Hollands Maandblad. Jaargang 1973 (302-313)
(1973)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Hooggeleerde vrouwen en stomme trutten
| |
[pagina 29]
| |
komsten m.b.t. biopsychische eigenschappen van de twee geslachten het grafische beeld van twee normale verdelingen met verschillende gemiddelden en een zekere overlap. Tevens merkte ik op dat de mannen vaak een grotere spreiding te zien geven dan de vrouwen. Anders dan Burnier kan ik in deze beweringen geen contradictie ontwaren. Wel moet worden toegegeven dat het IQ op bovenstaande beweringen een uitzondering vormt. Aangezien nogal wat van mijn geslachtsgenoten menen dat juist het gemiddelde IQ van de geslachten sterk verschilt, leek het me raadzaam het identieke IQ-gemiddelde uitdrukkelijk te vermelden. Van veel belang is deze uitzondering echter niet. In de door mij enige malen geciteerde opsomming van sexe-typische eigenschappen werd een groot aantal IQ-constituerende eigenschappen genoemd. Volgens Corinne Hutt zijn IQ-scores misleidend omdat vrouwen doorgaans hogere scores behalen op de verbale testonderdelen en lagere scores op de non-verbale (voor de mannen geldt het omgekeerde). Het identieke gemiddelde van de sexen op de uiteindelijke IQ-score berust dus op een compensatie-effect. Ook de intellectuele vermogens van mannen en vrouwen vertonen het vertrouwde grafische beeld: Hobbelige Weg. In mijn eerdere uitspraken kan ik, zoals gezegd, geen enkele contradictie bespeuren. Zeer zinnig lijkt me echter Burnier's suggestie om niet naar elke biopsychische eigenschap afzonderlijk te kijken maar ‘naar de belangrijkste tegelijk en tevens naar hun onderlinge interactie’ (een driedimensionaal model is daarvoor niet nodig)Ga naar voetnoot4). Zoals het verbale talent van veel meisjes hun relatief geringe abstractievermogen gedurende het lagere schoolonderwijs effectief compenseert, zullen misschien ook andere eigenschappen elkaar binnen een bepaald functioneel kader compenseren. De ‘belangrijkste eigenschappen’ kunnen echter niet zomaar worden opgeteld tot één karakterologische totaalscore. Om op een eerder gebruikt analogon terug te vallen: het heeft geen enkele zin om de handlengte bij de voetlengte op te tellen ter bepaling van één extremiteitenscore, want handen en voeten compenseren elkaar allerminst wanneer het om (hand-) schoenen gaat (en daar gaat het om). Zo heeft het ook geen zin om in het wilde weg de scores van belangrijke eigenschappen bij elkaar op te tellen. Eerst moet gekeken worden welke eigenschappen binnen een bepaald functioneel kader relevant zijn (voor een bepaalde opleiding, functie of sociale rol). Pas daarna kunnen de relevant te achten eigenschappen zinvol ‘tegelijk en in hun interactie’ bekeken worden (eventueel met de hulp van een gesummeerde totaalscore). Compensatie is dan mogelijk maar ‘versterking’ natuurlijk ook. Binnen het functionele kader van een middelbare schoolopleiding kan bijvoorbeeld gekeken worden naar sexe-typische talenten en naar de sexe-typische studiemotivatie. Veel meisjes zijn relatief goed in verbale vakken maar relatief slecht in nonverbale vakken terwijl ze zwak gemotiveerd zijn voor een specialistische van-mensen-abstraherende opleiding en sterk gemotiveerd voor een opleiding die other-directed is. Alle relevante eigenschappen versterken elkaar en wijzen dus gezamenlijk in dezelfde richting (toevallig net de richting van de MMS). Wanneer we, ander voorbeeld, een karakterologische totaalscore voor het beroep van huisarts zouden berekenen, kwamen de vrouwelijke kandidaten als groep waarschijnlijk veel beter voor de dag dan de mannen. Ook in dit voorbeeld lijkt eerder versterking op te zullen treden dan compensatie. Voor allerlei opleidingen, functies en sociale rollen lijken de sexe-typische eigenschappen elkaar eerder te versterken dan te compenseren. Dit neemt niet weg dat Burnier's suggestie zinnig is want er zullen ongetwijfeld ook rollen zijn waarvoor de sexen, ondanks een aantal duidelijke verschillen, per saldo even geschikt zijn. Ook Burnier noemt echter verschillende terreinen waarop in haar ogen niet de minste compensatie optreedt. Als het om ‘moordpartijen, terreur, onderdrukking, uitbuiting, discriminering, milieuverwoesting- en vernietiging’ gaat, ziet ook Burnier de testosterone- | |
[pagina 30]
| |
eigenschappen niet als onderling compenserend. Wanneer men naar de belangrijkste sexe-typische eigenschappen kijkt in hun gezamenlijke betekenis voor de uitoefening van de belangrijkste sociale rollen lijken vrouwen en mannen duidelijk verschillend gedisponeerd of gekwalificeerd. Verschillend genoeg om zowel op paedagogisch als politiek gebied terdege rekening te houden met de sexe-typische eigenschappen. Burnier heeft dergelijke ‘lulpraatjes’ al eens eerder gehoord, namelijk uit de mond van voorstanders van het voormalige MMS-onderwijs. Een zekere verwantschap met de filosofie van de MMS onderschrijf ik graag. Ik betwijfel daarom ten zeerste of de spreekwoordelijke ‘stomme MMS-trutten’ inderdaad de dupe zijn geweest van een masculinistische ideologie. Om te beginnen zou ik wel eens aangetoond willen zien dat Burnier's klasgenotes op het Gymnasium of de HBS voor het merendeel ‘hoogleraar, arts, etc.’ zijn geworden. Ik durf een lieve duit te zetten op de bewering dat het merendeel gehuwd is en zonder beroep. Nog maar een aantal jaren geleden wees een onderzoek uit dat zelfs van de universitaire studentes het merendeel terecht was gekomen op dezelfde plaats als het merendeel van de MMS-meisjes: achter de wastobbe, zullen we maar zeggen. Naar alle waarschijnlijkheid zijn Burnier's klasgenotes die het tot ‘hoogleraar, etc.’ hebben gebracht inderdaadbeter af. De huidige meisjesstudenten lijken bovendien sterker gemotiveerd te zijn voor een baan dan hun voorgangsters. Toch betekent dit niet dat alle meisjes perse de HBS moeten aflopen want de maatschappelijke toekomst voor academici ziet er op het ogenblik somber uit. Het voorland van veel studenten en studentes zou wel eens sociale zaken kunnen wezen. Veel beter zijn de perspectieven van MMS-meisjes die een hogere beroepsopleiding hebben gevolgd (bijvoorbeeld in de verzorgende sector). Een lokaal onderzoek wees indertijd uit dat vrijwel alle MMS-meisjes die niet voortijdig waren gehuwd een dergelijke opleiding hadden gekozen (niks te ‘begeerde schoolpartner, stewardess, secretaresse, au pair meisje’; allemaal laster). Deze laatste ‘MMS-trutten’ zitten nu dus op rozen. Zij zullen als geen andere bevolkingsgroep profiteren van de overgang naar de postindustriële maatschappij. Met de vrouwenbeweging wordt het pas menens wanneer de ‘meiderige vrouwen’ zich in grote getalen beginnen te roeren. Wanneer de beweging eenmaal in die beslissende fase zal zijn gekomen, zou het OPZIJ wel eens bepaalde feministen kunnen gelden. Het zou mij niet verbazen wanneer er dan ‘klappen’ zullen worden opgelopen door vrouwen die nu nog in de voorste linies strijden. Dat kan met recht tragisch heten. |
|