Hollands Maandblad. Jaargang 1973 (302-313)
(1973)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
De etalage
| |
[pagina 45]
| |
Guttegut, wat een discipline ineens. Van Dale voelt zich, afgezien van zijn achterste, kiplekker. Hij steekt langzaam een sigaar op. ‘Dat plan van je’, zegt hij, naar de opstijgende rook kijkend, ‘dat heb ik aan de direktie voorgelegd.’ ‘Ha, eindelijk!’ Het ontschiet Bruntink. Om zijn schrik te maskeren laat hij zich in zijn stoel vallen en legt zijn handen over zijn gezicht. ‘Ik heb er lang over nagedacht’, zegt Van Dale, ‘en na lang wikken en wegen besloten dat ik ertégen was, dat ik het dwaasheid vond.’ ‘Dat wist ik al.’ ‘Ja. En tóch, dacht ik bij mezelf, en tóch. Ik dacht terug aan vroeger, aan toen ik zo oud was als jij. Hoe dol en dwaas men míjn ideeën vond en hoe juist dát soort stunts deze zaak overeind gehouwen hebben. Ik vind kortom...’ ‘'t Een goed plan?’ ‘Nee. Maar ik vond...’ Voorzichtig manoevreert hij de hand-zonder-sigaar onder zijn bil door en duwt de stof van zijn broek hard de gleuf in. Hij knijpt zijn billen samen zodat een scherpe rand stof in zijn tot schreeuwens toe jeukende aars steekt. ‘Ik vond dat de jongere generatie een kans moest hebben.’ Bruntink slikt de klaarliggende sarkastische opmerking weg. ‘Welnu’, hervat Van Dale, ‘zoals je weet vergaderden gisteren de afdelingschefs met de direktie.’ ‘O.’ ‘Tja.’ Bruntink kijkt juffrouw Domanska smekend aan. ‘Ik denk dat meneer Bruntink erg benieuwd is naar hun reaktie’, zegt ze. ‘O ja, natuurlijk. Tja, nou dat was een moeilijke zaak hoor.’ Van Dale geniet. ‘Ze begrepen eerst niet wat ik bedoelde met “wonen in de etalages”, maar na verloop van tijd begon het te dagen.’ ‘En toen?’ ‘Ja, wat denk je? Gelach, gebrul, tumult, je kent dat wel. In de etalages wonen. Ze vonden het een mop.’ ‘Maar daar liet u het natuurlijk niet bij zitten’, zegt juffrouw Domanska. Ze heeft medelijden met de zwetende Bernard. ‘Ach nee. Wat doe je in zo'n geval? Je laat ze uitrazen en op het moment dat er een stilte valt sta je op. Kijk, dat is een gebeurtenis. Je staat op. Je ziet ze denken: wat gaat ie doen, gaat ie de vergadering beledigd verlaten, gaat ie met zijn vuist op tafel slaan, gaat ie vloeken en tieren? Kortom, alle blikken op je gericht. Maar je zegt niks. Je laat ze in hun sop gaar koken. Je kijkt ze niet aan. Je staart peinzend in de verte.’ Van Dale is opgestaan en speelt ze het drama voor. ‘Ze voelen zich schuldig. Het dringt tot ze door dat ze je botweg hebben zitten uitlachen. Op dat moment pak je ze. Je zegt na die pijnlijke stilte heel zacht: ja, mijne heren, dat was mijn reaktie nou ook. Goed hè. Dat zeg je. En je voelt de algemene opluchting als een aangenaam briesje door het vertrek waaien.’ ‘Goh’, zegt juffrouw Domanska oprecht bewonderend, ‘je ziet het voor je.’ Bruntink schiet zijns ondanks in de lach. ‘Ze denken, die is niet gek die Van Dale, die is ook al 23 jaar aan de zaak, die weet wat hij zegt. Dat is waar je ze hebben moet. Toen heb ik ze jouw argumentatie voorgeschoteld. Ik zei: ja, laat twee mensen, twee goed uitziende, jonge mensen voor een bepaalde tijd in de etalages wonen, dan vertonen we onze artikelen niet alleen, we laten ze funktioneren, afijn je weet zelf wat je daar voor moois aan toe kunt voegen. Ik ben ervan overtuigd, besloot ik, dat het publiek gefascineerd zal zijn. Ze kunnen kijken naar twee gewone mensen die tevreden zijn met elkaar en hun spulletjes, hoe ze zitten, hoe ze bezig zijn. En, dat is het belangrijkste, het publiek hoeft zich niet te schamen dat het kijkt, ze mogen nu eindelijk wat ze anders stiekum in het voorbijlopen doen.’ ‘Uitstekend’, zegt Bernard knikkend. Hij duwt met zijn vingers zijn snor in zijn mond en bijt erop. ‘En toen?’ ‘Ja, toen werd het anders. Weer veel opwinding, maar véél positiever. Voor en tegens. Diskussie.’ ‘Geen afwijzing?’ ‘Nee, maar ook geen goedkeuring. Ze willen een kompleet uitgewerkt plan dat... wacht, hier is een lijstje van wat erin moet.’ Van Dale overhandigt Bruntink een blad vol krabbels, gaat zitten en schuift krachtig over de zitting heen en weer.
‘Hier is het plan’, zegt Bruntink een week later. Hij werpt een map papieren op Van Dales buro. ‘Mijn God wat een haast’, roept Van Dale geschrokken. Hij gooit zijn leesbril bovenop de map en laat zich tegen de rugleuning van zijn stoel vallen. Dan weer voorover met beide ellebogen op het buro, gezicht in zijn handen. ‘Heb je alles grondig overdacht, zitten er alternatieven ingebouwd, kompromissen?’ ‘Waar mogelijk.’ Van Dale trekt zijn handen weg. Hij slaat een eerste, misprijzende blik op de map | |
[pagina 46]
| |
onder zijn bril. Hij slaakt een diepe zucht. ‘Goed, ik neem het mee naar huis.’ Hij bukt, opent zijn aktentas, tilt hem op en veegt Bruntinks plan erin. ‘Er was telefoon voor u’, zegt Elsbeth Domanska. ‘Meneer Burggraaf.’ ‘Moest ik terugbellen?’ ‘Nee, hij vroeg of het plan al opschoot.’ ‘Zo’, snauwt Van Dale, ‘zeg hem maar dat we niet heksen kunnen.’ Maar voor tien uur al haalt Van Dale de map tevoorschijn en begint te lezen. Om elf uur roept hij Bruntink bij zich. ‘Ik heb een hele hoop vragen’, zegt hij dreigend. ‘Juffrouw Domanska, schrijf alles maar zo'n beetje op. In de eerste plaats, bij je persoonsbeschrijving van de kandidaten staat nergens iets over hun relatie. Je moet een koppel zoeken, sterker nog, een echtpaar. Het fatsoen vriend, het fatsoen. Tweede plaats, ik zie nergens een advertentietekst. Ik stel het volgende voor: eh, groot warenhuis zoekt jong, fotogeniek echtpaar voor reklamedoeleinden. Derde plaats, je stelt dagrooster op, je zegt: 23.00 uur, kandidaten verdwijnen achter kamerscherm, de lichten gaan uit, maar je vergeet erbij te zeggen: ...trekken hun jas aan en gaan ongezien naar huis. Blijven slapen mag natuurlijk niet. Vijfde plaats, het kontrakt. Hier staat: de honorering neemt met 5% per dag toe tot het bedrijf de kampanje stopt. Daar moet bij: ...of de kandidaat zijn medewerking wenst te beëindigen.’ Bernard hoort met verbazing de groeiende lijst ‘vragen’ aan. Nog nooit heeft hij zijn chef zo aktief gezien en zo to the point. Die ouwe lul. En dan en passant nog een beetje vernederen ook! Elsbeth er nadrukkelijk bij betrekken. Slim! Hij luistert niet meer. Hij hoort het straks wel van Elsbeth.
‘Vader docent geschiedenis middelbaar onderwijs. Bezit wat huizen. Moeder vóór huwelijk journaliste, niet teruggekeerd in het vak, huisvrouw. Evenwichtig huwelijk. Jaap, lagere school zonder problemen. Middelbare school. Goede middelmaat. Studeert twee jaar sociale wetenschappen, geeft dan op. Leert Evelyne kennen op een studentenfeestje. Leven samen. Ze heeft een jaar konservatorium, speelt gitaar. Ze zingen, maken liedjes. Namen deel aan talentenjachten, gooiden daar hoge ogen zonder in wijdere kring op te vallen. Ouders zeer welgesteld, maar vervreemd van elkaar en hun dochter.’ ‘Vervreemd’, bromt Van Dale. ‘Wat een woord!’ ‘Deze vonden we het geschiktst’, zegt Bruntink. ‘Alleen...’, Elsbeth aarzelt. ‘Wat?’ ‘Ze zijn niet getrouwd.’ ‘Jezus, waarom solliciteren die klootzakken dan?’ Bruntink slaat met zijn vuist op tafel. ‘Omdat ze uit de advertentie niet begrepen waarom je voor reklamedoeleinden een echtpaar moet zijn en ze wonen al drie jaar samen.’ ‘Het fatsoen juffrouw Domanska, het fatsoen’, hij steekt een trillende wijsvinger in de richting van Van Dale die matig vermaakt zijn wenkbrauwen fronst. ‘Maar wacht, dat kan alsnog gebeuren.’ ‘Wat?’ ‘Trouwen. Zó van het stadhuis in de etalage, da's het beste.’
Op weg naar huis laat Van Dale de taxi voor een apotheek stoppen. Beschaamd koopt hij anti-aambei-zetpillen. Hij betaalt zonder de juffrouw achter de toonbank aan te kijken en steekt het doosje schielijk in zijn jaszak. Misschien hielp het. Voor het eerst van zijn leven betreurt hij het dat een mens niet in zijn eigen reet kan kijken.
‘Doe het gordijn maar open’, zegt Jaap. ‘We moeten er doorheen en ze denken eerst toch dat we etaleurs zijn.’ Evelyne trekt voorzichtig de kostbare gordijnen van de ‘slaapkamer’ een decimeter van elkaar. Het is nog donker, maar een kabbelende stroom voetgangers haast zich al over de trottoirs, kuddes autoos banen zich snuivend en stampend een pad, wolken wielrijders zwenken ertussendoor. ‘Lichten aan’, mompelt Jaap. Terwijl Evelyne de gordijnen verder opentrekt drukt hij op een schakelaar en een overdreven hoeveelheid schemerlampen, bedlampjes, toilettafellampjes, maak-van-uw-slaapkamer-een-woonkamer-gezelligheidslampen en etalagespots werpen hun licht op het luxueuze slaapkamerameubelement, de linnenuitzet, de schapewollen vloerbedekking, de in luxelijst gevatte reprodukties en de honderden frutsels, zoals een in glazen stolp gevangen uurwerk, een martelapparaat op wielen ter bevordering van de lichamelijke konditie, een ongelofelijke hoeveelheid toiletspullen waartussen de veel bespotte elektrische tandenborstel als een waar rustpunt van bekendheid opvalt. En dan Jaap en Evelyne zelf. Niet zoals gewoonlijk op dit tijdstip van de dag, in hun nakie, maar gehuld in ochtendjassen zodat ze eruit zien als Duitsers in Zandvoort. | |
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
‘Pas op’, zegt Jaap. ‘Ik schakel de mikrofoons in.’ Vanaf dat moment schalt elk geluid in de etalage de straat op. Dwars door het getoeter, gegil en gefluit heen kan je, als je erop let, het raspende geluid van Jaap zijn tandenborstel opvangen en het neuriën van Evelyne voor haar toilettafel. Jaap piekert over een briljante zin die als eerste openbare uitspraak kan dienen. Zoiets als: ‘Goeiemorgen luisteraars, staat u allen klaar?’ Maar hij zegt: ‘Goeiemorgen lieveling, heb je lekker geslapen?’ ‘Ja hoor schat’, zegt Evelyne, zó natuurlijk dat hij ervan schrikt. Wat mankeert haar? Hij spoelt zijn mond en zijn gerochel is tot op het Grote Plein te horen. ‘En jij?’ vraagt Evelyne. ‘Uitstekend’, zegt Jaap. ‘Die matras is voortreffelijk. Welk merk is dat eigenlijk?’ ‘Pokman’, zegt Evelyne enthousiast. ‘Een Pokmanmatras. Aangenaam en toch gezond. Pokmans aangename gezondheidsmatras.’ Ze ziet in haar spiegel dat zich wat mensen voor de etalage verzameld hebben. Ze kijken somber naar binnen. ‘Die radiowekker doet het goed’, zegt ze. ‘Ik ben nog nooit zo lekker wakker geworden.’ Maar noch Jaap noch de toeschouwers hebben haar verstaan, want Jaap scheert zich met een enorme elektrische scheermachine met verstelbare scheerkop en binnenvering, een machine die een ware massage voor de huid verzorgt en daarbij ook nog, als bij toeval, de baardgroei zienderogen verwijdert. De luidsprekers laten een scherp geknetter horen. Evelyne verdwijnt achter een kamerscherm en komt tien minuten later aangekleed terug. ‘Hoe vind je m'n nieuwe jurk?’ vraagt ze. Ze draait voor Jaap in het rond. ‘Schitterend’, zegt hij. De menigte op straat is gegroeid. Evelyne trekt haar schouders wat meer naar achteren, strijkt met haar handen over haar jurk en loopt dan zingend de ‘slaapkamer’ uit. Ze ontsteekt de lichten in de droomkeuken. Ze konstateert dat een grote kluit publiek met haar meegelopen is.
Onder het mom van ‘morgen is het de grote dag, dat moeten we vieren’, is Bernard er eindelijk in geslaagd Elsbeth mee naar huis te krijgen. Het ‘eigenlijk moet ik naar m'n oma’, en ‘m'n moeder wacht op me’, heeft hij kribbig weggesnauwd: ‘Mens word es een keer volwassen,’ om haar vervolgens haar familie te laten omvertelefoneren. Polen is een ontwikkelingsland en daar komen ze vandaan, de familie Domanska, vandaar. Dat wil zeggen pa en ma Domanska en al vóór de oorlog, zodat Elsbeth nergens van weet, maar toch niet, zoals dat heet een gezonde hollandse meid geworden is. Een trut eigenlijk, maar godbetert ook een lekkere meid en dat maakt wat uit. Hij wist hoe hij moest zijn. Grof. Onverschillig. Nooit anders dan gezever gehoord, daar kon je van op aan. Doen alsof je haar aantrekkelijkheden niet opmerkt. Daar is ze allergisch voor. Ze bevriest als je geil wordt, ze wordt geil als je bevriest. Het begon natuurlijk met een ‘gesprek’. Meteen na het eten. Al een beetje aangeschoten van de tafelwijn. Of je het eigenlijk wel kunt doen, mensen in een etalage zetten, of je ze niet beschadigt, dat soort dingen zei ze. Vragend. Maar het waren geen vragen. Elsbeth wist alles zeker. ‘Altijd dat gelul’, zei hij. ‘Dat hoor ik al m'n hele leven. Zoiets dóe je niet, dat hóórt niet. Wie maakt dat godverdomme allemaal uit? Ik ben een keer in je thuisland geweest, daar weten ze precies hoe het hoort, wat sociaal is, vandaar dat je er honderdduizenden paarden en wagens op de grote wegen ziet en dronken fietsers en bedelaars met fruit. Je kán geen mensen in een etalage zetten, dat dóe je niet. Mensenlief, ze willen het zelf, ze staan te trappelen om er in te mogen. En waarom? Dat moet je mij niet vragen. Als ik m'n geld er maar voor vang. Meer geld hebben dan een ander, dat is vrijheid.’ Hij sloeg lekker door. Hij sprak de taal van de man die hij zou willen zijn, maar voelde zich tegelijk de man die hij was: gestoken in ribfluweel. Hinderlijk. Elsbeth wist wat Bernard haar voorspeelde. Ze vond dat hij gelijk had. Zo moest je meisjes als zij aanpakken. Er was alleen wat veranderd, maar dat kon Bernard niet weten. Ze is na die eerste toevallige ontmoeting met Thomas bij hem teruggeweest.Ga naar voetnoot* Hem geholpen met zijn seniele oma. Zijn overspannen verhalen aangehoord. En ze is wéér gegaan en wéér. Ze heeft gepiekerd over de vraag waarom ze dat deed. ‘Het was in een soort gokpaleis, een speelhol’, vertelde Thomas. Ze zette zich schrap, want hij trok zo'n gezicht van daar ga ik weer. Ze klampte zich met haar ogen vast aan de blote vrouwen op de muur. ‘Daar stonden een stuk of vijf statieven opgesteld, een meter hoog ongeveer. Er was op elk statief een holle buis gemonteerd van een bijzonder glad materiaal. Laten we zeg- | |
[pagina 49]
| |
gen vijftien centimeter lang, drie centimeter doorsnee. In het verlengde van dat buisje, een meter daar vandaan, een bord met een ovalen gat, verchroomde randen. Het bord versierd met vele uit- en aanfloepsende lampjes. Zie je het?’ Ze knikte stom. ‘Boven ieder gat een transparant filmschermpje waarop aan de achterkant geprojekteerd kon worden, terwijl je het beeld toch aan de voorkant zag. Midden boven de schermen een grote stopwatch, je weet wel, alleen een sekonden- en minutenwijzer. Heb je dat?’ ‘Ja’, fluisterde ze. ‘Wil je het verder horen?’ Thomas boog zich ver naar haar toe. ‘Vraag niet...’ ‘Het spel ging als volgt. Vrouwen brachten vijf naakte, geblinddoekte mannen binnen die speciaal op dit spel waren getraind. Ze werden voor het statief geplaatst met hun geslacht in de buis. Gelijk met het startschot werden de blinddoeken afgerukt en begon de klok te lopen. Op de projektieschermen werden films vertoond van een zeer stuitend allooi. Terwijl de mannen strak naar de schermen staarden en hun heupen fel heen en weer stootten, sprongen de vrouwen om hen heen, hun gezichten vertrokken van opwinding, ze scholden en sloegen en krijsten. Na zestig sekonden stonden de filmbeelden stil, de minutenwijzer sprong terug naar nul. Er werd opnieuw geld ingezet. Zo ging het vele ronden lang tot een sirene begon te loeien en op bord vier een schelle lamp begon te flikkeren. Er was daar kennelijk doel getroffen.’ Telkens dat soort verhalen, de verhalen van een maniak en toch steeds terugkomen, dat moest toch wat betekenen. Ze ging met Bernard naar bed, deed daar eerst moeilijk over om hem niet te laten schrikken, speelde gehoorzaam dat ze het fijn vond. Eens maar nooit weer. Toen ze Bernards handen voelde trillen over haar lichaam, zijn adem hoorde schokken, hoorde ze haar laatste gesprek met Thomas. ‘Ik wil alle boodschappen voor je doen, op een matje voor je deur liggen en blaffen als er iemand komt, je was doen, je bed opmaken, je schoenen poetsen,’ zei hij. ‘Ach Thomas’, ze moest lachen. ‘Ik wil ook wel de autoriteit voor je uithangen als je dat leuk vindt, ik heb gestudeerd, zeggen wat je doen of laten moet, alle boeken voor je lezen.’ ‘Thomas hou op.’ Maar ze voelt hoe ze straalt. | |
[pagina 50]
| |
‘Ik wil je alle verhalen van de wereld vertellen, vrolijke en droevige, alle schilderijen kopiëren, alle muziek voorfluiten. En dat allemaal, alleen, louter en alleen omdat je zulke grote tieten hebt.’ Ze voelt de lach op haar gezicht in elkaar zakken. Alle vouwen trekken naar beneden, haar lippen worden dun en strak. ‘Alles wil ik doen als ik in die grote brammen van jou mag knijpen. Als je ze voor mijn ogen laat dansen en zwaaien, als je ze met je handjes opwrijft, ze uit je lage truitje tilt.’ Ze stond op en stapte nijdig van hem weg. ‘That's not the way to do it man’, hoorde ze hem nog grinniken. Bernard is vroeg wakker en uit bed. Hij wil erbij zijn als de etalage open gaat. ‘Vind je me mooi?’ vraagt Elsbeth. ‘Natuurlijk.’ ‘Heb ik een goed figuur?’ ‘Prima.’ ‘Vind je me hier’, ze wijst vaag in de richting van haar boezem, ‘vind je me hier niet een beetje te zwaar?’ ‘Eh, o’, zegt Bernard verstrooid. Hij bekijkt het eens. ‘Daar heb ik nog niet zo op gelet.’ Hoewel ze weet dat hij liegt voelt ze zich gekwetst. Een winstpunt is dat ze onder woorden kan brengen wat ze wil: onfatsoenlijk zijn.
‘Een eitje?’ vraagt Evelyne. Haar stem trilt. ‘Ja, eh ja graag’, hakkelt Jaap. Het lawaai voor de keukenetalage is oorverdovend geworden. Er wordt op de enorme ruit geklopt, geslagen, gedreund, zodat hij staat te wiebelen in zijn sponningen. Er wordt geschreeuwd. Er zijn veel kinderen op de been. Op weg naar school. Ze staan rijen dik, persen elkaar plat tegen de ruit. ‘Tante, mag ik op schoot?’ ‘Mamma, zijn dat apen?’ ‘Lekkere meid, hejje effe tijd?’ Jaap en Evelyne proberen er niet bovenuit te komen. Evelyne laat zwijgend de eieren schrikken, zet thee. Jaap verbergt zich achter een ochtendblad. ‘Hééé Tinus, zou je niet es helpe?’ ‘Ha, hahaha, moeje kijke, hij leest, hee zie je dat, die zit op ze gat te leze, hahaha!’ Evelyne zet de theepot op het lichtje met ingebouwde thermostaat. Ze gaat zitten. ‘Jaap’, fluistert ze. ‘Eet wat.’ Het leidinggevende toontje, waar Jaap zich de laatste maanden juist aan begon te ergeren, komt nu goed van pas. Gedwee trekt Jaap een boterham uit de volautomatische broodrooster, smeert, pelt zijn ei. Kinderen. Daar had niemand aan gedacht. Of ze hadden er expres over gezwegen. Hij heeft een hekel aan kinderen. De angst, vroeger, om langs zo'n groepje ‘grote jongens’ te moeten lopen, die heeft hij nóg. Voor kinderen moest je op een lullige manier adrem zijn en dat was hij niet. Geen paniek, de ruit kan aan diggelen gaan, dan ga je af door de zijdeur en dat is alles. Het lawaai wordt trouwens al minder. Jaap kijkt voorzichtig opzij, terwijl Evelyne thee schenkt. De kinderen gaan weg. De volwassenen blijven over. Een ander soort dan de horden die een uur geleden het raam passeerden. Deze mensen blijven langer staan en lachen meer. Het is al bijna licht. Jaap hoort Evelyne opgewekt over allerlei artikelen babbelen. Hij roept ja of nee wanneer dat zo uitkomt, maar hij kauwt moeizaam het geroosterde brood weg, met veel thee en melk. Thuis ontbijt hij nooit, of pas om elf uur. ‘Niet doen’, sist Evelyne. Ze staat plotseling tussen hem en het raam. ‘Watte?’ ‘Laat dat’. Snel trekt hij zijn pink uit zijn linkerneusgat. Het was wel even wennen. Dat Evelyne zoiets opmerkt, dat ze zo goed weet waar ze zijn. ‘Een huwelijk uit berekening’, zegt hij hardop. Evelyne weegt een mes op haar hand. ‘Zwaar verzilverd’, zegt ze. ‘Van Dera zeker?’ vraagt Jaap belangstellend. ‘Natuurlijk’, zegt Evelyne. ‘Van Dera, dat kan je voelen.’ Negen uur. Ze werpt een blik op het dagrooster dat met potlood op het tafellaken geschreven is. Tafel afruimen, afwasmachine. Jaap naar kantoorbenodigdheden, Evelyne naar make-up.
Voor het eerst sinds jaren gaat Van Dale niet rechtstreeks van de taxi naar binnen. Portier Jansen salueert voor niks. Van Dale gaat de hoek om, waar hij een massa mensen voor de etalages verzameld ziet. Een groep voor de kantoorbenodigdheden, een aanzienlijk grotere groep voor make-up. De ontroering over deze aanblik slaat hem als een hevige schrik op zijn maag. Dit is toch weer es helemaal als vanouds: ze drukken elkaar plat tegen de ruit, de mensen op de tweede rij en daarachter wiebelen op hun tenen om tenminste een glimp te kunnen opvangen van wat daar gebeurt. Van Dale is trots. Dat idee kwam toch maar van zíjn afdeling. Hij had neus voor talent. Hij wist de juiste krachten aan te trekken en te stimuleren. Nee, Burggraaf, jongen, Van Dale is | |
[pagina 51]
| |
J.P. Guépin
Allemaal waanzin
Nam ik waar of dacht ik of schreef ik gewoon maar op:
‘De krijsende tafel staat in brand’.
Een plotseling gegroeide paddestoel
midden in mijn huis, hij mag blijven,
want van heinde en ver trekken verwonderde geleerden en bewonderende gewone mensen
naar mij toe. Iedereen heeft een verklaring, als bij de Rorschachtest:
‘een teken van wie?’ ‘een symbool van wat?’
‘een ziekte die nu zichtbaar wordt!’
Ik zit er bij en classificeer de meningen
en collecteer rustig de entreegelden;
tot er iemand komt die zegt:
‘Zo'n zwam, wat is daar nu aan,
ik ben al omringd door merkwaardigheden, want ik las:
“De revolutie werpt zijn schaduwen vooruit
op het schip van staat dat danst op een vulkaan”.’
nog niet dood. Hij heeft zijn aktiviteiten een beetje verlegd, dat is alles. Vroeger kon ie het zelf nog bedenken, maar we worden een dagje ouder, nu ligt onze kracht ergens anders. Toch kan hij nog steeds niet op zijn gemak aan Burggraaf denken. Daar moet hij toch eens een punt van maken. Eens een hele avond ‘Burggraaf’ zeggen. Burggraaf, burruggraaf, burruguraaf, misschien dat hij er dan geen pijn meer aan had. ‘Burruguraaf zit in de direktie, Burruguraaf is hogerop gegaan, Burruguraaf is meneer Burruguraaf de direkteur.’ Van Dale stelt zich op voor de etalage waar Evelyne zich zit op te maken. Hij is te kort. Hij kan niet goed over de mensen heen kijken. Hij ziet alleen een stukje van d'r haar, d'r voorhoofd en haar neus. Vroeger ging dat anders, dan trokken de dames zich terug in hun boudoir om zich te blanketten of zo, terwijl dit meisje er niet tegenop ziet om het in een etalage, voor het oog van iedereen te doen. Van Dale duikt in een ontstaan gat. Hij kan het nu beter zien. Geen onaardig gezicht eigenlijk. Helemaal niet onbeschaafd. Ze zit heel keurig. Ze stift aandachtig haar lippen. De mensen staan stil toe te kijken. Weg met het boudoir, dan zie je nog es iets liefs. Hij draait zich om. Aan het werk. ‘Môge Jonse’, zegt hij, maar hij merkt dat zijn hersens ‘Burggraaf’ zeggen. Hij moet zichzelf inderdaad eens in de kraag pakken en dat komplex eruit schudden. Vroeger was het Jan. Jan Burggraaf. ‘Wat doe je nou lul?’ zei je dan als hij lullig deed. Want toen zaten ze samen in dat hok- | |
[pagina 52]
| |
kie waar hij nou met Bruntink en Domanska zit. Maar toen niks geen geassistent. Gewoon, daar zaten Jan en Boudewijn en die werkten loeihard omdat het ze wat kon schelen of de zaak het redden zou, en daarom wilden ze geen sekretaresse, want dat vonden ze te duur. En verdomd, met z'n tweeën hadden ze een gouwen neus voor de markt gehad, ieder apart misschien nauwelijks, maar samen. Met veel gescheld en gevloek: ‘Dat meen je niet, dat is te stom om waar te zijn. Wat een zak, geloof jij nou heus...’ Zo ging dat. En evenzogoed zaten ze zondagochtends voor dag en dauw al in de Brakel te vissen, urenlang ging er geen bek open. Maar als ze aan mekaar vroegen wat doe jij nou het liefste, dan was het antwoord: gewoon lekker werken. Daarom deden ze op zondag hun bek niet open, want anders praatte je tóch over het werk, dat was niet te stuiten en je móest je ontspannen, dat was goed voor de zaak. Heerlijke tijd. Zondags ekstra vroeg naar bed met zo'n tintelig gevoel van ‘Morgen!’, verdomd als het niet waar is. Ze waren allebei alleen, dat was het ook natuurlijk. Kind noch kraai. Vrouwen altijd als dames gezien, hogere wezens. Daar konverseerde je mee tot je boord ging knellen, dan draaide je eerbiedig een punt aan het gesprek. ‘Geen tijd voor’, zei hij later als het een doodenkele keer over vrouwen ging. Met Jan ging het nooit over vrouwen. Altijd over verkoopcijfers. ‘Dit kopen ze niet’, zei je dan, ‘dit jatten ze onder je handen vandaan als je niet uitkijkt.’ En nu? Nu word je godverdomme verweten dat je de mensen tot konsumeren dwingt! Je dwingt niet, je werkt, verder niks. Jan stond erop dat hij Jan bleef zeggen toen hij direkteur werd. Het ging hem niet goed af. Jan werd Burggraaf. Tien jaar samenwerken, dat maakt je een ander mens. Het is moeilijk om op de helft van je leven een andere draad op te pakken. Het is hem tot nu toe niet gelukt. Hij aarzelt voor de deur van zijn kantoortje. ‘Burruguraaf’, mompelt hij en lacht kort. Dan gaat hij naar binnen.
‘Heeft u het al gezien meneer Van Dale?’ roept Bruntink. ‘Die massa op de stoep? Geweldig hè?’ Van Dale kijkt naar zijn rooie gezicht. De jeuk in zijn aars slaat overweldigend toe, tot hoog in zijn endeldarm lijkt het wel. ‘Ik heb het met genoegen gezien’, weet hij nog uit te brengen. Hij gaat snel zitten. |
|