hij door zijn eigen leiders aangespoord om te vluchten, het recht heeft om terug te keren. Het artikel in de Verklaring van de Rechten van de Mens, waarop Zionisten zich nu beroepen om het vrije vertrek van de Joden uit de Soviet-Unie te eisen, luidt ‘Iedereen heeft het recht om ieder land te verlaten, ook zijn eigen land, en daarheen terug te keren’ (artikel 14). Die hele discussie over radiouitzendingen is overbodig en leidt de aandacht af van het punt waarom het gaat.
(5) Een ander zijspoor waarop de discussie vaak terecht komt: de Joodse landaankopen in Palestina. Er wordt een voorstelling van zaken gegeven als zouden de Joden Palestina (practisch helemaal, grotendeels, voor een deel) van de Palestijnen hebben gekocht die er zich nu niet over moeten beklagen dat er voor hen geen plaats meer is. Maar in 1946 hadden de Joden ondanks al hun inspanningen nog maar zo'n 4% van de totale oppervlakte van Palestina aangekocht (namelijk 1000 km2 van de totale oppervlakte van 27.000 km2) voor een gedeelte van kleine boeren (10%) en de rest niet alleen van grootgrondbezitters die in Beirut woonden, maar ook van de staat, dus in dit geval van de Britse mandaatsregering. Het gesprek verzandt dan in berekeningen over de verhouding tussen de totale oppervlakte van Palestina (de Joden konden of wilden nu eenmaal niet alles kopen; wegen, rivieren, woestijnen, stranden vielen erbuiten) en de bebouwbare oppervlakte.
Het merkwaardige daarbij is dat de Zionisten onder de mandaatsregering, toen op een goed ogenblik het begrip ‘economic absorption capacity’ werd ingevoerd, ten einde na te gaan hoeveel Joodse immigranten het land kon opnemen zonder schade voor de economie van het gehele land, de neiging hadden om die bebouwbare oppervlakte zo groot mogelijk te schatten. Jabotinsky, een in vele opzichten extremistische figuur, kwam op de schatting van 12.000 km2. De Zionistische aankopen leken dan gering in verhouding tot het totaal. Nu bestaat de omgekeerde neiging: 1000 km2 van een klein bebouwbaar oppervlak is veel, en geeft meer rechten.
Dit zijspoor leidt tot niets. Hoeveel boerderijtjes of bungalows de Duitsers ook in Limburg kopen, niemand denkt eraan om daaruit af te leiden dat Limburg dan maar weer zoals in de 19e eeuw bij de Duitse Bond gevoegd moet worden. Al hadden de Israeli's de gehele bebouwbare oppervlakte van Palestina aangekocht dan hadden ze daarmee nog geen enkel souverein recht op Palestina verworven. Als die landaankopen iets bewijzen dan is het dat de mandaatsregering gefaald heeft. Landaankopen door vreemdelingen behoren beperkt te worden als ze de spuigaten uitlopen (om een niet geheel toelaatbare metaphoor te gebruiken). Dat hebben wij in Nederlands-Indië ter bescherming van de inlanders ook gedaan. Dat doen nu ook de Zwitsers met hun horloge-fijn gereguleerde economie.
(6) Derde zijspoor: de discussie over het nationalisme, die samenhangt met de vraag of een Palestijn nu een Arabier is of een Palestijn en waarop het antwoord: beide, niemand bevredigt, blijkbaar omdat de begrippen onverenigbaar worden geacht. Bestaat er wel een Palestijns nationalisme of bestaat er alleen maar een Palestijnse rancune tegen de succesvolle Zionisten, en zijn de Palestijnen ‘eigenlijk’ Arabische nationalisten?
Het antwoord moet luiden dat aan het begin van deze eeuw, bij de opkomst van het nationalisme in de Arabische wereld, de Palestijnen inderdaad Arabisch nationalist waren. Al die rechte grenslijnen op de kaart van de Arabische wereld zijn getrokken in deftige vergaderzalen in Parijs, Londen of Lausanne. De Arabieren waren regionaal verschillend, zoals nu een Zeeuw verschilt van een Gelderlander, maar hoorden voor hun eigen gevoel als natie bij elkaar. Maar nu....
Op dit punt aangekomen ziet men de aandacht van de gesprekspartner verslappen. Wat willen die Palestijnen nu eigenlijk? Ze voelden zich immers altijd in de eerste plaats Arabier? Waarom kunnen ze dan niet naar de andere Arabieren toe; de blik gaat naar de kaart met die rechte lijnen, waar veel ruimte is, vooral veel woestijn. Het lijkt niet meer van belang dat de Palestijnen sinds 1918 in een bijzondere positie hebben verkeerd, dat zij als een politieke eenheid zijn bestuurd en dat hun gemeenschappelijke strijd een nationaliteitsbesef heeft gekweekt dat zich bijvoorbeeld uit in een eigen Palestijnse literatuur.
Ook dit zijspoor leidt naar de woestijn. Alsof iemand nationalist moet zijn om in zijn land te mogen blijven wonen. Het nationalisme is voor de Palestijnen zoals trouwens voor de meeste ‘jonge’ volken een ideologisch raam voor hun verzet tegen onderdrukking en hun streven naar een beter leven. Het gaat er niet om of het nationalisme ‘echt’ is. Wij Nederlanders waren in de Duitse bezettingstijd veel nationalistischer dan nu, niet omdat de welvaartstaat sindsdien onze volkskracht heeft ondermijnd, maar omdat ons nationaal gevoel een