Hollands Maandblad. Jaargang 1974 (314-325)
(1974)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Berichten uit de toekomst als literair genre
| |
2. Utopie en anticipatieAls aanzet tot een beschrijving van het hele genre (utopieën plus toekomstbeelden) kan gebruik gemaakt worden van wat de Pool Witold OstrowskiGa naar eind2 heeft opgemerkt over de ‘imaginary history’. Hij laat zien dat er in de literatuur een apart genre kan worden onderscheiden, namelijk de ‘imaginary history’, het best te vertalen als ‘fictief geschiedverhaal’. Als autonome literatuursoort (d.w.z. zonder dat het deel uitmaakt van een werk dat voor de rest in een ander genre thuishoort) is het ‘fictief geschiedverhaal’ pas ontwikkeld door H.G. Wells, in The world set free, a story of mankind (1914). Er zijn drie eigenschappen waardoor het zich volgens Ostrowski laat afgrenzen van andere genres. 1) Het wordt gepresenteerd als een stuk geschiedschrijving. Van gewone geschiedschrijving wijkt het alleen af doordat de inhoud gefingeerd is en doordat het ook niet pretendeert werkelijke feiten te geven. 2) In het ‘fictieve geschiedverhaal’ gaat het om complete volken of maatschappijen en het verschilt daarin van verhalen | |
[pagina 26]
| |
die, ook al spelen ze eveneens in imaginaire landen, in hoofdzaak betrekking hebben op één of meer hoofdpersonen. 3) De stijl is nogal prozaïsch en ‘wetenschappelijk’, en dat is ook de bedoeling van de schrijver. Daarmee staat het ‘fictieve geschiedverhaal’ dan weer apart van fantastische, poëtisch vertelde verhalen over bedachte koninkrijken zoals The rose and the ring van Thackeray. Wat de utopie en de anticipatie met dit soort geschriften gemeen hebben, is dat ze in principe over een hele, fictieve samenleving handelen; een verschil is echter, dat ze globaal genomen geen historisch ontwikkelingsproces maar een momentopname uitbeelden. Daaruit vloeit een ander verschil min of meer voort, namelijk dat er in een utopie of anticipatie speelruimte bestaat voor het optreden van één of meer hoofdpersonen. Niet zozeer omwille van die personen zelf trouwens, als wel om de samenleving in kwestie nog wat scherper te profileren. En dit heeft weer tot gevolg dat de stijl niet zo prozaïsch hoeft te zijn als in het fictieve geschiedverhaal. | |
3. Utopie tegenover anticipatieHet meest in het oog vallende punt dat de utopie en de anticipatie (tenminste de optimistische - daarover straks) met elkaar gemeen hebben, is natuurlijk dat ze een ideale of nagenoeg ideale samenleving schilderen. Het ontstaan van het genre ‘utopie’ wordt meestal gedateerd op 1516 (de Utopia van Thomas MoreGa naar eind3. Het oudste toekomstbeeld stamt pas van 1771 (L'an 2440 van Louis-Sébastien Mercier). Het beschrijft in drie lijvige delen een vervolmaakt Frankrijk en is dus optimistisch, al suggereert het verre jaartal bij een moderne lezer eerder het tegendeel. Mercier maakte school: na de verschijning van zijn boek werd de ideale samenleving bijna alleen nog in de toekomst gedacht, niet meer in één of ander buitengewest van de aarde of op de maan. Toch bleven er sporadisch nog wat ‘ouderwetse’ utopieën verschijnenGa naar eind4 en er ontstonden zelfs nog curieuze mengvormen van utopie en toekomstbeeldGa naar eind5. Het soort van ideale staat dat in toekomstbeelden werd voorgespiegeld verschilt niet essentieel van dat in de utopieën. Wel had het verschil in situering interessante implicaties. De schrijver van een utopie à la More had het, met een knipoog, altijd doen voorkomen alsof de door hem beschreven staat op dat moment werkelijk bestond, en alsof zijn hoofdpersoon-verteller er was geweest. Het probleem hoe hij daar terechtgekomen was en hoe het kwam dat niemand ooit van dat land gehoord had, loste hij zo goed en zo kwaad als dat ging op met een topos. Tijdens een zeereis zou het schip waarvan hij één der opvarenden was bij een hevige storm uit de koers geslagen en verongelukt zijn; de hoofdpersoon-verteller zou als enige overlevende zijn aangespoeld op het strand van wat later een - zeer geïsoleerd gelegen - utopisch rijk bleek te zijn. In de Beschryvinge van het magtig Koningryk Krinke Kesmes (1708) - een niet helemaal gelukt anagram van de naam van de auteur, Hendrik Smeeks, staat, ongetwijfeld als grap, zelfs keurig vermeld op welke lengte- en breedtegraad de hoofdpersoon in het land arriveert (als mijn berekeningen kloppen: niet ver van Nieuw-Caledonië). Voor de schrijver van een toekomstbeeld is het probleem - hoe heeft de verteller weet van de ideale staat - moeilijker op te lossen dan voor de auteur van een utopie. Hijzelf of zijn hoofdpersoon-verteller moet op de één of andere manier een afstand in tijd overbruggen. De oudste oplossing voor dit probleem, die door Mercier al gevonden was, noem ik hier alvast: de hoofdpersoonverteller belandt in de toekomst via een droom. Maar er is een veel belangrijker verschil tussen utopie en anticipatie. De anticipator zou zich natuurlijk kunnen beperken tot het opdienen van een aantrekkelijk toekomstperspectief zonder meer; toch blijkt hij zich meestal verplicht te voelen, een ontwikkelingslijn aan te geven van het heden naar de toekomst, met alle complicaties van dien. Hoe die lijn in de loop der tijden door diverse anticipatoren getrokken is komt nog aan de orde. Uitgedrukt in termen van stelligheid waarmee ‘voorspeld’ wordt, is het verschil tussen utopie en toekomstbeeld als volgt te karakteriseren: de schrijver van een utopie speelt losjes met de gedachte aan een betere samenleving, in de (optimistische) anticipatie wordt die min of meer gepland. De meer speelse utopie maakte in het laatste kwart van de 18de eeuw plaats voor het meer planmatige toekomstbeeld; deze ontwikkeling correspondeert volledig met de sterke groei van het vooruitgangsgeloof in die tijd, die door J.B. BuryGa naar eind6 vooral op grond van andere bronnen geconstateerd is. Zojuist was er al sprake van ‘optimistische’ toekomstbeelden. Daarmee werd geimpliceerd dat er ook pessimistische anticipaties zijn. In de beginperiode van het toekomstbeeld waren die echter schaars en niet erg populair. Toch was deze groep toekomstbeelden wat de sombere teneur aangaat | |
[pagina 27]
| |
zeker geen novum: er bestonden ook al sombere utopieën. Precies zoals er verwantschap bestaat tussen optimistische anticipatie en utopie (waarbij ik de utopie als een ‘voorloper’ beschouw) is er een correspondentie tussen de pessimistische anticipatie en - wat ook ik zal noemen - anti-utopieGa naar eind7. Een duidelijk specimen van de anti-utopie is Gulliver's travels (1726) van Jonathan Swift. | |
4. Optimistisch en pessimistischMet ‘optimistische’ en ‘pessimistische’ toekomstbeelden bedoelde ik totnogtoe anticipaties waarin een ideale, resp. een verwerpelijke maatschappij wordt uitgebeeld. Maar de ‘pessimistische’ groep vormt bij nadere beschouwing geen homogeen geheel. Het meest representatief voor het genre pessimistische toekomstbeelden is het type waar Brave new world (1932) van Huxley in thuishoort. Bij dit type probeert een hoofdfiguur, al dan niet samen met wat geestverwanten, zich te ontworstelen aan of een aanslag te plegen op een overheid die alle sectoren van het leven controleert. De opstand heeft uiteindelijk weinig of geen resultaat en de rebellen gaan roemloos ten onder. De nieuwe sociale orde heeft zich in deze verhalen voorgoed gevestigd. Veel minder bekend is het tweede type. Om er een indruk van te geven parafraseer ik de inhoud van het boekje Eene sociaaldemocratische republiek, schets uit de geschiedenis der twintigste eeuwGa naar eind8, geschreven in 1884. Ergens in Europa ligt een land Utopia (n.b.: de naam ‘utopia’ betekent hier dus niet ‘nergens-land’ maar, ironisch, ‘lang niet ideale staat’). Als er in 1900 een handelscrisis in Noord-Amerika uitbreekt, maakt het Utopische proletariaat van de rommelige toestanden in de wereld die daarop volgen, gebruik om tegen zijn regering in opstand te komen. De revolutie lukt, zelfs zonder bloedvergieten; er begint dan een socialistisch experiment dat tot mislukken gedoemd is. Tenslotte keert het ‘goede oude’ bestel terug. In dit verhaal dus geen onherroepelijke sombere toekomst, maar een soort-retourreisje waarbij een bepaald sociaal alternatief bezichtigd wordt. De schrijver wil alleen even laten zien wat er zou gebeuren áls het socialisme aan de macht zou komen. De toekomst doet hier dienst als een soort laboratorium waar ‘echte’ toestanden zoveel mogelijk zijn nagebootst met het oog op proefnemingen. De schrijver is kennelijk | |
[pagina 28]
| |
ook niet bang dat er ooit werkelijk een socialistische ordening zal komen, al was het maar een tijdelijke. Een andere eigenschap van deze soort verhalen is hun neiging, de zaken die ze bestrijden komisch voor te stellen. Het type zou daarom ‘toekomstsatire’ genoemd kunnen worden. | |
5. Van nu naar straksHoe verloopt in de anticipatieliteratuur de evolutie van ‘nu’ naar ‘straks’? Bij de optimistische anticipaties, die vaak een propagandistische inslag hebben, komt die evolutie gewoonlijk beter uit de verf dan bij de pessimistische. De pionier van het genre, Mercier, besteedde er niet veel aandacht aan, maar zijn Nederlandse navolger Arend Fokke Simonsz, een Amsterdamse schrijverboekhandelaar, legde in zijn amusant boekje Het toekomend jaar drie duizend (1792) een duidelijk plezier aan de dag in het uitstippelen van allerlei ‘historische’ tussenfasen op weg naar het ideale doel. Daarbij was hij, Hegeliaan avant la lettre, bepaald niet afkerig van dialectische ontwikkelingen. Overigens was Fokke's fantasie niet geheel toereikend om het lange tijdvak tussen 1792 en 3000 met gebeurtenissen te vullen. Een zeer uitvoerige voorspelling had betrekking op de muziek. Hij bedacht allerlei ontwikkelingen en omwentelingen op muzikaal gebied (waaronder een kakofonische fase), maar had al voor hij aan het jaar 1900 toe was al zijn kruit verschoten, en maakte toen de sprong naar 3000. Niettemin verloopt in de meeste optimistische anticipaties de ontwikkeling zonder grote schokken. Pas tegen het eind van de 19de eeuw doet de plotselinge omwenteling of revolutie zijn intrede in de anticipaties. Als voorbeeld kan gelden de gang van zaken die in de brochure Anno 1999 (1899) voorzien wordtGa naar eind9. Op zeker tijdstip vindt er een, volkomen onbloedige, proletarische revolutie plaats, vervolgens breekt er een economische crisis uit; omstreeks 1925 heerst er een hongersnood. Daarna keert het tij en bloeit er een ideale communistische samenleving op. Opvallend aan deze optimistische anticipatie is overigens, dat er heel wat tegenslag overwonnen moet worden voordat de goede tijden aanbreken. Blijkbaar heeft de schrijver de zaak wat dit betreft niet te mooi willen voorstellen en willen tonen dat het ideaal niet zonder opofferingen te bereiken is. Een gewelddadige revolutie daarentegen is bijvoorbeeld in News from nowhere (1890) van William Morris nodig om Engeland in 1952 tot een socialistisch dorado te maken. In het epos Pan van Herman Gorter (1912, een uitgebreide versie kwam uit in 1916) moeten de arbeiders eerst een ‘honderdvoudig vergroote barricadenstrijd naar het model der revoluties van 1830 en 1848’ (Willem van RavesteynGa naar eind10) voeren. | |
6. Kennis omtrent de toekomstZoals al duidelijk is geworden, menen de schrijvers van anticipaties soms een soort verklaring te moeten geven voor het feit dat hun verteller-hoofdpersoon zo goed ingelicht is over een tijdsspanne die niemand nog heeft meegemaakt. Deze ‘verklaring’ heeft dan een soortgelijke functie als de ‘verklaring’ die de utopieënschrijvers plachten te geven in de vorm van de schipbreuktopos. Of zo'n ‘verklaring’ al dan niet gegeven wordt, hangt er in eerste instantie van af of de hoofdpersoon-verteller zelf ‘deel uitmaakt’ van het toekomstbeeld, dan wel of hij door de schrijver wordt ingevoerd als een persoon uit het heden die als vreemdeling in de toekomst verkeert. Over het eerste geval kunnen we kort zijn; hier hoeven de anticipatoren geen ‘verklaring’ te geven. In het tweede geval (hoofdpersoon als vreemdeling) zijn er twee mogelijkheden. De simpelste, maar ook meest vrijblijvende is al genoemd: de door Mercier geïntroduceerde droompresentatie. Deze presentatie maakte opgang en werd ruim een eeuw later nog toegepast door iemand als William Morris (News from nowhere). Een variant op de droominkleding komt voor in Gorters Pan, waar de dichter - als personage in het gedicht - zijn indrukken omtrent de toekomst weliswaar 's nachts ontvangt, maar waar het toch verluidt: 't Is geen droome.
Het is de geest, het beeld van 't bewustzijn,
Dat daar buiten goud en klaar wordt,
der vrijen.
Hoewel er dus geen sprake is van een droombeeld, verkeert de dichter evenmin in een normale waaktoestand; zijn lichaam ligt ‘als dood’ op bedGa naar eind11. De tweede mogelijkheid houdt in dat de hoofdpersoon de toekomst ‘werkelijk’ meemaakt. Daartoe treft de auteur soms drastische voorzieningen. Edward Bellamy laat in zijn rooskleurige prognose Looking backward: 2000-1887 (1888) zijn held die wegens voortdurende slapeloosheid regelmatig door zijn arts onder hypnose gebracht wordt, een overdosis hypnotische slaap | |
[pagina 29]
| |
krijgen zodat de man pas een dikke eeuw later de ogen weer opent. Zijn wachten wordt overigens ruimschoots beloond. Dat laatste kan niet gezegd worden van de twee protagonisten in de pessimistische roman Le monde tel qu'il sera (1846) van Emile Souvestre, die ter overbrugging van de tussentijd vele, vele jaren in bevroren toestand doorbrengen. Het komt maar zelden voor dat een anticipator er een ‘verklaring’ voor geeft dat een dergelijk bericht-over-de-toekomst in de handen van de hedendaagse lezer is gekomen. Bellamy probeerde dit probleem althans in schijn te ontlopen door zich niet te richten tot de lezer van 1888, maar zogenaamd tot die van 2000. Ik citeer de eerste zinnen van het boek: ‘Ik zag het eerste levenslicht in de stad Boston in het jaar 1857. “Wat!” zegt gij, “1857? Dat is een gekke vergissing”.’ De aangehaalde woorden binnen het citaat zijn van een sprekend ingevoerde, denkbeeldige lezer van 2000. Eén van de weinige gevallen waarin wèl verklaard werd, hoe het bericht-uit-de-toe-komst ter kennis komt van de lezers van nu, was het eerder genoemde Anno 1999, al helpt het auteursduo zich van de wal in de sloot. Het werkje heet gebaseerd te zijn op een uit de toekomst opgedolven handschrift; dat opdelven nu is mogelijk geworden door een soort tijdmachine. De schrijvers zullen wat dit aangaat wel inspiratie opgedaan hebben uit het vier jaar daarvóór verschenen The time machine van H.G. Wells (1895). | |
7. Heilstaat en oppositieAnticipaties trekken meestal een lijn van nu naar later. Maar deze verbinding staat niet centraal, het gaat allereerst om het eindstadium zelf. En hier komt een onderscheid aan de dag tussen de rooskleurige en de zwartgallige anticipaties. De eerste moeten het doen zonder een werkelijke intrige - grote conflicten zijn daar nu eenmaal ondenkbaar. Heel wat stof tot conflict daarentegen bevat de toekomst voor de pessimist; en steeds, bij Zamjatin, Huxley, Orwell en wie niet, dient zich een protagonist van het ondergrondse verzet aan. Komen er dan geen dissidenten voor in de optimistische toekomstvisioenen? Ik merkte al op dat de optimisten propagandistische neigingen hadden en een skeptisch lezerspubliek moesten zien te overtuigen van de levensvatbaarheid van hun ideaal; en nuchtere lezers zouden wel willen weten of de nieuwe staat niet het gevaar liep, op enigerlei manier te worden gesaboteerd. In sommige optimistische anticipaties is er inderdaad sprake van groepjes non-conformisten (zoals trouwens ook al in sommige utopieën). Maar de dissidenten zijn hier van een heel ander slag: parasieten en leeglopers. Politiek of ander ideëel verzet wordt er niet gevonden. Met dit verschil in de aard van het verzet gaat gepaard een verschil in de manier waarop de respectieve soorten drop-outs door de staat behandeld worden. Om met het minsttragische te beginnen: in de samenleving van Bellamy worden de - overigens schaarse - tot arbeid bekwame nietsnutten op water en brood in de cel gezet tot ze hun leven beteren. In Hertzka's Freiland, een vanuit Europa en Noord-Amerika in Kenia gestichte heilstaat, hebben ze het zelfs even goed als iedereen, alleen worden ze bekeken alsof het krankzinnigen zijnGa naar eind12. De ideële rebellen worden drastischer aangepakt. In Zamjatins Wij (geschreven in 1920) worden ze voorzover ze nog te conditioneren zijn onderworpen aan ‘de Grote Operatie’; degenen die de kern van het verzet vormen worden ter dood gebracht. De ‘brave new world’ van Huxley heeft weer andere methoden. Er is sprake van een Indianenreservaat, omringd door een soort ijzeren gordijn en met een strikt museale functie. Personen die te individueel ingesteld zijn worden verbannen naar een eiland - naar genoegen door henzelf te bepalen - ergens ter wereld. De reservaat-gedachte, maar dan niet voor Indianen, is er ook in Ward Ruyslincks roman Het reservaat (1964), waar de oppositie van het regime in een inrichting wordt ondergebracht. Het regime doet alsof het de opgeslotenen, ‘overlevingstypen’, wil behoeden voor uitroeiing maar in feite dienen de gevangenen als studiemateriaal voor psychologen en andere beoefenaars der wetenschap. | |
8. De toekomst van het toekomstbeeldDe heilstaat van de optimisten heeft zijn tijd al lang gehad. Na anderhalve eeuw vanzelfsprekend voortkabbelen is de brede stroom van opgewekte anticipaties in het tweede kwart van de 20-ste eeuw plotseling opgedroogd. Tijdens en na de eerste wereldoorlog heeft er een omslag naar het pessimisme plaats gevonden. Voor de literatuur zijn de onheilsvisioenen vaak belangrijke aanwinsten geweest. En, om ook eens iets te voorspellen, het lijdt | |
[pagina 30]
| |
geen twijfel dat het lezerspubliek voor William Morris en Edward Bellamy voorgoed verloren is, maar dat auteurs als Orwell en Zamjatin nog wel enige tijd meekunnen. Niet meer zo heel lang trouwens, als we ze geloven mogen. |
|