| |
| |
| |
[308-309]
Wetenschap, feminisme en wetenschappelijk feminisme
Jan J.M. van Dijk
1
Het wachtwoord van de feministische beweging luidt: vrouwen en mannen zijn gelijk op hun geslachtsdeel na. Twee Nederlandse auteurs hebben tegen deze gelijkheidspraemisse verzet aangetekend. Gerard Kornelis van het Reve vroeg in een televisieprogramma aandacht voor het fundamentele verschil tussen mensen met een brievenbus en mensen met een wortel. ‘Ik bedoel: wanneer het verder helemaal niks zou uitmaken dan had God zich toch zeker niet zoveel moeite gegeven’. Ook de schrijfster Mensje van Keulen heeft een uitgesproken mening over deze materie. ‘Een kut is geen lul’, liet zij onlangs een interviewster noteren, die bleef aanhouden.
In hoeverre worden deze intuïtieve schrijversopinies door de wetenschap onderschreven? Kate Millett brengt in haar boek verslag uit van het wetenschappelijke onderzoek dat op dit gebied is verricht. ‘It appears that we are not soon to be enlightened as to the existence of any significant inherent differences between male and female beyond the biogenital we already know. Endocrinology and genetics afford no definite evidence of determining mental-emotional differences’. Ook in de begeleidende voetnoot is zij volkomen zeker van haar zaak. ‘Experimentation regarding the connection between hormones and animal behavior not only yields highly ambivalent results but brings with it the hazards of reasoning by analogy to human behavior’. Haar Engelse collega Ann Oakley acht de betekenis van hormoonstudies voor de menswetenschappen al even gering. ‘In humans the relationship between hormone levels and behavior is not nearly so simple as it appears to be in some animals, and very little is really known about it’. Ze verwijst met name naar een artikel van David A. Hamburg waarin wordt verondersteld dat agressie ook bij de mens is gerelateerd aan bepaalde mannelijke hormonen. ‘This is speculation however’, meent Oakley. Uiteraard heeft ook het Nederlandse feministenbestand zich niet onbetuigd gelaten. ‘Wat het bloed is voor de rassenleer dat zijn de chromosomen en de hormonen voor de sextheorie’. Aldus Johanna Fortuin in De Groene.
Van David A. Hamburg verscheen enige tijd geleden een nieuw artikel over de relatie tussen mannelijke hormonen en agressie. Ook in dit artikel is Hamburg niet teruggedeinsd voor de sprong naar het menselijke gedrag. ‘Is there any evidence at all of similar effects in human development? The monkeyexperiments have quite recently been followed by an investigation of girls who had been exposed to androgens in utero, i.e. their developing brains in foetal life had come into contact with chemical compounds similar to the male sex hormone. (-) The results indicated that the early-androgenized girls as contrasted with a control group tended to be described by self and others as tomboys, to engage in outdoor sports requiring much energy and vigour, to prefer rough play, and to prefer toys ordinarily chosen by boys (such as guns)’. Wat bij Millett een ‘gevaarlijke analogieredenering’ heette en door Oakley nog als een ‘speculatie’ werd afgedaan, is inmiddels een zeer juiste hypothese gebleken.
Eventuele herdrukken van Millett of Oakley worden met belangstelling tegemoet gezien. Geen van beiden kan met goed fatsoen aan deze onderzoeksresultaten voorbijgaan want het betreffende onderzoek staat op naam van niemand minder dan J. Money. Zowel Millett als Oakley ontleenden aan oudere (en inmiddels verouderde) publikaties van deze zelfde onderzoeker argumenten voor hun gelijkheidspraemisse. Aan de vooroordelen van de onderzoeker kan het dus niet hebben gelegen.
De psychologe Corinne Hutt heeft de belangrijkste nieuwe onderzoeksresultaten met betrekking tot de sexeverschillen in een compact boekje naast elkaar gezet. Ook zij acht de uitkomsten van Money's androgeni- | |
| |
satie-onderzoek van groot belang. Ze wijst erop dat de geandrogeniseerde vrouwen niet alleen stoerder en ruwer waren dan de controlegroep maar ook intelligenter. Deze laatste bevinding doet vermoeden dat mannen gemiddeld een hoger IQ hebben dan vrouwen. Dit vermoeden is onjuist. Het gemiddelde IQ van de geslachten blijkt ongeveer gelijk te zijn. Wel vertonen mannen als groep zowel naar boven als naar beneden meer uitschieters dan vrouwen. Voor de grotere spreiding die mannen o.a. qua intelligentie vertonen, geeft Hutt een ingenieuze genetische verklaring. Zij geeft daarmee tevens een nieuwe verklaring voor het uitblijven van de vrouwelijke genieën (en voor het uitblijven van uiterst stompzinnige vrouwen).
In het laatste hoofdstuk geeft Corinne Hutt een samenvatting van haar bevindingen. De door Hutt bijeengebrachte feiten zijn niet genoegzaam bekend zodat het wel degelijk nodig lijkt haar samenvatting nog eens volledig te citeren. ‘We have seen that the male is physically stronger, but less resilient, he is more independent, adventurous and agressive, he is more ambitious and competitive, he has greater spatial, numerical and mechanical ability, he is more likely to construe the world in terms of objects, ideas and theories. The female at the outset possesses those sensory capacities which facilitate interpersonal communion; physically and psychologically she matures more rapidly, her verbal skills are precocious and proficient, she is more nurturant, affiliative, more consistent, and is likely to construe the world in personal, moral and aesthetic terms’. De gebruikelijke tegenwerping van feministische sociologen en psychologen gaat dit keer niet op. Corinne Hutt vervolgt: ‘We have seen that for many of these characteristic features there are biological bases’. Haar lezers kunnen dit slechts beamen.
‘Hoe zit dat met die ruimtelijke waarneming? Wordt die ook door de hormonen beïnvloed?’, vraagt Johanna Fortuin in eerdergenoemd artikel. De vraag is minder hilair dan de stelster meent want het antwoord luidt: ja, daar bestaan overtuigende bewijzen voor (Hutt, pag. 93).
Fortuin weigert te erkennen dat het karakterologische verschil tussen de sexen een biologische basis heeft. Subsidiair beweert zij dat aan dergelijke verschillen trouwens helemaal geen politieke of paedagogische conclusies zouden mogen worden verbonden. ‘In de vaak aangehaalde verschillen tussen jongens en meisjes, casu quo mannen en vrouwen zit een formidabele valkuil. De geconstateerde verschillen hebben immers meestal betrekking op gemiddelden. Een gemiddeld verschil betekent dat er tussen beide categorieën een grote overlap zit. Verklaart men nu dit statistische gemiddelde (van beide geslachten afzonderlijk, V.D.) tot norm dan moeten de meeste mensen zich geweld aandoen om aan die norm te kunnen voldoen. Op dit gemiddelde precies zit immers maar een kleine minderheid van alle individuen’. Volgens Johanna Fortuin heeft slechts een kleine minderheid van de mannen en vrouwen belang bij een aanpassing van de sexerollen aan de statistische gemiddelden van hun geslacht. Zij suggereert duidelijk dat de meerderheid van beide geslachten meer belang heeft bij afschaffing van de sexerollen dan bij aanpassing van deze rollen aan de statistische gemiddelden. Zij doet daarmee een uitspraak over een optimalisatieprobleem dat vrij ingewikkeld is. Ingewikkelder althans dan zij meent. Misschien kan een eenvoudig analogon verhelderend werken.
Vrouwen hebben gemiddeld kleinere voeten dan mannen. Tussen vrouwenvoeten en mannenvoeten bestaat echter een overlap. Geen zinnig mens zal vrouwen met uitzonderlijk grote voeten de aankoop van schoenen in herenmaten willen verbieden. Ook zal geen zinnig mens de schoenenindustrie adviseren voortaan slechts twee op de statistische gemiddelden van de geslachten afgestemde schoenmaten in de handel te brengen. Er moeten verschillende herenmaten en verschillende damesmaten worden verkocht. Voorop staat echter dat de schoenindustrie rekening moet houden met het gemiddelde verschil tussen damesvoeten en herenvoeten. Er moeten schoenen in typische damesmaten en schoenen in typische herenmaten worden verkocht. Fortuin's voorstel om uitsluitend unisex-maten te fabriceren is volstrekt onzinnig. Unisex-maten zijn namelijk optimaal wanneer zij op het rekenkundige gemiddelde van beide geslachten tesamen zijn afgestemd. Met de uitsluitende verkoop van een dergelijke maat zou men zowel de vrouwen als de mannen ernstig duperen. Maat 39 of 40 behoort bij geen van beide geslachten tot de meest courante maten. Wie het schoeisel van de bevolking wil optimaliseren kan nooit een voorstander van unisex-maten zijn.
De bio-psychologische eigenschappen van mannen en vrouwen vertonen hetzelfde beeld als hun voeten: twee normale verdelingen met een overlap. Geen zinnig mens die hiervan kennis heeft genomen, zal ontkennen dat de mannenrol ook voor vrouwen moet openstaan. De door Hutt verzamelde meetresultaten betekenen een definitieve breuk met de theologische, filosofische en dieptepsychologische traditie om het sexeonderscheid als een strikte tweedeling voor te stellen. Ook zal geen zinnig mens op
| |
| |
grond van Hutt's gegevens kunnen bepleiten dat aan alle vrouwen, respectievelijk mannen precies dezelfde sexerol moet worden opgelegd. Binnen beide sexerollen moet ruimte zijn voor variaties. Voorop staat echter dat er wel degelijk aparte sexerollen voor vrouwen en mannen dienen te blijven. Sexerollen die wel degelijk globaliter afgestemd moeten zijn op de gemiddelden van de geslachten. De unisex-rol die Fortuin voor ogen staat, moet in het belang van beide geslachten worden afgewezen.
Vooral vrouwen hebben er belang bij dat rekening wordt gehouden met hun gemiddelde aanleg. Binnen de huidige huis-tuin-en keukenrol komen de meeste vrouwen onvoldoende tot hun recht. Wanneer deze traditionele rol echter wordt afgeschaft zonder dat daarvoor een betere vrouwenrol in de plaats wordt gesteld, zullen hun frustraties eerder toenemen dan afnemen. De huidige maatschappij is namelijk op mannelijke leest geschoeid: de meeste sociale systemen zijn afgestemd op de gemiddelde aanleg van mannen. Het overgrote deel van de uithuizige rollen bestaat uit typische mannenrollen. Vrouwenemancipatie binnen de bestaande maatschappij betekent dus alleen voor de minderheid van de relatief mannelijke vrouwen een reële bevrijding. De andere vrouwen zullen zich moeten forceren om aan de emancipatoire norm te kunnen voldoen.
De voornaamste doelstelling van de vrouwenbeweging lijkt momenteel: gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Binnen de huidige maatschappij krijgen vrouwen, wanneer zij gelijk worden behandeld, nog lang geen gelijke kansen. Binnen deze maatschappij zijn vrouwen, wanneer ze eenmaal mogen meedoen, de geboren verliezers. Voor hun emancipatie zijn veranderingen nodig die veel ingrijpender zijn dan afschaffing van de vrouwendiscriminatie. Marginale successen zouden kunnen worden behaald met een positief discriminatieprogramma voor vrouwen. Echt succesvol kan de vrouwenbeweging pas worden wanneer allerlei sociale systemen aan de gemiddelde aanleg van vrouwen zullen zijn aangepast.
De omstandigheid dat de natuurlijke eigenschappen van vrouwen binnen de bestaande maatschappij een handicap vormen, plaatst de beweging voor een lastig dilemma. De erkenning van deze natuurlijke eigenschappen impliceert dat vrouwen hun mindere groepsgeschiktheid erkennen voor allerlei maatschappelijke functies. Zij geven daarmee hun mannelijke tegenstanders een argument in handen om hen te blijven discrimineren. Op de korte termijn zitten aan de erkenning van de natuurlijke eigenschappen van de vrouw dus grote nadelen verbonden. Deze nadelen wegen vooral zwaar voor de, binnen de beweging waarschijnlijk vrij belangrijke, groep van relatief mannelijke vrouwen. Deze vrouwen hebben zelf het minste last van de biologische handicap van hun geslacht terwijl zij het meeste de dupe zijn van de discriminatie. Wanneer de beweging echter vasthoudt aan de gelijkheidspraemisse kan nooit een begin worden gemaakt met de fundamentele maatschappijkritiek die voor de emancipatie van de andere vrouwen nodig is. De maatschappij zal dan tot in lengte van dagen een typische mannenmaatschappij blijven.
De meeste feministen zijn dermate overtuigd van hun gelijk dat zij dit dilemma nog volstrekt niet onderkennen. Evelyne Sullerot is de enige feministische publiciste die zich althans op het hypothetische vlak met deze problematiek heeft beziggehouden. Wanneer zou uitkomen, schrijft Sullerot, dat vrouwen bepaalde natuurlijke eigenschappen hebben die binnen de bestaande maatschappij een handicap vormen dan ‘zouden de systemen die tegennatuurlijk blijken te zijn aan de kaak gesteld moeten worden’. Ze schrijft ook: ‘De wereld van de arbeid moet niet alleen afgestemd zijn op de mannen, zodat vrouwen zich maar moeten aanpassen. Ze hebben dat al te vaak geprobeerd, dikwijls ten koste van hun gezondheid en hun geluk. Het werk moet worden aangepast aan hun eigen levensritme en hun eigen mogelijkheden’. Dit is precies het soort maatschappijkritiek dat door Corinne Hutt wordt bepleit. Helaas durven de meeste feministen zich uit angst voor valkuilen niet op dit gebied te begeven.
De gelijkheidsideologie frustreert de politiek-theoretische ontwikkeling van de vrouwenbeweging. Ook in psychologisch opzicht heeft de ideologie een funeste invloed. Ten gevolge van deze ideologie zullen veel vrouwen bepaalde mislukkingen die in feite aan de biologische handicap van hun sexe zijn te wijten, als individuele mislukkingen interpreteren. Het besef dat vrouwen binnen de bestaande maatschappij altijd aan het kortste eind zullen trekken, zou het sexebewustzijn kunnen vergroten. Daarentegen werkt de gelijkheidsideologie juist persoonlijke insufficiëntiegevoelens in de hand.
| |
2
De karakterologische verschillen tussen de sexen berusten niet alleen op roldwang maar hebben een duidelijke biologische basis. Dit betekent dat de mannen misschien
| |
| |
van nature overheersen. Misschien berust ook het patriarchaat ten dele op biopsychologische factoren. De biologiserende antropoloog Lionel Tiger is bijvoorbeeld van mening dat mannen van nature geneigd zijn om de dienst uit te maken. Exclusieve mannengroepen vormen volgens hem de ‘natuurlijke ruggegraat’ van een menselijke gemeenschap. Deze overweging brengt hem tot de verrassende uitspraak: ‘Even a but partly female dominated polity may go beyond the parameters of “healthy possibility” given the basic conservatism of the species’. Aangezien Tiger niet vertelt welke medische gevaren ons precies bedreigen, lijkt zijn bezorgdheid nogal overdreven. Uit de rest van zijn conclusies valt op te maken dat hij met zijn mysterieuze parameters de sexuele potentie van de mannelijke bevolking op het oog heeft. De mannelijke academicus wordt volgens Tiger door zijn vrouw gedomineerd. Hij acht het niet toevallig dat de Kinsey-onderzoeken hebben uitgewezen dat juist de academicus de laagste coïtusfrekwentie van alle beroepsgroepen heeft. Een stijging van het aantal vrouwelijke kamerleden, moet Tiger hebben gedacht, zou dan wel eens een daling van de landelijke coïtusfrekwenties kunnen betekenen. Hoewel een dergelijk bij-effect uiteraard als ongewenst moet worden beschouwd, lijkt het toch te vroeg om het feminisme op deze gronden principieel te verwerpen. Voorlopig gaat het dus alleen om de vraag of de natuurlijke eigenschappen van mannen en vrouwen de feministische greep naar de macht zullen bemoeilijken of niet. Zijn mannen inderdaad de natuurlijke leiders die Tiger in hen ziet?
Alvorens bovengenoemde vraag kan worden beschouwd, zal eerst een korte excursie door het dierenrijk moeten worden gemaakt. Bij de meeste hogere dieren zijn de geslachten zowel qua uiterlijk als qua gedrag duidelijk verschillend van elkaar. Op allerlei manieren is aangetoond dat deze verschillen genetisch liggen verankerd. Toch is het ook ten aanzien van veel diersoorten zinvol om van sexerollen te spreken. Van verschillende soorten is bekend dat leden van het ene geslacht soms voor kortere of langere tijd het gedrag van de andere sexe vertonen. In deze rolverwisselingen valt een vast patroon te onderkennen. Alleen uitzonderlijk dominante wijfjes nemen soms de mannenrol over. Alleen jonge, weerloze mannetjes spelen soms voor vrouw. Juist de rolverwisselingen tonen aan hoezeer bij deze soorten de hiërarchische verhouding tussen de geslachten vast ligt. Mannelijkheid is altijd een kwestie van dominantie. Voor een extreem voorbeeld van deze koppeling van mannelijkheid aan dominantie kan men terecht bij de vissoort Labroides dimidiatus. Alle exemplaren van deze, in hiërarchisch-geordende groepen levende, soort worden geboren als wijfjes. Alleen de vis die aan de top van de hiërarchie weet te komen, metamorfoseert tot man (uit de literatuur is bekend dat in mannenmilieus de minder dominante mannen de vrouwenrol spelen; misschien zou ook het Labroides-effect eens in studie kunnen worden genomen).
Het overwicht van het mannelijke geslacht is een universeel verschijnsel. Diersoorten waarbij de vrouwelijke exemplaren de mannen overheersen, komen eigenlijk niet voor. Volgens Hutt zou het vogelengeslacht franjepoot op deze regel een uitzondering vormen. Bij drie verschillende soorten van dit geslacht treden de vrouwen meer op de voorgrond dan de mannen. Door George Smaller wordt aan de hyena een ‘matriarchaat’ toegeschreven. Helemaal zuiver is dit matriarchaat in ieder geval niet: hyena-vrouwen zijn uitgerust met een symbolische penis.
Aangezien de levensvormen niet op een scheppingsplan berusten, betekent de universaliteit van de mannelijke dominantie dat er een universele selectiedruk in die richting moet (hebben) bestaan. Het universele karakter van deze rolverdeling valt terug te voeren op de omstandigheid dat eitjes, in tegenstelling tot zaadjes, kostbare voedingsstoffen bevatten. Om verspilling van eitjes te voorkomen, laat ‘de natuur’ bij vrijwel alle soorten de vrouwen bevruchten door de mannen in plaats van andersom. Dit betekent niet, zoals Freud meende, dat vrouwen net als hun eitjes de bevruchting passief moeten ondergaan. Het betekent wel dat het vrouwelijke geslacht welhaast per definitie opdraait voor de gevolgen van de bevruchting. Bij vrijwel alle soorten hebben de vrouwen de (baar-)moederlijke functies te vervullen gekregen. Daar staat onvermijdelijk tegenover dat de mannen zich in politieke, politiële en defensieve activiteiten hebben moeten of kunnen specialiseren. Bij vrijwel alle sociaal-levende soorten hebben de mannen de leiding.
Uiteraard zou de homo sapiens best een uitzondering op deze regel kunnen vormen. Dat zou dan het gevolg moeten zijn geweest van een krachtige selectiedruk in tegenovergestelde richting. Waaruit deze selectiedruk zou hebben kunnen bestaan, is volstrekt onduidelijk. Er is veel meer reden om te veronderstellen dat de geslachtelijke specialisatie bij de mens juist verder is doorgevoerd dan bij andere primaten. Bij geen enkele aap neemt de noodzakelijke verzorging
| |
| |
van een nieuwgeborene dermate veel tijd en energie in beslag als bij de mens. Wanneer de moederrol, zoals veel feministen beweren, niet op een biologische (leer-)basis zou berusten, was de homo sapiens allang op de schroothoop van de organische evolutie beland. Juist bij de hominiden zal op de moederlijke specialisatie van de vrouw een grote overlevingspremie hebben gestaan.
Ook Lionel Tiger voert overtuigende argumenten aan voor de stelling dat de geslachtelijke specialisatie bij de mens waarschijnlijk verder is doorgevoerd dan bij andere primaten. De meeste apensoorten zijn gewoon om bij onraad in een boom te klimmen. In de steppen staan echter weinig bomen zodat steppeapen voor hun overleving op de vechtcapaciteit van de mannen zijn aangewezen. Vanwege deze defensieve
De kikkersprong
Peter van Hugten heeft de serie tekeningen voor dit nummer gemaakt naar aanleiding van een bericht in Het Parool, dat als volgt luidde:
‘Kikvors sprong vijf meter drie en veertig.
De Amerikaanse kikvors Susie Q heeft met een sprong van vijf meter drie en veertig gisteren de jaarlijkse internationale kikkerspringwedstrijden in Angels Camp, Californië (V.S.) gewonnen.
Kikkers uit drieënveertig landen namen aan het festijn deel.’
functie van de mannen is het mannelijke overwicht bij steppeapen (bijvoorbeeld bavianen) veel groter dan bij apen die in bossen leven (bijvoorbeeld chimpansees). Algemeen wordt thans aangenomen dat de menselijke soort in de steppen tot ontwikkeling is gekomen. Ook op de psyche van de man zal de steppe dus haar stempel hebben gedrukt. De mensenmannen zullen zich ten eerste net als hun bavianencollega's hebben gespecialiseerd in groepsdefensie. Daarnaast hebben de mensenmannen zich naar alle waarschijnlijkheid nog gespecialiseerd in de jacht op groot wild. Ook deze jachtspecialisatie zal het sexeverschil hebben vergroot. Mensenmannen zijn bijvoorbeeld de enige primaten die bovenhands werpen. Mensenvrouwen gooien net als chimpansees, bij voorkeur onderhands.
De onderzoeker L. Williams eindigt zijn boek over het sociale leven van de wolaap met een vurig pleidooi voor de bevrijding van de vrouw. Hoewel ook bij de wolaap de mannen de leiding hebben, meent Williams dat de mens op het punt van sexuele gelijkheid een voorbeeld aan de wolaap kan nemen. Het huidige patriarchaat is volgens hem een onnatuurlijk en deswege verwerpelijk verschijnsel. Deze conclusie doet qua roekeloosheid niet onder voor die van Tiger. In de darwinistische redenering van Williams schuilt echter ook nog een fundamentele methodische fout. Aan het gedrag van een typische bosbewoner als de wolaap kunnen op dit punt geen hypothesen worden ontleend over de natuur van een typische steppeaap als de homo sapiens.
| |
| |
Volgens Evelyn Reed berust de ‘mythe’ van het mannelijke leiderschap in de dierenwereld op een masculinistische projectie van mannen ‘die zichzelf wetenschappelijke onderzoekers noemen’. In werkelijkheid zouden dominante mannen slechts dominant zijn over andere mannen. De vrouwen zouden met de al dan niet dominante mannen niets te maken hebben omdat zij volkomen hun eigen leven leiden. Hoewel deze laatste bewering op een feministische projectie moet berusten - bij primaten bijvoorbeeld geven de mannen wel degelijk leiding aan het dagelijkse leven van de gehele kolonie - wijst Reed volkomen terecht op de betrekkelijkheid van de mannelijke dominantie. Bij veel diersoorten lijken de vrouwen inderdaad niet zozeer onderaan de hiërarchie te staan als wel erbuiten. De vrouwelijke rol impliceert eerder afzijdigheid dan onderworpenheid.
Men zou Tiger kunnen verwijten dat hij voor deze nuances te weinig oog heeft gehad. Het lijkt er zelfs een beetje op dat hij de rol die apenvrouwen in het maatschappelijke leven spelen bewust heeft willen kleineren. Zo vermeldt Tiger in zijn boek dat bij de Japanse makaken de zonen van ‘hooggeklasseerde vrouwen’ een voorsprong hebben omdat zij zich in hun jeugd met dominante mannen hebben kunnen identificeren. Aan de ‘hoge positie’ van hun moeders wordt verder volstrekt geen aandacht besteed. Toch is juist de positie van de vrouw bij deze Japanse makaken buitengewoon interessant. Volgens de door Tiger geraadpleegde onderzoeker bepalen de vrouwen in laatste instantie welke mannen als groepsleiders mogen fungeren. De mannen bepalen uiteraard zelf hoe de onderlinge dominantieverhoudingen liggen. De vrouwen accepteren de topaap echter niet vanzelfsprekend als leider van de groep. Zij zullen bijvoorbeeld nooit toestaan dat de leiding toevalt aan een man die niet aardig is voor kinderen.
Reed's kritiek op de gangbare voorstelling van mannelijke dominantie is ten dele gerechtvaardigd. Mannelijke dominantie impliceert geen vrouwelijke onderworpenheid. Ook sluit de mannelijke dominantie niet uit dat vrouwen invloed uitoefenen op het groepsgebeuren. De stelling dat de mannen bij alle sociaal-levende dieren als leiders fungeren staat na deze correcties echter nog recht overeind. De vrouwelijke makaken oefenen weliswaar invloed uit op de keuze van de mannelijke leiders maar ook zij zullen slechts bij hoge uitzondering zichzelf als leidsters van de groep opwerpen. De makaken bieden misschien nog wel betere aanknopingspunten voor de psychologische politicologie van de man dan de door Tiger bestudeerde bavianen. Men hoeft geen Haanstra te heten om de psychologische overeenkomst te zien tussen het politieke systeem van de Japanse makaken en onze eigen democratie. Ook bij ons kan een lijsttrekker die maar liefst twee prijswinnende kinderboeken heeft geschreven, rekenen op de steun van het vrouwelijke electoraat. Ook bij ons behoren vrouwen echter slechts bij hoge uitzondering tot de kandidaten.
Wat Kousbroek-adepten inmiddels knarsetandend hebben zitten denken, is waar: de vergelijkende ethologie kan nooit bewijzen dat een bepaalde gedragsvorm ook bij de mens een biologische basis heeft. De vergelijkende ethologie kan zoiets alleen maar aannemelijk maken. Helaas kunnen dergelijke hypothesen over de biologische grondslagen van het menselijke gedrag bijzonder moeilijk worden bewezen. De historische universaliteit van het patriarchaat, waar Tiger zich op beroept, bewijst niets over het bestaan van een biologische grondslag. ‘One can only advance genetic evidence when one has genetic (rather than historical) evidence to advance’, schrijft Millett terecht. Tiger had daar trouwens ook zelf al op gewezen.
Inmiddels zijn er allerlei genetische en endocrinologische gegevens over de natuurlijke eigenschappen van mannen en vrouwen beschikbaar gekomen. De gegevens, die Corinne Hutt heeft verzameld, bevestigen de juistheid van Tiger's visie op de sexeverschillen. De karakterschetsen van beide geslachten die opdoemen uit haar recapitulatie van biowetenschappelijke gegevens komen in grote lijnen overeen met de portretten die Tiger op grond van een darwinistische reconstructie heeft getekend. De vergelijkende ethologie heeft hiermee opnieuw haar bruikbaarheid bewezen als hypothesenbron voor de menswetenschappen. Ook Tiger's ‘gevaarlijke analogie-redenering’ annex ‘speculatie’ is achteraf een schot in de roos gebleken.
Mannen nemen van nature de leiding maar feministen hoeven dat natuurlijk niet te nemen. Ten eerste bestaat er tegen onnatuurlijke doelstellingen natuurlijk geen enkel bezwaar. Ten tweede heeft de mens ten aanzien van een verschijnsel als de positie van de vrouw natuurlijk de vrijheid om zijn natuurlijke aanleg te overwinnen. Deze vrijheid dankt de mens aan zijn vermogen om biologische bepaaldheden als zodanig te herkennen en op het niveau van de sociale verschijnselen te manipuleren. Hoewel het emancipatoire programma dus ongewijzigd kan blijven, moet bij het bepalen van de strategie terdege rekening worden gehouden
| |
| |
met de natuurlijke heerszucht van mannen.
Het succes van exclusieve vrouwengroepen, vrouwenkampen en vrouwenhuizen wordt vaak toegeschreven aan het wegvallen van de prikkel tot sexuele competitie. Toch moet voor veel vrouwen de afwezigheid van mannen op zichzelf al een weldaad zijn omdat zij onder vrouwen eindelijk eens aan het woord kunnen komen. De hebbelijkheid van het mannelijke geslacht om de (lang niet altijd zuivere) boventoon te voeren, is vooral hinderlijk merkbaar in de politiek. De slechte ervaringen die Joke Kool-Smit met haar collega's in de Amsterdamse gemeenteraad heeft opgedaan, vormen geen alleenstaand incident. De vrouwenbeweging had aan Kool's gemotiveerde weigering om nog langer politiek te bedrijven binnen de bestaande politieke systemen verstrekkende conclusies moeten verbinden. Vrouwen zouden bijvoorbeeld evenredige vertegenwoordiging van de sexen in alle vertegenwoordigende lichamen kunnen eisen. Een meerjarige campagne voor een vast quotum van tenminste vijfenzeventig vrouwelijke kamerleden zou wel eens veel vruchtbaarder kunnen zijn dan het telkenmale uitbrengen van een feministisch stemadvies. Natuurlijke tendenties kunnen waarschijnlijk alleen door middel van dergelijke ‘opgelegde’ sociale instituties effectief worden bestreden. Misschien zou ook geëxperimenteerd moeten worden met exclusiefvrouwelijke besturen. Bepaalde departementen zouden bijvoorbeeld in hun geheel aan vrouwen kunnen worden overgelaten. Voor een dergelijke feminisering komen niet alleen CRM en Volksgezondheid in aanmerking maar juist Defensie. Begonnen zou natuurlijk moeten worden met de oprichting van een exclusief-vrouwelijke partij die aanvankelijk extra-parlementair opereert.
| |
3
Eerder werd opgemerkt dat de sociale systemen die voor vrouwen ongunstig zijn, aan de kaak gesteld zouden moeten worden. Het bekritiseren van dergelijke systemen is een noodzakelijke voorwaarde voor de emancipatie van de vrouw. Zoals bekend wordt ook zeer gefundeerde maatschappijkritiek door de machthebbers meestal voor kennisgeving aangenomen. Het bekritiseren van bepaalde sociale systemen is dus geen voldoende voorwaarde voor de emancipatie van de vrouw. De vrouwenbeweging zou veel sterker staan wanneer kon worden aangetoond dat de voor de vrouw ongunstige systemen om sociaal-economische redenen
| |
| |
automatisch zullen verdwijnen. De beweging zou dan een wetenschappelijke grondslag hebben gekregen.
De industrialiserende maatschappij had volgens de socioloog D. Riesman een bepaald slag mensen nodig: the inner-directed man. Dit mensentype laat zich weinig gelegen liggen aan lot of opinie van anderen. Men zou hem als volgt kunnen typeren: he is more independent, adventurous and agressive, he is more ambitious and competitive. Zoals de lezer zich zal herinneren zijn dit eigenschappen waarmee mannen van nature zijn begiftigd. Corinne Hutt voegde aan deze opsomming van mannelijke eigenschappen nog toe: he has greater spatial, numerical and mechanical ability, he is more likely to construe the world in terms of objects, ideas and theories. In een maatschappij die beheerst werd door wetenschap en techniek zullen deze talenten ongetwijfeld goed van pas zijn gekomen. De mannen hadden het met de industriële maatschappij dus goed getroffen. Ze waren er als het ware voor geschapen. Ook de verhoogde oorlogsactiviteit, waarmee de industrialisatie gepaard ging, zal het mannelijke geslacht niet ongelegen zijn gekomen. Geen enkel gebeuren brengt het testosteronegeslacht zoveel glorie als een heroïsche oorlog. Volgens Shalamuth Firestone spelen nationale oorlogen de vrouwen in de kaart. Eindelijk zijn er aan het thuisfront arbeidsplaatsen te over. Dit kortstondige voordeel voor de vrouwen weegt echter bij lange na niet op tegen de viriliteitscultus die door dergelijke oorlogen wordt ontketend. Het toppunt van masculinisme is een mooie oorlogsfilm. Zulke films werden tot diep in de jaren zestig bekeken.
Reeds in 1950 constateerde Riesman dat de rol van de inner-directed man was uitgespeeld. De postindustriële maatschappij heeft juist een mensentype nodig dat zich veel gelegen laat liggen aan lot of opinie van anderen. De inner-directed man zou volgens Riesman plaats moeten maken voor de otherdirected man. Ook van deze other-directed man vindt men bij Corinne Hutt een rake typering: she is more nurturant, affiliative, more consistent, and is likely to construe the world in personal, moral and aesthetic terms. Vrouwen lijken van nature te voldoen aan de eisen die de post-industriële maatschappij aan haar burgers stelt: the female at the outset possesses those sensory capacities which facilitate interpersonal communion. De nieuwe mens zou dus best wel eens een vrouw kunnen wezen. Misschien wordt de inner-directed man niet vervangen door een other-directed man, maar de man door een woman.
De rol van other-directed man is vrouwen op het lijf geschreven. Toch is ook het door Riesman aangekondigde mannelijke personage wel degelijk ten tonele verschenen. Deze other-directed man is trendgevoelig, kunstzinnig, sensitief en ethisch. Hij is de hoofdfiguur in de beste sketches van Van Kooten en De Bie. Zijn geloofwaardigheid is vooralsnog nihil.
Riesman heeft feilloos voorspeld welke sociale systemen in de postindustriële maatschappij zouden verdwijnen. Uitgekomen is bijvoorbeeld zijn voorspelling dat het bedrijfsleven zou worden gedwongen de interne verhoudingen te vermenselijken. Het bedrijfsleven heeft inmiddels de grootste moeite met deze nieuwe eis. Sinds enige tijd worden voor leidinggevende functies mensen met ‘goede contactuele eigenschappen’ gevraagd. Bij sommige bedrijven is de nood zo hoog gestegen dat het kader aan sensitivity-training wordt onderworpen. Wat is verplichte sensitivity-training anders dan een bij voorbaat mislukte poging om aan agressieve, ambitieuze en competitieve mannen een paar vrouwelijke deugden te leren? Het bedrijfsleven zou voor dergelijke functies beter echte vrouwen kunnen contracteren. Niet uitsluitend vrouwen natuurlijk. Tenslotte bestaat er tussen mannen en vrouwen qua eigenschappen een overlap.
Uiteraard heeft Riesman in zijn boek vooral aandacht besteed aan de sociale konsekwenties van de zogenaamde verzorgingsstaat. Riesman wijdt bijvoorbeeld een uitvoerige beschouwing aan de onvermijdelijke professionalisering van het liefdadigheidswezen. Nogal onthullend is zijn verwachting dat de dames die zich van oudsher op dit terrein verdienstelijk hebben gemaakt, door de professionalisering volledig zullen worden uitgeschakeld. Riesman achtte het blijkbaar volstrekt uitgesloten dat vrouwen zelf naar deze nieuwe overheidsfuncties zouden solliciteren.
Hoewel vrouwen voor de meeste van deze functies geschikter lijken dan mannen heeft de geschiedenis Riesman voorlopig in het gelijk gesteld. Talloze jonge mannen zijn momenteel werkzaam als opbouwwerker, vormingswerker, jeugdwerker, welzijnswerker of reclasseringswerker terwijl werksters nog altijd de vloeren boenen. Te oordelen naar hun commentaren hebben de werkers het nogal moeilijk met hun verzorgende identiteit. Zij leggen bij voortduring verklaringen af waarin wordt benadrukt dat het ‘gesleutel in de marge’ nodig eens vervangen moet worden door ‘harde acties’ of ‘klassestrijd’. De indruk dat het helpen van mensen hun mannelijke ego onvoldoende bevrediging schenkt, wordt door de betrek- | |
| |
kelijke juistheid van hun standpunt niet weggenomen. Misschien komen de betreffende instanties er binnenkort achter dat ook zij beter met vrouwen kunnen gaan werken.
Ook op het gebied van de gezondheidszorg voltrekken zich de laatste tijd veranderingen die duidelijk in het voordeel van de vrouwen zijn. De onafwendbare nationalisatie van de gezondheidszorg schijnt het artsenberoep voor mannen minder attractief te maken. Nationalisatie is dus een probaat middel om de talloze mannelijke artsen die om psychologische redenen volstrekt ongeschikt zijn voor hun beroep geleidelijk te vervangen door vrouwen. De sociaal-medische zorg wordt in Rusland en China reeds tientallen jaren tot ieders tevredenheid aan vrouwen overgelaten. Zelfs ex-communisten moeten erkennen dat de communistische regeringen op het gebied van de medische zorg uitstekende resultaten hebben geboekt. Er is dus alle reden voor vrouwelijk chauvinisme.
Misschien is de komst van de verzorgingsstaat nog het duidelijkste te merken geweest op de universiteiten. Het academische rooster heeft de laatste tijd ingrijpende wijzigingen ondergaan. De natuurwetenschappen zijn enigszins op hun retour terwijl de menswetenschappen een enorme vlucht hebben genomen. Het hoeft nauwelijks betoog dat deze accentverschuiving in het voordeel van de vrouwen heeft gewerkt. Vrijwel alle modevakken zijn vakken die vrouwen goed liggen. De erkenning van deze vakken heeft grote groepen vrouwen in de gelegenheid gesteld een universitaire opleiding te volgen. De sociale faculteiten zijn dan ook broeinesten van het feminisme.
De integratie van Hutt's biologische feiten binnen Riesman's sociologische theorie werpt een nieuw licht op de huidige vrouwenbeweging. De aldus verkregen biosociologische theorie verklaart de plotselinge opbloei van de beweging. De theorie stelt de beweging bovendien een zekere overwinning in het vooruitzicht. Vrouwenemancipatie is geen modegril maar een onvermijdelijk gevolg van de overgang naar de postindustriële maatschappij.
De gelijkheidsideologie is een begrijpelijke reactie op de eeuwenlange discriminatie van de vrouw. Deze ideologie betekent echter in feite een capitulatie voor de bestaande mannenmaatschappij. Zonder begrip voor de psychologie van de sexen is het bovendien onmogelijk om het patriarchaat met succes te bestrijden. Tenslotte ontneemt de gelijkheidsideologie de vrouwenbeweging de mogelijkheid om de beweging theoretisch te funderen. Door zichzelf te verloochenen geven de vrouwen hun sterkste troeven uit handen.
| |
Literatuur
S. Firestone, The Dialectic of Sex, Jonathan Cape 1971. J. Fortuin, Vrouw Zijn, je Vrouw Voelen, in: De Groene Amsterdammer, 25 april 1973. |
D.A. Hamburg, Recent Research on Hormonal Factors Relevant to Human Agressiveness, in: International Social Science Journal, Vol. XXIII, No. 1, 1971. |
C. Hutt, Males and Females, Penguin 1972. |
K. Millett, Sexual Politics, Sphere Books 1971 (1969). |
A. Oakley, Sex, Gender and Society, Temple Smith 1972. |
E. Reed, Is Biology Woman's Destiny?, Pathfinder Press 1972 (1971). |
D. Riesman, e.a., The Lonely Crowd, Doubleday 1954 (1950). |
E. Sullerot, De Vrouwenarbeid in onze Tijd, Unieboek 1969 (vertaling). |
L. Tiger, Men in Groups, Panther Books 1971 (1969). |
W. Wickler, Sind Wir Sünder, Droemer Knaur 1969. |
L. Williams, Man and Monkey, Panther Books 1969 (1967). |
|
|