| |
| |
| |
Brieven van een oude politicus
Wie bekend is met de geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging - inzonderheid met die van de communistische partij in Nederland - zal belangstelling hebben voor de hier volgende brieven van Dr W. van Ravesteyn (1876-1970) aan G.J.M. van het Reve (Gerard Vanter, 1892-). Maar ook wie niet weet dat van Ravesteyn een van de oprichters van die partij is geweest en wie namen als Gorter, Ceton, Troelstra, Wijnkoop, Sneevliet, de Wolff, de Kadt weinig en namen als Luteraan, Dolleman, Joosje van Rees, Koejemans, van Langeraad, Hoogcarspel, de Groot (om maar te zwijgen van begrippen als Kroonstad, Deventer, Kopenhagen, de Zaaier) helemaal niets zeggen zal getroffen worden door inhoud, toon en stijl. Aan de tekst van de brieven is niets veranderd. - Red.
| |
(1)
Rotterdam 16 Oct. '61
Waarde van het Reve.
Zeer verraste me vanmorgen uw gelukwensch bij gelegenheid van mijn helaas al vijf en tachtigste geboortedag. En nog meer misschien de aanhef. Hoe lang, hoe ontzaglijk lang is het al geleden, dat gij mij misschien met enig recht als voorganger of meester kondt beschouwen. Sedertdien is er heel wat water door de Newa gestroomd, die wij beiden meen ik in '22 mochten aanschouwen. En vermoedelijk zijn onze opvattingen niet minder uiteen gestroomd. Hoe dit zij, ik waardeer uw belangstelling en die van uw zoons, die ik nooit mocht ontmoeten, er niet minder om.
Mijn gezondheidstoestand is na mijn beenbreuk in December '57, niet anders dan vrij bevredigend te noemen, hoewel enige ouderdomskwalen niet ontbreken. Al functioneeren de zintuigen niet al te best meer, ik verbeeld me, dat mijn verstandelijke vermogens nog intact zijn. Dat is al veel, al is het misschien maar verbeelding.
Met mijn beste gr.
Uw
W. van Ravesteyn
| |
(2)
Rotterdam 25 October '61
Waarde van het Reve.
Uw schrijven van 23 dezer, een reageeren op mijn paar bedankwoorden, deed me nog meer genoegen dan uw eerste met het ‘Cher maître’ dat ik inderdaad een beetje ironisch opvatte. Dit blijkt nu toch niet nodig te zijn geweest. Gij herinnert eraan dat ik, in lang vervlogen jaren, u wel eens tot ‘meester’, schoolmeester heb gediend. Ik was dat natuurlijk vergeten. Ik blijk dus een gunstigen invloed op u te hebben uitgeoefend in zooverre ik als een soort tegengif diende tegen het Gortersche dogmatisme, dat de grote man inderdaad op zoo verkeerde paden heeft geleid. Verkeerde? Nu ja: hij volgde ten slotte slechts zijn diepste natuur en die moest hem op den duur wel in botsing brengen met elke partij-dwang. Zij heeft het ook mij gedaan en zoo zou ik me, hoe vreemd het ook moge klinken, toch als een soort nauwere geestverwant van den groten dichter mogen beschouwen. Kent gij mijn in 1928 verschenen boek over zijn grootste gedicht? Ik rekende daar voor 't eerst eigenlijk af met het Marxisme, zooals hij het opvatte. In mijn na 1945 geschreven ‘Wording’ is dat verder uitgewerkt en, indien wij het beleven, zal men er misschien nog meer over vinden in mijn Gedenkschriften, waarvan het mogelijk is, dat ze nog bij mijn leven het licht zien.
Ook gij, zie ik, hebt de weg-terug van het Marxisme - om maar niet te spreken van zijn afschuwelijke misvorming in Moskou - gevonden. Dit verheugt me uiteraard. Maar ik zou graag weten hoe dat na 1925 in zijn werk is gegaan, ma.w. hoe uw ontwikkeling na dat jaar, zowel in materieel als in geestelijk opzicht is geweest. Hoe kwaamt gij bv. in de hongerwinter hier in Rotterdam verzeild, en waarom - bijvraag - hebt ge me toen niet eens opgezocht? Er kwamen hier zooveel onderduikers. Het lot heeft u in ieder geval bewaard voor dat van een Dolleman bv. die, wat origine betreft, met u was te vergelijken. Maar deze toch zoo
| |
| |
intelligente man volgde Sneevliet op diens noodlottigen weg.
Het werk van uw beide zoons ken ik helaas niet. De dissertatie van de hoogleeraar zou ik graag lezen evenals wat hij anders nog mag hebben gepubliceerd - niet in het Russisch, want dat heb ik me evenals gij nooit eigen gemaakt. Het literaire werk van uw andere zoon is me alleen maar uit besprekingen bekend. Zoo onlangs nog eene in de NRCt, een krant, die ik helaas nog uit oude gewoonte - maar sleur is beter - lees, maar waar ik overigens een hartgrondige afkeer van heb. Een afkeer, die trouwens zeer oud is. Men kan er de sporen van aantreffen in mijn ‘Wereldoorlog’, dat, zooals ge weet, van 1916 dateert. Ik las echter uw zoons boeken niet, zoomin als wat er na '45 in het algemeen op belletristisch gebied in ons land is verschenen. Ik ben daarvoor waarschijnlijk te oud geworden en deel zoo'n beetje de mening van wijlen mijn vriend Dirk Coster die enige jaren geleden overleed.
Ook mij zou het veel genoegen doen u nog eens te zien en te spreken. Wij zouden dan oude koeien uit de sloot kunnen halen, zooals het drastische Hollandsche gezegde luidt. Ik voel me nog vrij goed, hoewel mijn heupbreuk in 1957, gevolgd door een langdurig verblijf in bed en voorafgegaan door een leelijke neuritis me wel sterk in mijn bewegingsvrijheid heeft beknot. M.a.w.: ik kom er nog slechts weinig uit. Mijn lichamelijke en psychische toestand hangt overigens in sterke mate af van die mijner vrouw, met wie ik meer dan 25 jaar alle narigheden, die er nu eenmaal aan dit leven verbonden zijn, heb gedeeld, maar met wie ik - dank zij onze fraaie wetgeving - nog altijd niet en wel nooit naar de Burgerlijke Stand heb kunnen gaan.
Mocht gij in de gelegenheid zijn deze ellendige stad nog eens op te zoeken, dan houd ik me voor een bezoek aanbevolen. Kondig het dan echter telefonisch aan. (33568).
Met vr. gr.
W. van Ravesteyn
| |
(3)
Rotterdam 11 Mei '63
Waarde van het Reve.
Heden morgen pas ontving ik het artikel uit de Groene. (Tusschen haakjes: lees eens het uitmuntende artikel van de jonge hier woonachtige historicus Docts. E.M. Janssen Perio: Walgen van de Groene in het alweer verschenen tijdschrift Cartons voor Letterkunde van, meen ik, 1960). Het is een aardige herinnering, die de lang vervlogen dagen weer een ogenblik voor den geest roept. Ook de foto van Lou de Visser is aardig. Wat was hij toch een charmante kerel! Wist ge, dat hij zijn pakken altijd betrok van een tweedehandszaak in Den Haag, die heel kort gedragen costuums verkocht van diplomaten en dergelijken. Costuums die misschien een paar keer waren gedragen en die uiteraard first-class waren wat betreft stof en coupe. Zoo zag hij er altijd als een echte meneer uit voor een koopje! Wat Van Langeraad betreft, ik weet niet anders dan dat de man reeds lang dood is. In ieder geval vóór 1940. Sinds mijn enigszins bruuske breuk met hem - in de jaren voor David's terugkeer naar Moskou, waar Van Langeraad hem toe had aangespoord, wat ik deze man zeer kwalijk nam, daar hijzelf, v.L., steeds veilig achter zijn anonymiteit schuil ging - sinds die breuk dan heb ik uiteraard alle contact met hem verloren en zijn lotgevallen verder niet gevolgd. Wel heb ik, na 1945, - het moet nu al wel meer dan 10 jaar geleden zijn geweest - eens een bezoek ontvangen van een jonge man, die zich, als ik me niet vergis, zijn kleinzoon noemde. Deze jonge man scheen literaire neigingen te hebben. Ik meen zijn naam in de laatste jaren wel eens in kranten te zijn tegengekomen. Misschien is hij de schrijver van de zoo 't schijnt al weer anonyme reactie op het artikel.
Wat mij betreft: ik kan nu ik de 87 aan 't voltooien ben niet bepaald klagen over mijn physieke toestand. Weliswaar hinderen mij permanent zekere onaangenaamheden, maar volgens mijn medicus-vriend zijn deze niet verontrustend. Iets anders is het met de geestelijke of psychische. Daarover uit te weiden heeft echter geen zin. Alleen dit: sinds Mei 1962 hebben mijn vrouw en mij te veel onherstelbare verliezen getroffen dan dat deze ons niet diep zouden hebben kunnen deprimeeren. Daar staat niets tegenover. Mijn vrouw - van wie ik uiteraard meer dan ooit geestelijk en lichamelijk afhankelijk ben, zoodat ik eigenlijk alleen nog ter wille van haar aan dit leven enige waarde hecht, heeft, behalve de zorg voor mij en een huishouden zonder enige hulp dat te zwaar voor haar is, bovendien nog de zorg voor haar vader die sinds maanden zwaar ziek is en ondragelijke pijnen lijdt. Zij gaat hem iedere dag opzoeken en verzorgen. Een haast bovenmenschelijke taak, die ook mij kwelt.
Inderdaad: wij, althans ik, worden niet alleen oud, maar wel te oud. Doch wij moeten dit dragen.
Vr. gr.
W. van Ravesteyn
| |
| |
| |
(4)
Rotterdam 2 Mei '65
Waarde Van het Reve.
Zeer bedankt voor de toezending van het vervolg der jeugdherinneringen. Ik zag er al eenige tijd naar uit. Ze zijn weer even interessant en goed beschreven. Het is voor mij in zekere zin benijdenswaardig, daar ik er nooit in geslaagd ben mijn kinder- en jongensherinneringen behoorlijk voor den dag te brengen. Misschien ligt dat ten dele hieraan, dat ze minder belangwekkend zijn. Mij overkwam als jongetje in een niet rijk maar wel geborgen gezin in een bij uitstek rustige tijd niets. Hoe rijk en bewogen is daarbij vergeleken uw jongensleven! Soms denk ik wel: het was beter geweest als je het als jongen niet zoo rustig en veilig had gehad. Het verschil tusschen die tijd, de jaren '80 en begin '90 met wat er na 1914 en na 1940 kwam is te groot. Ik hoop, dat gij met wie u lief zijn het goed maakt.
Met vr. gr.
W. van Ravesteyn
P.S. Heb ik u verleden jaar nog mijn Heyermans-artikel gestuurd? Ik herinner me dat niet meer.
| |
(5)
R'dam 22 Mei '65
Waarde Van het Reve.
Opnieuw bedankt voor de verzending van het vervolg van de herinneringen. Boeiend zijn voor mij natuurlijk wel 't meest die aan de ontmoeting met Gorter. Ze voeren me terug ook naar mijn eigen jeugd. En hoe goed beschrijft ge hem!
In 't algemeen is 't zoo, dat deze Meimaand mij, oude man, meer dan anders met 't verleden heeft geconfronteerd.
Ik moet zeggen dat ik met enig leedvermaak - Schadenfreude noemen de moffen dat - de huidige lotgevallen en het haast griezelige gedoe in en om de huidige partijformatie, die tot 1909 teruggaat, gadesla. Las juist met belangstelling enige stukken in De Gids en in Vrij Nederland.
Met vr. gr.
W. van Ravesteyn
| |
(6)
Rotterdam 13 Febr. '66 (57 jaar na Deventer)
Waarde Van het Reve.
Hartelijk dank voor de toezending van de
| |
| |
vervolgen (drie) der Herinneringen. Ze zijn zowat het enige belangrijke en leesbare in het overigens zoo onbelangrijke, ja haast onbenullige tijdschriftje, ridicuul door de afstand tusschen zijn onbelangrijkheid en de deftige overlading van zijn redactie en adviesraad.
Ik las uw stukken weer met belangstelling. Ze roepen die dagen van vóór 1914 en de eerste oorlog weer op, toen de wereld nog vol hoop en verwachting was. Ook wat ge over Wijnkoop schrijft was me zeer interessant.
Weet ge, dat een Amsterdamsche uitgeverij aan de gewezen hoofdredacteur van de Onwaarheid, Koejemans, opdracht schijnt gegeven te hebben een levensbeschrijving van hem te leveren? Dat kan wat moois worden! Indien iemand ongeschikt is voor deze taak, lijkt me dat deze man.
Ge hebt misschien gezien - in Het Vrije Volk en in het Handelsblad - dat het kort geleden 60 jaar geleden was dat ik promoveerde op de eerste marxistische dissertatie in dit land. Wat is er van het marxisme in die 60 jaar hier geworden!
Met vr. gr.
W. van Ravesteyn
| |
(7)
Rotterdam 20 Oct. '66
Waarde Van het Reve.
Dank voor de belangstelling en goede wenschen met mijn 90e. Eigenlijk een te hoge leeftijd. Maar ik mag, wat mijn bestaanstoestand betreft, niet klagen. De dag en wat er aan vooraf ging was inderdaad nogal vermoeiend, vooral voor mijn vrouw, die juist leed aan een aanval van een aloude kwaal. Maar we zijn er doorheen gekomen en dankbaar voor de vele blijken van vriendschap en meeleven.
Het doet me genoegen dat ge mijn bundeltje in handen hebt gekregen. Het is nu al drie jaar oud en de samenstelling is niet van mij. Ik zou andere dingen liever gebundeld hebben. De uwe zie ik met belangstelling tegemoet. De levensbeschrijving in de Nieuwe Stem heeft me zeer geboeid. Ik moet hopen de verschijning van de bundeling nog te beleven.
Met vr. gr. ook van mijn vrouw
W. van Ravesteyn
| |
(8)
R'dam 28 Maart '67
Waarde Van het Reve.
Mijn vriendelijke dank voor de toezending van de herinneringen aan 1922. Bijna 45 jaar! Ik bewonder de nauwkeurigheid, waarmee je een en ander nog uit de herinnering opdiept. Mij zou dat onmogelijk zijn en was het reeds vele jaren geleden onmogelijk. Ik hoop, hoewel het onwaarschijnlijk is, het geheel van uw herinneringen nog te beleven.
Met vr. gr.
W. van Ravesteyn
P.S. Er staat Slot boven dit stuk. Het eerste gedeelte echter heb ik niet.
| |
(9)
Rotterdam 22 April '67
Waarde Van het Reve.
Mijn hartelijke dank voor de toezending van het nog ontbrekende nummer, waarin de herinneringen aan 21-22. Ik verbaas me weer over de nauwkeurigheid - die neem ik maar aan - en intensiteit van je herinneringsvermogen.
Ik stuurde je het artikel over de Duitsche kwestie, dat in het nummer van 8 April van Vrij Nederland verscheen, niet op, in de mening, dat je het weekblad wel leest. Mocht dit niet het geval zijn, dan kan ik misschien nog wel een exemplaar leveren.
Met vr. gr.
W. van Ravesteyn
| |
(10)
R'dam 3 Mei '67
Waarde Van het Reve.
Het doet me genoegen dat ge mijn stuk in Vrij Nederland apprecieert. Het is - mag ik zeggen - het resultaat van enige, ja vele jaren piekeren of peinzen over de Duitsche kwestie, die ons zo nauw aangaat. Vergeet niet, dat ze voor mij persoonlijk acuut is sinds 1914, toen het meningsverschil met Gorter en Pannekoek begon. Ik verbeeld me ook, dat het een nieuwere of wijdere kijk op de hele geschiedenis is. Ik trof tenminste
| |
| |
deze visie nog nergens aan, terwijl ik toch bv. in de uitstekende Weltwoche sinds jaren wel zowat alles vermeld vind, wat er over geschreven is.
Het zou, dunkt me, wel gewenscht zijn, het stuk ook althans in het Duitsch te laten verschijnen. Hier te lande let, om zo te zeggen, haast niemand erop. De aansluiting van Engeland bij de E.E.G., een zuiver commerciële aangelegenheid, is voor onze landgenoten en onze publieke opinie belangrijker.
Gij ondertekent met uw eerste nom de plume, uit lang vervlogen dagen. Hoe lang! En hoe enorm lang voel ik me nu daarvan verwijderd en, mag ik zeggen, in mijn voorstelling er bovenuit of bovenover gestegen. Wanneer begon uw meewerking aan het blad ook weer? Ik ben dat, eerlijk gezegd, met mijn slechte geheugen alweer vergeten. Het moet na April '16 zijn geweest, want in het weekblad hebt ge niet geschreven. Dus: zomer '16?
Het heeft me in de laatste tijd gefrappeerd hoeveel misvattingen of verdraaiingen over de oudere geschiedenis van de S.D.P.-C.P. alreeds gangbaar zijn geworden en om zo te zeggen ingeburgerd.
Zo in het artikel van de overigens zo goed ingelichte Igor Cornelissen in Vrij Nederland over de levensloop van de rancuneuze intrigant De Groot. Wat hij daar opmerkt over de gebeurtenissen vóór deze man lid werd van de uit elkaar gevallen C.P. raakt kant noch wal. De naam Ceton komt niet eens voor en aan Hoogcarspel wordt een rol toegeschreven, die hij niet heeft gespeeld. Ik vermoed de bron van deze vergissingen wel.
Het is ook opmerkelijk dat er nu wel weer een boek gaat verschijnen van Dr. Harmsen over een man, die een belangrijke rol schijnt te hebben gespeeld bij de verbinding van de C.P. met Moskou gedurende de bezetting, maar dat er nog nooit een is verschenen over het ontstaan en de eerste jaren van het communisme hier te lande behalve mijn boek van 1948, dat niet verkocht en niet gelezen is.
Grappig dit alles. De geschiedenisschrijverij wemelt nu eenmaal van vergissingen en vervalschingen.
Indien ge er belang in stelt stuur ik eens een fotocopy van een van mijn redevoeringen in de Kamer van 1920, tijdens het debat over het zoogen. Rasslu'se-wetje. Het was curieus voor me, toen ik dat weer onder de ogen kreeg.
Hoogcarspel heb ik enige maanden geleden schriftelijk iets gevraagd, maar ik ontving tot nog toe geen antwoord. Ik hoop, dat hij niet ziek is. Uw boek zal ik, als ik het nog beleef, natuurlijk dankbaar in ontvangst nemen.
Vr. gr.
W. van Ravesteyn
| |
(11)
Rotterdam 12 Mei '67
Waarde Van het Reve.
In dank ontving ik nog drie afleveringen van het tijdschriftje met stukken uit uw bewonderenswaardige herinneringen. Ik had deze afleveringen echter al: gij hadt ze me al vroeger gestuurd.
Ik zeg: bewonderenswaardig en ik meen dit. Gij bezit een talent, dat mij volkomen ontbreekt: de kunst en de mogelijkheid het verleden, uw verleden weer op te roepen, menschen, met wie gij omgang hadt, weer te doen herleven. Wijnkoop bv. Hoe lang ben ik intiem met hem bevriend geweest, meer dan een kwart eeuw. Van onze gemeenschappelijke studiejaren (1900) tot nog eenige jaren na 1925, tot 1929, toen hij zich weer onder Moskou's gezag stelde en mij negeerde. En toch zou het me niet mogelijk zijn hem sprekend te doen herrijzen. Nogeens: ik bewonder en benijd dat.
Ik mag het alleen misschien betreuren, dat gij voor uw zo belangrijke herinneringen geen betere plaats hebt gevonden dan het, met permissie, zotte tijdschriftje, waarin ze zijn verschenen. Zot, ondanks de lijst, de lange lijst van hoog- en zeergeleerde heren en dames, die als redactie en redactieraad (sic!) fungeeren.
Gij zult het, ongetwijfeld, hiermee niet eens zijn, maar ik kan, onder de versche indruk van stukken als b.v. van de heer Wim (sic!) Klinkenberg, niet nalaten het uit te spreken.
Ik hoop u, bij wijze van kleine tegenprestatie, dezer dagen nog een of een paar stukken van mezelf, van na de laatste oorlog daterend, te doen toekomen. Misschien stelt ge er enig belang in.
Met vr. gr.
W. van Ravesteyn
| |
(12)
R'dam 24 Mei '67
Waarde Van het Reve.
Het spijt me in zoverre niet, dat ik u het opstelletje over H. de Man ter lezing heb
| |
| |
gezonden, omdat het u weliswaar op onnodige kosten heeft gejaagd maar mij het genoegen verschafte van uw proza van 1956.
Een klein misverstand zou ik gaarne uit de weg ruimen. Mijn opstelletje, jaren geleden ontstaan uit een voordracht, die ik nog eens gehouden heb - ik weet niet meer wanneer - voor een gehoor van merendeel ex-S.D.A.P.-ers, kwam me kort geleden weer onder de ogen. Ik vroeg me toen af: zou het de moeite nog waard zijn het te trachten te plaatsen. Gij antwoordt daarop neen. Dat weet ik dan in ieder geval.
Het was echter - permitteer me - geen getuigenis van bewondering in de eerste plaats voor deze man dien ik, zoals ge gezien hebt, nog gekend heb. Ik trachtte aan te tonen, dat hij een bij uitstek tragische figuur is en dat zich in zijn tragiek eigenlijk die van een geweldige beweging en, in het klein, ook enigszins mijn eigene weerspiegelde.
Wat is tragisch?
Het is het ondergaan, ten onder gaan, schipbreuk lijden van een mensch door zijn goede, edele, grote eigenschappen.
Dit nu geldt in sterke mate voor deze man.
Dat ik met deze mening niet alleen sta, moge uit het volgende blijken. Er is, zoals ik, meen ik, al schreef, verleden jaar een van die meestal op hoog wetenschappelijk peil staande studies verschenen waar de Amerikaansche historici en sociologen in uitmunten.
Welnu, in het prospectus van deze studie (Peter Dodge: Beyond Marxism: the Faith and Works of Hendrik de Man) wordt terecht gezegd: he devoted his life to the cause of regalvanizing the socialist movement in the face of the unacknowledged collapse of chiliastic expectations that a socialist society would be ensured by the political triumph of the proletariat.
Ik heb me het boek niet aangeschaft omdat het me te duur is, evenals zoveel andere in de laatste jaren o.a. bij M. Nijhoff verschenen studies. Maar uit het prospectus zie ik, dat de conclusies en appreciaties van deze Amerikaansche geleerde geheel met de mijne overeenstemmen.
Wat uw beschouwingen van 1956 betreft in het, als ik het goed begrijp, wel op touw gezette maar niet verwerkelijkte tijdschrift, moet ik er toch op wijzen, dat de ontwikkeling van de laatste tien jaar ze, m.i., logenstraft. Ze bereiken me op een moment, waarop een nieuwe grote oorlog dreigend is - niet minder dan de voortzetting van de poging der Duitsche rassisten om de Joodsche religie uit te roeien - terwijl een andere grote oorlog sinds enige jaren aan de gang is en niemand het einde daarvan kan voorzien.
Uw optimistische verwachtingen, reeds van '45 daterend, zijn, meen ik, door de onverbiddelijke gang der wereldgeschiedenis - niemand weet wat dat woord eigenlijk inhoudt - te niet gedaan.
Ik was, helaas, reeds meer dan dertig jaar geleden - d.w.z. in de jaren '30 van deze eeuw - diep pessimistisch omtrent de ontwikkeling dier geschiedenis. En de ervaring sinds die jaren heeft dat pessimisme helaas verdiept, ja versterkt in een mate, die ik toen nog niet kon voorzien.
Met vr. gr.
W. van Ravesteyn
| |
(13)
R'dam 22 Sept. '67
Waarde Van het Reve.
Gisteren ontving ik met veel dank en groot genoegen uw mémoires: Mijn rode jaren.
Vergun me er geluk mee te wenschen. Ziehier nu een werk, waarvan men, indien men de materie enigszins kent, niets anders dan goeds kan zeggen. In de eerste plaats niets van de vervalsching en verdraaiingen, van het tendentieuze dat b.v. geschriften als dat van Koejemans over Wijnkoop en van De Kadt over zijn communistische verleden kenmerkt en stempelt. De ongeverfde waarheid voor zover ik kan beoordelen en dan het evocatie-vermogen, dat ik benijd omdat ik het volkomen mis. Hoe fraai weet gij allerlei uit een zo ver verleden weer voor de geest te roepen en om zo te zeggen weer zichtbaar te maken. Nog eens benijdenswaardig!
Mij interesseerden uiteraard - gij zult het me wel niet kwalijk nemen, hoop ik - inzonderheid ook de taferelen uit de tijd toen ik zelf nog een politiek rolletje speelde. Politiek rolletje, waar ik, heel toevallig, gisteren ook weer in sterke mate aan herinnerd werd of liever, waar ik me weer, meer of min gedwongen, mee moest bezig houden toen een televisietroepje verscheen, ditmaal om opnamen te nemen met het oog op de uitzending op 7 november a.s. Ik had nu eenmaal, in een onbewaakt ogenblik, enige weken geleden daarin al toegestemd.
Wat uw boek betreft, hoe scherp weet gij bv. uw eerste bezoek aan Moskou te schetsen, toen ge er in 1922 en voor de eerste maal kwaamt.
Ge herinnert u er veel meer van dan ik, die toch de officiële man was. Benijdenswaardig herinneringsvermogen!
| |
| |
Nieuw waren mij uiteraard uw herinneringen aan de periode tusschen '26 en '40, toen gij - hoe zal ik zeggen? - uit de gelederen van het partijtje niet zozeer verwijderd als wel gepest werd. Ik wist niet, dat ge in die jaren zoveel hebt beleefd en zoveel van Europa althans hebt gezien. Benijdenswaardig dit laatste ook.
In 't algemeen krijg ik de indruk, dat ge op dit leven toch wel met bevrediging en een gepaste trots moogt terugzien en terugziet, wat maar weinigen kunnen en mogen zeggen.
Ik zou graag op allerlei wat nader ingaan, maar dat zou me wat te ver voeren. Met uw optimistisch slot kan ik het helaas niet eens zijn, maar het zou geen zin hebben daarover uit te weiden.
Ten slotte slechts één vraag. Een verzoek om, zo mogelijk, enige nadere toelichting. Een advertentie in de N.R.Ct. - nog altijd zo'n beetje de obligate krant op dit gebied - leerde me, dat Joosje, de weduwe Wijnkoop, gestorven is. Walvis van de Televisiestichting had me al gezegd, dat zij ziek was. De advertentie was allerzonderlingst. In de eerste plaats werd zij niet vermeld als mevrouw Wijnkoop-van Rees, maar bovendien ontbrak de ondertekening van hun zoon, die in Moskou zit. Is deze man in de laatste jaren ook gestorven? Ook familieleden, haar zuster bv., de weduwe van wijlen mijn vriend ten Dam, ontbreken. Wat betekent dit alles? Weet ge iets naders van het geval?
Voor mij persoonlijk betekent het, dat mijn brieven aan Wijnkoop, die Rüter met de zijne had willen uitgeven, nu voorgoed in een Moskousch graf zijn bijgezet, waar ze wel nooit meer en zeker bij mijn leven niet meer uit zullen verrijzen.
Met nogmaals dank en vr. gr.
W. van Ravesteyn
| |
(14)
R'dam 8 Oct. '67
Waarde Van het Reve.
Gij hebt toch mijn dankbriefje voor het boek ontvangen? Neem mij niet kwalijk, dat ik dit vraag. Immers, het bevatte ook een verzoek om, zoo mogelijk, inlichting omtrent de zonderlinge overlijdensadvertentie van Joosje Wijnkoop. Weet gij of haar zoon nog leeft en zo ja, waarom hij niet werd genoemd?
Dan nog een vraag. Hebt ge nog een ander boek dan de Herinneringen in de laatste tijd laten verschijnen?
Het zou me ook ten zeerste interesseren te vernemen hoe de Herinneringen ontvangen zijn in de pers? Zijt ge tevreden over de besprekingen? En, o ja, nog een vraagje naar aanleiding van hetgeen ge een andermaal over mij schrijft: Zaten wij in dezelfde trein, toen wij uit Moskou terugreisden? Ge schrijft, dat ik me niet goed voelde. Maar ik herinner me niets, noch van het een noch van het ander. Bewijs te meer van mijn slechte geheugen.
Met dank voor een eventueel antwoord en beste gr.
W. van R.
| |
(15)
Rotterdam 12 Oct. '67
Waarde Van het Reve.
Alweer een geschenk! Ik wist werkelijk niet wat ik zag, toen ik uw zending openmaakte. Flauw was tot me doorgedrongen dat gij behalve de herinneringen uit uw communistentijd kortgeleden nog iets anders had gepubliceerd. Maar wat het was drong niet tot me door. Zoals zoveel. Er verschijnt immers zo overstelpend veel, dat een oude, moede sukkel als ik er zelfs niet aan kan denken ‘het bij te houden’. Men kan evengoed van hem verlangen een eindje te draven in plaats van te strompelen.
En nu zag ik zowaar, dat gij niet alleen nog een interessante bundel hebt uitgegeven, maar ook bij de bekende en populaire Veen, uitgever van zoveel vertalingen, waaronder zelfs een, zij 't verminkte, van mij. Bovendien pas de eerste van heel een reeks. Bewijs hoe deze scherpe zakenman erop rekent, dat deze reeks ook ‘gaan’ zal. Maar, het is waar, de naam Van het Reve is thans reeds op zichzelf een waarborg, dat dit ook zal gelukken.
Mag ik daarom in de eerste plaats met deze nieuwe uitgave geluk wenschen en de hoop uitspreken, dat zij zal slagen? In de tweede plaats mijn bewondering uitspreken voor de veelzijdigheid van de kennis, die reeds uit deze bundel spreekt en ten grondslag ligt aan de gehele onderneming? En, in de derde, niet minder gemeend, mijn hartelijke dank voor dit nieuwe, ongehoopte en onnodige geschenk.
Onnodig in zoverre, dat het voldoende zou zijn geweest, mij op de uitgave opmerkzaam te maken. Ik zou ze me dan zeker hebben aangeschaft. Ze me te schenken was eigenlijk overbodig en heb ik niet
| |
| |
verdiend.
Ge schrijft, dat ge ontstemd waart door mijn oordeel over het Koejemans-boek. Wel: ik kan me dat levendig voorstellen. Het feit alleen, dat er, eindelijk niet waar? - want hoeveel vergeefse pogingen zijn er voorafgegaan? - een levensbeschrijving van de man is verschenen, die zoveel voor u is geweest, die u uit de onbekendheid heeft opgeheven en in het kader heeft geplaatst waar gij uw veelzijdig kunnen in staat waart te demonstreren, dat feit alleen moet u zeer verheugd hebben. En dat het boek een soort heldendicht is geworden, niet minder.
Maar gij moet, na enig nadenken, wel begrijpen, dat ik bij alle gevoelens, die ik nog steeds voor de man koester, met wien ik 25 jaar, ja meer, zo nauw bevriend was, tegenover dit boek van de gewezen Stalineaanhanger als historicus en als mensch ietwat kritischer moet zijn.
Als historicus in de eerste plaats. Ik ben dat nu eenmaal enigszins. Zowel mijn drie delen van het zoogen. vervolg op Quack, dat geen vervolg is, als mijn korte, te korte geschiedenis van de wording van het communisme hier te lande, bewijzen het. Zelfs een Romein - in zijn laatste grote en posthume werk - zo goed als een Barstra moeten het erkennen. Al ben ik zelf ervan overtuigd, dat mijn ongelukkig lot en leven verhinderd hebben dat ik de beloften, die mijn eerste grote werk, mijn dissertatie, 60 jaar geleden, opende, nooit geheel heb kunnen nakomen.
Welnu: van den historicus, ook van de man, die een historische figuur wil schilderen, mag toch zeker wel in de eerste plaats worden verwacht, dat hij de feiten, die tot hem doordringen, niet vervalscht of verdoezelt.
Hoe is het daaromtrent met dit Koejemans-boek gesteld?
W. en ik leerden elkaar kennen in de herfst van 1899 - de Boerenoorlog was pas begonnen en ik was in Oct. uit Leiden naar Amsterdam verhuisd - op een college voor candidaten van Prof. Jan te Winkel in de toenmalige Oudemanhuispoort. Hij was pas van vacantie uit Engeland terug. En uit deze ontmoeting tusschen twee jonge partijgenoten - dat betekende nog iets in die tijd - ontstond een vriendschappelijke verhouding, die reeds in de zomer - wanneer weet ik natuurlijk niet meer - tot het voornemen voerde gezamenlijk het naderende Internationale Congres te Parijs te bezoeken, waar de kwestie revisionisme of marxisme zou worden uitgevochten.
Waarschijnlijk introduceerde Wijnkoop me dien eersten winter van '99 op 1900 reeds in zijn ouderlijk huis en in de woning van de moeder van zijn verloofde, de weduwe Hess. In ieder geval kwam ik geregeld bij hem op bezoek in de studeerkamer van het vaderlijk huis. Het waren de eerste Joodsche families, waar ik werd geintroduceerd en waar ik, vrij eenzame jongen, me thuis voelde. Het gezamenlijke bezoek aan Parijs in September - hoe goed herinner ik me nog alle bizonderheden - bracht ons niet alleen aan het tafeltje van de Hollandsche delegatie, waar Troelstra met aandacht het door mij en mijn vriend Jacobsen vertaalde eerste feuilleton in het pas dagblad geworden Volk opsloeg, maar ook naar de Wereldtentoonstelling, die laatste en grootste apotheose van de 19e eeuw, maar daarna ook naar het woud van Fontainebleau, waarwij jongens wandelingen van 50 K.M. maakten.
Kortom: dit bezoek was om zo te zeggen de kroon en de bezegeling van een vriendschap tusschen twee jongens, die hoe ze van uiterlijk en afkomst mochten verschillen, fervente aanhangers waren van dat diepe geloof, dat het toenmalige nog jonge vaderlandsche socialisme bezielde.
Wat doet echter de brave Koejemans?
Hij maakt ervan, dat W. en ik elkaar in September in Parijs ontmoetten. Psychologisch is het verschil reusachtig.
Ik heb me afgevraagd wat eigenlijk de reden, de oorzaak, het motief is geweest, waardoor Koejemans het niet nodig achtte zich tot mij te wenden, zich met mij in verbinding te stellen toen hij het plan opvatte - of er toe uitgenodigd werd door de uitgever - een biographie te schrijven van de door hem bewonderde man, terwijl hij wist, dat deze man meer dan een kwart eeuw zo nauw met een nog levende was verbonden, dat zij gedurende die 25 jaar wel onafscheidelijk mochten worden genoemd?
Wat zat hier, plat gezegd, achter? Meende hij, dat ik reeds zo oud was, dat mijn geheugen geen enkele betekenis meer kon hebben, dat ik m.a.w. reeds imbeciel was? Had hij zo'n hekel, afkeer of minachting te mijnen opzichte, - ik heb den man nooit ontmoet of gezien en ik heb nooit iets over hem geschreven of gezegd - dat het hem tegen de borst stuitte zich tot mij te wenden, nadat, voor hij aan het boek begon, de uitgever zich tot mij gewend had om inlichtingen en ik dezen naar het Instituut in Amsterdam had verwezen, waar mijn archief zich grotendeels bevindt?
Kortom: waarom zich wel tot een Drees en een Romme gewend, die, als zoveel anderen, den held slechts van verre hadden waargenomen en als vijanden of politieke tegenstanders? En niet tot den man, die sinds de jeugd van den held zijn trouwe begeleider,
| |
| |
vertrouwde en intieme vriend was geweest? Raadselachtig niet waar?
Ja zelfs toen ik me, na de verschijning van het boek tot hem wendde met de beleefde vraag, waar deze negeering uit voortkwam, geen antwoord, niets. Wat nu is, om te beginnen, het gevolg geweest van deze verwaarlozing van mijn getuigenis?
Dat reeds het begin van deze, ook voor den held, zo belangrijke vriendschapsverbintenis vervalscht is.
Ik zou zo voort kunnen gaan en aantonen, hoe de man onze verhouding heeft vervalscht. Grappig is misschien, dat hij mij van antisemitische neigingen verdenkt, terwijl ik juist het omgekeerde was en mijn hele leven ben gebleven en met Joden nauwe vriendschappen sloot.
Erger is dat hij het zo voorstelt, alsof ik me niet nauw met het proletariaat zou hebben verbonden. Ik was de enige van de uit de burgerij afkomstige socialistische ‘voormannen’ of vrouwelijke leidsters, die een proletarische huwde. Een huwelijk, dat in mijn latere leven een zware keten is geworden, die ik nog steeds meesleep en die me verhinderd heeft de vrouw, die ik later liefkreeg, de erkenning te verschaffen, die wij wenschten. Kortom, een huwelijk dat in alle opzichten een fiasco is geworden, ja iets als een ramp.
Maar ook overigens heeft Koejemans onze gansche verhouding - ik bedoel die van Wp en mij, in een valsch licht geplaatst, ja ik mag zeggen vervalscht. Zeker heb ik grote invloed op hem uitgeoefend. Hoe kon het ook anders, waar mijn literaire werk sinds ongeveer 1905 het zijne zo verre overtrof? Omgekeerd had ik groot respect voor zijn gaven als redenaar, agitator, voorzitter op de congressen van het partijtje, dat wij wel gedwongen waren in 't leven te roepen, wilden wij de strijd niet opgeven voor wat ons beiden het hoogste was, de vrije propaganda van wat wij marxisme noemden. Het partijtje, welks bestaan van ons beiden gelijkelijk afhing.
Indien ik in de herfst van 1908 gehoor had
| |
| |
gegeven aan het aanbod van de Hoofdredacteur van de Leipziger om in de redactie van dat beroemde blad te treden, zou De Tribune bijna zeker zijn ondergegaan en het Deventer Congres niet hebben plaats gevonden.
Indien W. in 1910 tijdens het Intern. Congres van Kopenhagen, waar wij het partijtje vertegenwoordigden, gevolg had gegeven aan zijn toen vaste voornemen Holland te verlaten en zich aan de Engelsche beweging te wijden, indien zijn nieuwe geliefde de toen nog echtgenote van de Zwollenaar Theman niet de moed had met haar baby naar Amsterdam te komen en met hem te trouwen, zou het partijtje zeker reeds een jaar na zijn geboorte in elkaar zijn gestort. Zo zeer hebben onze persoonlijke daden het te vroege ontstaan van een marxistische kleine partij hier te lande beslist.
Het spreekt vanzelf, dat Koejemans van deze histoire intime niets heeft geweten. Zijn fout is, nogeens, geweest, dat hij de enige man niet heeft geraadpleegd, die hem had kunnen inlichten.
Hij heeft meer - expres of niet - verzuimd. Hij heeft Sam. de Wolff niet geraadpleegd, die als tijdgenoot en medestichter van De Tribune de beste karakteristiek heeft gegeven, die er tot nog toe van de drie stichters - ook en niet in het minst - van Jan Ceton, is verschenen.
En, om nog slechts dit te noemen, hij heeft volkomen verzuimd zowel Wijnkoop's nagelaten schrifturen te raadplegen en te rangschikken, als het hem ontbroken heeft aan begrip voor de waarlijk afschuwelijke gewetenskwesties, waar Wp. enige malen mee werd geconfronteerd.
16 Oct. Tot zover was ik gekomen, toen bezoek in verband met mijn aanstaande 91e geboortedag me verhinderde voort te gaan, daar ik niet over een studeerkamer beschik.
Ik ga dus nog maar even verder nu deze paar dagen weer voorbij zijn. Dagen, die uiteraard slechts tot sombere overwegingen aanleiding geven ondanks de bewijzen van haar, voor wie en door wie ik nog leef, hoezeer zij mij genegen is.
Welnu dan: ik was, het voorgaande overziende, eigenlijk op de verkeerde weg. Gij kunt en zult, het lezende - ik hoop, dat gij het nog lezen kunt, mijn schrift! - denken, wat gaat mij dit alles aan. Het boek geeft een goed beeld van de man, die zoveel voor mij is geweest. Over hemzelf en niet over zijn vriendschap of vriendschappen. En daarmee uit.
Gij moet en kunt met uw scherpzinnigheid echter begrijpen, dat de zaak voor mij anders staat. Ik, als historicus en als individu, dat al vroeg met Moskou en daarna met het marxisme heeft gebroken, moet me afvragen wat was de betekenis en de waarde van de historische persoonlijkheid.
Dan zie ik het zóó: Wijnkoop's leven is een dramatisch voorbeeld van waar de trouw aan een denkbeeld, een idee of ideaal, een gedachten- of voorstellingscomplex toe kan leiden. Het thema dat de grote Oostenrijksche dramaturg Grillparzer bv. in een van zijn drama's heeft behandeld. Waartoe leidde die trouw Wijnkoop - nadat hij, maar dit kan voor u slechts bijkomstig en toevallig zijn, zich van mij had verwijderd?
Waartoe anders dan dat hij de aanhanger, de verdediger, de handlanger is geworden van een der grootste misdadigers, moordenaar op ontzaglijke schaal, slechts vergelijkbaar met een Schucklgrüber? Zeker geldt dit voor allen, die in de loop der jaren na Lenine's heengaan, door dik en dun, na de uitbanning van Trotsky, na de gruwelen der jaren '30, Moskou, d.i. Staline getrouw bleven. Maar toch wel in de eerste plaats voor hem, die in de jaren, toen Lenine nog leefde, reeds blijk had gegeven van een juistere blik op internationale verhoudingen dan de Russen.
Een levensbeschrijver van Wijnkoop - en hij was een persoonlijkheid, sterk en belangrijk genoeg, althans voor onze kleine verhoudingen: wat hij in een groter milieu zou zijn geweest, weten wij niet - zulk een levensbeschrijver moet dus in de eerste plaats beproeven, hem in het wereldhistorisch perspectief te zien en te plaatsen.
Het spreekt vanzelf, dat een man als Koejemans, die zo lang dezelfde wegen heeft begaan, daartoe volkomen ongeschikt, volkomen onbekwaam was. Om historische personen enigszins objectief, enigszins naar waarheid te schilderen moet men afstand van hen hebben kunnen nemen, hen koel, zij 't met grote belangstelling kunnen zien. Dit was voor een Koejemans, hoe aardig en vlot hij ook kan schrijven en hoeveel aardige bizonderheden hij heeft opgediept, volkomen onmogelijk.
Nu, vijftig jaar na de zoogen. Octoberrevolutie, die geen revolutie was, maar een staatsgreep, waardoor de in Rusland ontstane en mogelijk geworden ‘democratische’, d.w.z. parlementaire en de menselijke vrijheden waarborgende staatsinrichting door Lenine werd omvergeworpen en vervangen door een totalitaire dictatuur, een reactionnaire staatsgreep dus in de volledige zin des woords, nu weten wij maar al te goed, waartoe dit heeft geleid.
| |
| |
Ook ik - ik erken het volkomen - was in die dagen zo verblind, dat ik dit niet zag. Anders zou ik noch de ontbinding der Constituante van Rusland, noch de misdaad van Cronstadt, hebben goedgekeurd. Persoonlijke ervaringen hebben mij ervoor behoed om zoals zoveel duizenden intellectuelen met de aanvaarding van dit alles, ook na Lenine's dood, voort te gaan - van Lenine die zeer goed wist welk een gevaarlijk individu hij als machtige naliet. Wijnkoop is door zijn demon meegesleept om den massa-moordenaar trouw te blijven en te dienen. Dit was het, wat ik toen reeds veroordeelde en afkeurde al begreep ik het en al verhinderde het zelfs mijn genegenheid voor hem niet. Genegenheid en waardering, die bleven, ook toen hij mij volkomen verstiet.
Nu, na vijftig jaar wereldgeschiedenis, is dit alles te overzien en in het scherpe licht der waarheid te zien.
Ten slotte - want aan alles moet een eind komen - nog dit.
Curieus en interessant is voor mij uw bekentenis - zal ik het maar noemen - dat gij nooit met W's vrouw op vertrouwde voet hebt gestaan omdat zij een ‘dame’ was. Ik begrijp volkomen, wat gij bedoelt. Maar het was zóó, dat deze dame, d.w.z. vrouw uit een beschaafde gemiddelde burgerlijke familie niettemin - in tegenstelling, de scherpste tegenstelling tot mijn zuiver proletarische, ongeletterde echtgenote - uw zuster - ik herinner me maar alleen de eene, die haar toen als zoogen. dienstmeisje behulpzaam was, op volkomen voet van gelijkheid behandelde, haar tot vriendin maakte, terwijl mijn echtgenote als een domme pauw het meisje, dat haar behulpzaam was, vernederde en beledigde.
De ‘dame’ m.a.w. gedroeg zich als dame. De proletarische als - - -. Dit is de tragedie van mijn leven geworden zoals bij Wijnkoop de trouw tot drama werd.
En als allerlaatste slot nog dit. Hoezeer waardeerde ik dezer dagen de uitspraak van uw zoon, de hoogleraar, die na zijn reis in Centraal-Azië er nog eens op wees, dat het liegen, het onwaarheid spreken een Russische karaktertrek is gebleven. In mijn Russische hoofdstuk in het derde deel kwam de verklaring van dit verschijnsel voor door een groot kenner van de Russische geschiedenis.
Verklaart het niet mede wat de veel gesmade, door alle progressieven gesmade Gans in bijgaand stukje opmerkt?
Met vr. gr.
W. van Ravesteyn
| |
(16)
Rotterdam 6 Nov. '67
Waarde Van het Reve.
Ik heb aan uw wensch voldaan en een rectificatie (rubriek: Mening) aan de N.R.Ct. gestuurd. Het is mogelijk dat ze het plaatsen. Ik heb u daarbij als getuige genoemd. De grote belangstelling van de Nederlandsche pers - en zelfs televisie - voor de October-November gebeurtenissen verbaast me, eerlijk gezegd, niet. Rusland en zelfs het huidige regiem is door ijverige propaganda langzamerhand enigszins populair geworden. Bovendien zijn de handelsbetrekkingen uitstekend en nog toenemend. Dat betekent iets in ons commerciële landje.
Dank voor uw bezorgdheid omtrent mijn lichamelijke toestand in verband met het weer. Dit laatste hindert me eigenlijk niet. Sinds jaar en dag - ik geloof dat dat goed begon tijdens de bezetting - prefereer ik regen boven zonneschijn. Misschien niet wonderlijk bij een zoo oude poldergast.
Wat zegt ge van het relaas dat het nog oude fossiel, de brave Luteraan, in Vrij Nederland heeft gegeven? Zijn geheugen - ongelofelijk in sommige opzichten - heeft hem op andere in de steek gelaten. Zo weet hij niet meer dat Van Amstel Van Gool was, de uiterst bekwame leider van De Zaaier. Er komen nog een paar vergissingen in voor. Maar m.i. heeft het geen zin dit alles te rectificeren. Over mij bv. is in de laatste tijd ook in Vrij Nederland al zo vaak hele of halve onzin verteld, dat het een aard heeft. Ik denk echter er niet aan hiertegen in te gaan.
Wat me echter wel zou interesseeren is te weten, hoe gij gereageerd hebt op het schrijvan, het te lange schrijven dat ik u onlangs deed toekomen.
Vr. gr.
W. van Ravesteyn
|
|