Hollands Maandblad. Jaargang 1973 (302-313)
(1973)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| ||||||
De veldslag tussen de twee Cambridges
| ||||||
[pagina 18]
| ||||||
ook niet afhankelijk van de kapitaalintensiteit (dat is de breuk K/L). Maar als de substitutie stroef gaat (technisch uitgedrukt: als de substitutie-elasticiteit kleiner is dan één) zal het aandeel van de snelst groeiende faktor afnemen. Dat is in feite het kapitaal. Deze ‘Wet van Hicks’ is deduktief te beredeneren, maar bovendien empirisch te testen. Het blijkt nu dat moderne versies van de produktiefunktie, zoals die van Solow (MIT, Cambridge, Mass.), een verklaring geven voor het vreemde feit, dat in een steeds kapitaalintensiever maatschappij het aandeel van het kapitaal in het nationale inkomen afneemt. Alleen al op grond van dit interessante stukje verklaring van empirisch waargenomen feiten moeten wij, dacht ik, de grensproduktiviteitstheorie in dankbaarheid omhelzen. In Cambridge (Mass.) doen ze dat dan ook.
Niet aldus Joan Robinson, noch ook N. Kaldor, of L. Pasinetti, of P. Sraffa. Zij zeggen dat (J.R. speaking) de produktiefunktie een ‘powerful instrument of miseducation’ is en de hele redenering ‘not only a swindle but a harmful swindle’. Hun kritiek (de Cambridge Criticism, hierna CC te noemen) richt zich vooral op de K uit de produktiefunktie.
De CC heeft diverse varianten. In een ervan bestaat er helemaal geen kapitaalgoederenvoorraad, omdat alle individuele machines e.d. weer anders zijn: verschillende technische eigenschappen, verschillende produktiviteit, door en door heterogeen. Dat kan niet op één noemer worden gebracht. Kapitaal exit. (Als we deze kritiek zouden aanvaarden zou Q ook niet bestaan - allemaal verschillende goederen - en L ook niet - allemaal verschillende mensen - en dan zou de hele macro-economie afgeschaft kunnen worden. Het zou wel enige tijdsbesparing opleveren.) Een zinniger vorm van de CC is dat de verschillende kapitaalgoederen alleen bij elkaar geteld kunnen worden tot één grootheid K als de prijzen ervan vastliggen. Maar in deze prijzen, zegt de CC, zit de inkomensverdeling opgesloten. De kapitaalgoederenvoorraad heeft alleen maar een bepaalde waarde als de inkomens gegeven zijn - en dus is het een cirkelredenering om die verdeling af te leiden uit de grensproduktiviteit van het kapitaal. Dit laatste element van de CC vinden we vooral bij Piero Sraffa, in een van de vremdste boeken die ik ooit las (alleen de titel al: Production of Commodities by Means of Commodities. Sraffa is hierin op zoek naar de Absolute Maatstaf voor de Waarde - een soort Hegeliaanse speurtocht in de woestijn. De CC is slechts een klein nevenprodukt van deze speurtocht.).
De vicieuze cirkel dus. Daarbij is het van betekenis dat we goed voor ogen hebben hoe we de waarde van K hebben bepaald. Theoretisch is een goeie manier als volgt: neem het verwachte inkomen dat met een kapitaalgoed (of een aandeel, of een obligatie) te verdienen valt, en bereken van die toekomstige inkomensstroom de contante waarde. Wie zo rekent zit micro-economisch goed, maar inderdaad mogen we macroeconomisch zo niet te werk gaan. Als we het doen vinden we een K die de gekapitaliseerde waarde is van de toekomstige inkomens der kapitalisten, en dan mogen we diezelfde K niet inzetten in de produktiefunktie om via de afgeleiden de rentevoet te vinden. Dat zou inderdaad een verwerpelijke cirkelredenering zijn.
Om aan de CC te ontsnappen moeten we dus K langs andere weg waarderen: die van de prijzen waartegen de machines destijds zijn gekocht, minus de afschrijvingen, en gecorrigeerd voor de wijzigingen in het algemene prijspeil. Zijn we nu de vicieuze cirkel kwijt? Nee, niet helemaal. Want in de oude prijzen zitten oude lonen, een oude rentevoet en dus een oude inkomensverdeling ingekookt. We ontkomen er niet aan dat we de inkomensverdeling van nu verklaren uit allerlei dingen, waaronder de inkomensverdeling van destijds. (En bovendien worden de ‘juiste’ afschrijvingsbedragen ook nog beïnvloed door de verhoudingen tussen prijzen van nieuwe en oude machines - daar zit opnieuw iets van de inkomensverdeling in.)
De vraag is nu: is dit argument van de vicieuze cirkel ernstig? M.i. niet, en wel op grond van twee overwegingen. Eerste overweging: de kapitaalgoederenvoorraad is een soort bevroren verleden. Daar zit van alles in; niet alleen historie van de inkomensverdeling, maar ook de vroegere stand van de techniek, de wetgeving van destijds, het humeur van de arbeiders die de machine destijds hebben gemaakt. Daar valt niet aan te ontkomen. Tweede overweging: in de economie hangt alles met alles samen. We kunnen nooit een constructie maken die tegelijk macro-economisch is én een belangrijke samenhang buiten beschouwing laat. Maar zulke redeneringen op basis van algemene interdependentie zijn nog geen cirkelredeneringen die vermeden moeten worden; het zijn, als het goed is, gedetermineerde | ||||||
[pagina 19]
| ||||||
systemen waarin n variabelen op hun plaats worden gehouden door n vergelijkingen. De lezer merkt wel al, dat ik van die CC niet zo'n erg hoge dunk heb.Ga naar voetnoot1)
Dat neemt echter niet weg, dat het met die grensproduktiviteitstheorie toch niet erg lekker zit. Samuelson en Solow hebben haar moedig verdedigd tegen de aanvallen uit Engeland; bijvoorbeeld door de hele K te laten vervallen, en deze grootheid te vervangen door een volledige gespecificeerde verzameling van individuele kapitaalgoederen (Samuelson), ofwel door K evenzeer te laten vervallen en alleen te letten op de aangroei van K, dus op de lopende investeringen en de opbrengst daarvan (Solow). Dat is allemaal mooi en aardig, gezien door de bril van de kapitaaltheorie, maar uit een oogpunt van inkomensverdeling helpt het ons de brug niet over. De grote leemte in de grensproduktiviteitstheorie is niet dat zij in cirkelredeneringen verstrikt raakt, maar dat zij de winst niet kan verklaren. Winsten zijn niet, of alleen met veel fantasie en opofferingen aan realisme, te interpreteren als grensproduktiviteiten van het een of ander.Ga naar voetnoot2) Met de produktiefunktie kunnen we de lonen en de rente en de pacht verklaren, maar we houden een gat van tenminste tien procent van het nationale inkomen over. Wie nu streng wil zijn (de strengheid van Sraffa) zegt: maar met dat gat in je verklaring heb je óók de lonen niet verklaard, en óók de rentevoet niet. Een emmer met een gat erin is geen emmer.
Volgens mij is dit laatste zinnetje, triviaal als het klinkt, de theoretische crux van de strijd. Een emmer met een gat is ongeschikt | ||||||
[pagina 20]
| ||||||
om water in te vervoeren, maar steenkool of bakstenen - dat gaat soms nog best. De grensproduktiviteitstheorie is, in de pure en strenge zin des woords, geen sluitende theorie. Zij verklaart sommige dingen echter vrij doeltreffend. Zij sluit aan bij common sense: als kapitaal steeds minder schaars wordt daalt de beloningsvoet, en bij de lage substitutie-elasticiteiten die we in feite waarnemen gooit deze snelgroeiende produktiefaktor zichzelf zodanig op straat dat zelfs zijn aandeel in het nationale inkomen daalt. Dat verhaal is de moeite waard, vooral omdat het van alle kanten empirisch kan worden onderbouwd. Het ontbreken van een pure en strenge winsttheorie laten we dan maar voor wat het is. Mijn kritiek op de grensproduktiviteitstheorie gaat dus in sommige opzichten verder dan de Cambridge Criticism, maar ik trek daaruit niet de conclusie dat nu de hele oude theorie door de gootsteen moet. Ik wil graag redden wat er te redden valt, en dat is m.i. nogal wat.
Met dit technische overzicht van enkele meningsverschillen is de krijgsgeschiedenis tussen de twee Cambridges natuurlijk nog lang niet geschreven. Ik zou nog een overzicht kunnen geven van de alternatieven, die men in Cambridge, Engeland heeft bedacht om zicht te krijgen op de inkomensverdeling. Maar dat wordt zo'n onaangenaam verhaal dat ik het liever achterwege laat; met uitzondering van één klein aardigheidje, de zogenaamde Kruik van de Weduwe. Zie voetnootGa naar voetnoot3). Verder, en dat is belangrijk, zou ik iets kunnen zeggen over de ideologische achtergrond van de strijd. Daartoe nog een kleine poging. De Cambridge Criticism is, zeker bij sommigen (Robinson, Bhaduri) geïnspireerd door de vrees dat de grensproduktiviteitstheorie een apologie zou inhouden voor het kapitalisme. Arbeid en kapitaal worden over één kam geschoren. Het zijn allebei ‘inputs’, schaars, produktief, een marginale bijdrage aan de produktie leverend, en dienovereenkomstig beloond. Nergens valt aan die produktiefunktie te ontwaren dat het kapitaal de arbeid uitbuit. Het is allemaal veel te symmetrisch en te koel. Vandaar dat Joan Robinson spreekt over een swindle, die dan bovendien, en dat wordt met nadruk vastgesteld, ‘harmful’ is. Hoewel ieder vrij is om zijn ideologische eigenaardigheden zelf te kiezen lijkt mij dit toch een groot misverstand. De grensproduktiviteitstheorie is een verklaring van de werkelijkheid, geen rechtvaardiging ervan. Ik weet wel dat sommigen, met niemand minder dan Clark voorop, er een apologie voor de bestaande inkomensverdeling in hebben gezien, maar men kan het ook omkeren. De grensproduktieviteitstheorie laat immers zien dat de hoogte van het loon bepaald wordt door de kapitaalintensiteit, en niet door de arbeidsinspanning. Iemand heeft zijn lage inkomen niet aan zichzelf te wijten maar aan het milieu, gesymboliseerd door F, waarin hij werkt. Trouwens, schaarste en ethiek hebben weinig met elkaar te maken. De laatste jaren heeft Tinbergen een reeks van artikelen geschreven waarin de grensproduktieviteitstheorie hier en daar wordt gebruikt, maar waarvan het resultaat steeds is dat de inkomensverdeling uit ethisch oogpunt zeer ver moeten worden genivelleerd (Het aardige en het nieuwe van deze recente bijdragen is de combinatie van ethiek en econometrie.) Wie het kapitaalbegrip of de meetbaarheid van het kapitaal of de grensproduktiviteitstheorie aanvalt omdat hij of zij bang is voor de politieke implicaties ervan is op een heel lelijke weg. Dat is wat ik de Cambridge Criticism eigenlijk het meest verwijt: dat men, onder het motto van hoge en pure wetenschap, een politieke lading aanbrengt. op de weinige en hoogst onvolmaakte verdelingstheorieën die we hebben, en ze zo in diskrediet brengt. Zo verliezen we de kijk op de werkelijkheid - het tegendeel van wat de wetenschap zou moeten nastreven. | ||||||
Literatuur:
|
|