Hollands Maandblad. Jaargang 1973 (302-313)
(1973)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
De socio-logikus
| |
Eerste tafereelDe Engel der Feitelijkheid zit in een hoek van het toneel te wachten terwijl de Zwijgende God de laatste voorbereidingen treft voor zijn scheppingsakt. Het is schemerduister, plotseling weerklinkt een enorme knal: ‘de Big Bang’. Er is een verblindende lichtschittering die langzaam afneemt wanneer het Universum begint uit te dijen. Als men het kennistoneel weer ontwaart is de Engel begonnen met schrijven. In de andere hoek van het toneel zit God. Naast zich heeft hij het Boek der Wetten dat hij heeft samengesteld om de ontwikkelingen in het Universum te regelen. Het eerste tafereel duurt 10 miljard jaar: het Universum dijt uit, de Engel schrijft, God zwijgt. | |
Tweede tafereel(in dialoog, overeenkomstig het kennisgedrag van die tijd) Verschijnt Parmenides. Hij groet God, die niets antwoordt. Richt zich dan tot de Engel. parmenidesGa naar voetnoot*: Wat zit jij je moe te maken? engel: Ik noteer alles wat in het Universum gebeurt en geef iedere gebeurtenis een nummer. parmenides (Kijkt over de schouder van de Engel): Je doet of er op ieder moment iets nieuws gebeurt, anders zou je niets noteren. Maar ik zie dat dezelfde nummers telkens terugkeren. Dus wat er gebeurt, is steeds maar hetzelfde. Is het nu iedere keer iets nieuws of telkens hetzelfde wat je ziet? engel: Ik zie telkens dezelfde wetten optreden. parmenides: En toch doe je net of er iedere keer iets nieuws gebeurt. Hou je mij voor de gek of jezelf? Ik geloof dat je baas een tikkeltje slimmer is dan jij. Die is al klaar met zijn boek, terwijl jij de hele eeuwigheid zult bezig zijn. De waarheid is toch niet van de feiten afhankelijk! hegel (vanuit het publiek): Bravo! popperiaan uit de zaal (tegen Hegel): Die uitroep is niet falsifiëerbaar! Twee kennissociologen lopen naar Hegel om een etiket te plakken, maar het zijn twee verschillende etiketten. Nu staat er op de linkermouw van Hegel ‘links’ en op de rechtermouw staat ‘rechts’. engel: Wie in de tijd leeft moet in de tijd denken. | |
[pagina 15]
| |
parmenides: Voor het denken ís er geen tijd. Als ik zeg dat iets zo of zo is en het is waar, dan moet het altijd waar zijn, niet vandaag waar, morgen onwaar. Ben je het daar mee eens? engel: Onontkoombaar. parmenides: Bijgevolg, als jij schrijft dat iets zo of zo is en die uitspraak is waar, dan is het eeuwig waar en staat het al in het boek van God. En als iets ónwaar is, dat staat het niet in het boek van God, maar dan mag jij het ook niet opschrijven. Dus stop met schrijven, anders krijgen de mensen de indruk dat er iets te leren valt uit wat onwaarheid is. De Engel voelt zich opgelaten, maar weet niet wat hij terug moet zeggen. Parmenides schrijft op een bord: waarneming is bedrog. Vervolgens gaat hij zitten in de hoek bij God. het koor van sociologiestudenten: Dit is pas het begin (2x) Weg met het empirisch onderzoek! Verschijnt Herakleitos, loopt met een boog om God en Parmenides heen en gaat naar de Engel toe. herakleitosGa naar voetnoot* (tot de Engel, terwijl hij naar het bord wijst): Die stelling is vals. engel: Ik heb minder gebrek aan medeleven dan aan argumenten. herakleitos: Als waarneming bedrog is, dan komen we nooit iets te weten. Want God doet zijn mond niet open en als we dan ook nog de waarneming uitsluiten, weten we noch wat er gebeurt, noch wat er is. engel: Dus jij ziet wel wat in mijn werk. herakleitos: Dat staat nog te bezien, want jij doet meer dan waarnemen. Jij schrijft ook nog op en dat kan niet. Als je iets opschrijft leg je het vast. De werkelijkheid kun je niet vastleggen. engel: Parmenides zegt juist dat waarheid onveranderlijk is. Is waarheid en werkelijkheid dan niet hetzelfde? herakleitos: Natuurlijk is dat hetzelfde. Parmenides gaat volkomen de mist in. Straks doet Plato er nog een schepje bovenop met zijn Vormentheorie en dan hebben de filosofen tweeduizend jaar nodig om uit hun hoek te komen. engel: Dus je blijft aan mijn kant? herakleitos: Met de restriktie dat werkelijkheid waarnemen of er aan meedoen voldoende zijn. De wereld heeft jouw geschrijf niet nodig om waar te zijn. engel: Aan jou heb ik ook niets. | |
[pagina 16]
| |
herakleitos: Maar je verhaal is niet alleen overbodig, het is ook onwaar: je kunt niet zeggen dat iets voor de duizendste keer gebeurt en duizend keer hetzelfde teken gebruiken. De eerste keer en de duizendste keer kunnen niet dezelfde zijn, want dan zou er in feite niets gebeurd zijn. En al zou je telkens andere tekens gebruiken, dan is nog alles wat je opschrijft vals, want de betekenissen zouden even vlug moeten veranderen als de gebeurtenissen in de werkelijkheid. De Engel is rood van kwaadheid en zoekt een antwoord. Herakleitos schrijft op het bord: wie schrijft liegt. engel (springt op) Dat is een leugen! herakleitos: Dus heb ik gelijk. Verder wil Herakleitos niets meer zeggen. Hij gaat naast de Engel zitten en kijkt wat er gebeurt. het koor van sociologiestudenten: G.S.T.M.S.W.!!! Op spandoeken staat wat die letters betekenen: Geen Sociale Theorie, Maar Sociale Werkelijkheid. De hoofdletters gebruiken ze om te skanderen. Het gaat trouwens volgens de studenten om de hoeveelheid lawaai: betekenissen komen pas aan bod als een tegenpartij bereid is tot praten. | |
Derde tafereelAls het doek opgaat is het eeuwen later. Midden over het toneel loopt een diepe kloof: dat is het kennisprobleem. Aan weerszijden van de kloof zitten filosofen. Aan de rechterkant ontwaart men Descartes, Leibniz en andere rationalisten. Zij proberen allemaal zo dicht mogelijk bij God te zitten. Aan de linkerkant zitten o.a. Ockham en Hume. Het is het kamp van de empiristen. Komt op Immanuel Kant. Hij torst een reusachtig scherm, vervaardigd van synthetisch a priori materiaal. Hij plaatst dat scherm vóór God en de Engel. Door deze dekorwisseling zijn de hemelse figuren aan het gezicht onttrokken en de twee groepen filosofen schamen zich dat ze zo ver uit elkaar zitten. Kant begint vervolgens de kloof van het kennisprobleem te dichten door hem op te vullen met werken over logika, wiskunde en theoretische fysika. Onderaan liggen een ontzaglijk aantal uitgaven en bewerkingen van de logika van Aristoteles. Daarop liggen alle uitgaven van de meetkunde van Euklides en bovenop de uitgaven van de Principia van Newton. Het gat is gevuld en Kant plaatst er een bord met de naam ‘wetenschapsfilosofie’. Voortaan kunnen beide kampen van filosofen elkaar in het gebied van de wetenschapsfilosofie ontmoeten. Er ontstaat nu een enthousiasme onder de filosofen en ze beginnen alles wat ze schrijven of hebben geschreven op dezelfde hoop te gooien. Na verloop van tijd is de oorspronkelijke kloof veranderd in een berg waar niemand meer overheen kan kijken. Men weet niet meer wie in het ene kamp thuishoort en wie in het andere. Trouwens, de meest filosofen dwalen ergens rond op de berg en genieten van het uitzicht. | |
Vierde tafereel20e eeuw. Het is weer stil geworden op het kennistoneel. Er zijn weinig filosofen overgebleven. Ze verschijnen bovendien niet meer in het openbaar, maar hebben zich opgesloten ofwel in laboratoria, waar zij net als iedereen aan wetenschap doen, ofwel in hun studeerkamer waar ze enorme bibliotheken hebben aangelegd en de werken lezen van Hume, Kant en Hegel. De volgelingen van Hume, in het bijzonder een genaamd Mach hebben met hun vork in de berg van de wetenschapsfilosofie geprikt die veel lucht bleek te bevatten en geslonken is. Nu is iedereen op het kennistoneel weer gelijkvloers. Verder is wetenschap door techniek vervangen en denken door arbeid en praxis. Er zijn geen nieuwe ideeën meer. De auteurs vertellen na wat de grote denkers dachten of ze proberen iets op te steken in cafés, in parken of op straat, van mensen die verkozen te leven inplaats van te denken. Zoals de huizen allemaal op elkaar lijken, zo ook de gedachten. Wat iedereen denkt is belangrijk en derhalve wordt het kennistoneel in de 20e eeuw bevolkt door sociologen. Zij zijn geen denkers meer, maar registreren wat men denkt. De moeilijkheid is dat niemand meer zeker is van wat hij napraat. De man in de straat krijgt zijn ideeën uitgelegd door kennissociologen. Wie er wat beter voor zit kan bij een psychiater terecht. Onder de sociale wetenschappers zelf is niemand zeker van de positie die hij meent in te nemen. Krisis en Chaos beheersen het kennistoneel. het koor van sociologiestudenten (zingen het krisislied): We willen geen theorie meer horen
we kunnen geen empirie meer zien
hoi, hoi!
In de praxis willen we werken
maar niet de status quo versterken
| |
[pagina 17]
| |
hoi hoi!
Naturalisten willen we wezen
maatschappelijk geluk en geen centje pijn
dat is het doel waarnaar wij streven!
Dit laatste kouplet is het refrein en wordt eindeloos herhaald. | |
Vijfde tafereelIntussen verschijnen aan de wanden van het kennistoneel steeds meer meetapparaten. Eerst waren er alleen een barometer en een thermometer. Maar geleidelijk aan komen er ook een konjunktuurmeter, een inflatiemeter, een bevolkingsmeter, een politieke spanningmeter, een vervuilingsmeter, een zuurstofmeter. Sinds Mannheim hing er een bordje aan de wand waar enkele kennissociologen nogal op gesteld waren. ‘Wij zijn de vrij-zwevende intelligentie’ stond erop. Maar dit bordje moet plaats maken voor een reusachtige komputerklok. Die komputerklok geeft voor alle gebeurtenissen aan ‘hoe laat het is’ in de eigen tijd van het verschijnsel waarvan ze deel uitmaken. Die ‘eigen tijd’ reikt van het begin van het verschijnsel tot zijn verdwijning. Zo wordt alle gebeuren wat betrekking heeft op het verschijnsel mens voortaan op de eigen tijd van dat verschijnsel afgebeeld. De komputerklok geeft aan hoever de loop van de gebeurtenissen verwijderd is van het begin en hoever van het einde, als alles blijft verlopen zoals het tot nu toe ging. De sociologen houden op met ruziemaken en staren zwijgend naar de meetapparatuur aan de wand. Wie op de gedachte kwam weet niemand meer te zeggen. Waarschijnlijk kwam het omdat men niet meer praatte en dus wat tijd overhield om weer te denken. Misschien ook kwam het door de konfrontatie met de meetapparatuur die registreerde wat er allemaal gebeurde, maar voortaan zonder de stilzwijgende vooronderstelling van de eeuwigheid welke men aan de Engel had overgehouden. In ieder geval begonnen de sociologen een machine te bouwen welke zonder meer op de bestaande apparatuur kon worden aangesloten. Ze noemden het gedeelte van de meetapparatuur de ‘empiriologikus’ uit erkentelijkheid jegens een traditie waarvan ze de tekortkomingen nogal eens hadden onderstreept. Hun eigen machine noemden ze de ‘socio-logikus’ en hij was bedoeld als een menselijk tegenwicht | |
[pagina 18]
| |
voor de enorme machine die de wereld is. Het eerste gedeelte van de naam ‘socio’ kozen ze om aan te geven dat ze de input voor de machine niet haalden uit de feitelijke ontwikkelingen van de wereld welke hen met afschuw vervulden, maar uit het sociale gevoel van de mensen en hun wil om samen te werken. Ook wilden de sociologen aangeven dat ze resultaten wilden gebruiken van eigen onderzoek. Het tweede deel van de naam, ‘logikus’, kozen ze omdat de machine de konsekwenties van de input zou kombineren met de gegevens van de meetapparatuur. Vervolgens begonnen de sociologen lijsten op te maken van wat er allemaal mocht verdwijnen uit de wereld en wat niet. Eerst vroegen ze zich af welke mensensoorten er mochten verdwijnen en welke individuen. Ze dachten aan Parmenides en durfden niet meer op hun waarneming afgaan; en aan Herakleitos en waren bang onwaarheid neer te schrijven. Dus besloten ze de mensen zelf te laten beslissen en ze haalden hun vragenlijsten van Methoden en Technieken weer voor de dag. Ze vroegen aan iedereen: ‘Wilt U blijven leven?’ Ook aan de mensen die met zelfmoordplannen rondlipen en aan de zieken. De toekomstige zelfmoordenaars zeiden allemaal dat ze in leven wilden blijven en ze voegden eraan toe: ‘Waarom zou ik anders met dat plan rondlopen; ik zou het doen’. Alle zieken antwoordden ‘ja’ op de vraag, behalve degenen die het niet meer konden zeggen. De sociologen stopten het resultaat van hun onderzoek in de machine. De ‘socio-logikus’ gaf als output een ontzaglijk aantal instrukties over wat de mensen moesten doen om die ene waarde van het voortbestaan voor allen voorlopig veilig te stellen. Deze instrukties werden bekendgemaakt langs alle beschikbare kommunikatiekanalen. Via de staatscourant, telex en satellieten. Ze werden op platen gezet en in een klein boekje verspreid. In Nederland werd naast de sterreclame vijf minuten ingeruimd om de instrukties van de socio-logikus aan een ieder kenbaar te maken. Maar toen men hoorde welke de instrukties waren ontstond er grote ontevredenheid bij velen. Ze waren niet bereid de instrukties op te volgen en eisten dat de socio-logikus buiten werking zou worden gesteld en als onwetenschappelijk gekarakteriseerd zou worden. Men maakte daarbij gebruik van een befaamd argument: wetenschap is waardevrij. De socio-logikus echter was niet waardevrij: de sociologen hadden één waarde als input gebruikt. Toen stonden alle sociologen plotseling als één man achter hun werk en ze kozen allen partij voor de machine die ze samen na zoveel onzekerheid en twisten hadden gebouwd. Ze begrepen dat de roep om waardevrije wetenschap slechts een middel was om de verantwoordelijkheid voor de medemens, voor de wereld en voor zichzelf terzijde te schuiven. | |
EpiloogEr wachtte de sociologen nog heel wat strijd. Eerst moesten ze hun socio-logikus verdedigen in de prille perioden van zijn bestaan. Ze haalden er specialisten bij om de wetenschappelijkheid te onderzoeken. Allen verklaarden unaniem dat er geen kentheoretische bezwaren tegen de machine konden worden aangevoerd welke niet in gelijke of sterkere mate op alle andere wetenschappelijke methoden van toepassing zouden zijn. Vervolgens zonden de sociologen nieuwe vragenlijsten rond om na te gaan onder welke voorwaarden mensen bereid waren hun eerste waarde van voortbestaan op te geven. Er was een meisje dat antwoordde dat ze die eerste waarde zou laten vallen als er geen bloemen meer zouden zijn op de wereld. Maar de socio-logikus meldde dat er altijd bloemen zouden zijn. Er was echter ook een man die zeer rijk was en veel beslissingen mocht nemen waar andere mensen de gevolgen van moesten dragen. Als hij van zijn goederen en rechten af moest zien, dan wilde hij niet meer verder leven. Toen kwam er een periode van stilte in de kennisproblematiek. De tijd verstreek, de sociologen herhaalden zonder aflaten de instrukties welke ze wetenschappelijk hadden verkregen. Ze demonstreerden, skandeerden en bereikten geleidelijk aan ook posities waarin ze de instrukties zelf door konden voeren. Want mensen met een doel bereiken altijd meer dan mensen zonder doel, als ze de tijd van leven en werken maar kunnen volvoeren. De kardinale vraag voor een sociale kennistheorie is: kan de maatschappij leren? He tantwoord luidt: de maatschappij kan het wel, de vraag is of zij het wil. Onze tragi-komedie suggereert dat het kentheoretisch mogelijk is. Dat men het ook wil, moeten we postuleren.
(Aangeboden aan de derde-jaars studenten sociologie en kulturele antropologie, G.U. Amsterdam, ter afsluiting van de kolleges kennistheorie.) |
|