war zodat het in slierten tegen haar wangen plakt. Ze duwt de deur open.
Het is er donker en het stinkt er. Elsbeth staat lang stil om aan het duister te wennen. Daarna lóópt ze, als een slaapwandelaar, met haar armen voor zich uit. Er staan hoge stapels olievaten ziet ze nu. Het lekt ergens. De druppels klinken als slagen op een trommel. Wat zal oma ongerust zijn.
Ze staat voor een ladder die naar de eerste etage schijnt te voeren. Als ze halverwege is hoort ze gestommel boven zich. Ze klemt zich verschrikt aan de ladder vast. Ze heeft de stem van de dief herkend. Er schemert licht. Doorzetten. Aan omaas kanarie denken.
Ze steekt haar hoofd voorzichtig door het openstaande luik. Ze kijkt in een gang. Vlak voor haar is een wand van hard-board opgetrokken, met deuropeningen erin zonder deuren. De dief hoort ze niet meer, maar wel een hoog beverig stemmetje dat een liedje zingt.
‘Er zullen tranen u ontvloeien,
Als drupp'len dauw de rozenblaan,
Maar niet als deze laafnis brengen,
Daar gij ze in lachjes schuil leert gaan.’
Ze begrijpt de tekst niet, maar het klinkt droevig en oud. Er verschijnt een dun vrouwtje in een van de deurgaten. Ze is oud en krom, ze loopt moeilijk op beentjes als dorre takken. Haar ogen staren blind voor zich uit, opvallend licht in haar grauwe gezicht.
Ze zingt alweer:
‘Er zullen tranen u ontvloeien,
Uw wang besproeien... Thomas,’ roept ze er hard achteraan.
Ze tilt haar schommelende hoofd wat hoger om goed te kunnen luisteren. Er klinkt onduidelijk gebrom uit een ander hokje.
‘Wat zeg je m'n hondje?’ zingt de vrouw.
Geen antwoord. Ze schuifelt Thomas z'n hokje binnen. ‘O zit je hier diertje. Wat heb je voor me meegebracht?’
Elsbeth stapt onhoorbaar het gangetje in. Nu komt het erop aan. Het vrouwtje strompelt de gang weer op. Vlak voor Elsbeth blijft ze staan. Ze kijkt niet meer zo blind.
‘Ach wat een schatje’, zegt ze. ‘Ach wat een lekker kippetje. Thomas?’ Ze draait haar hoofd in de richting van Thomas z'n hok. ‘Is dat nou je verloofde?’ Thomas is met twee stappen in de gang. Het oudje steekt een gerimpelde vinger naar Elsbeth uit. Ze duwt er een kuiltje mee in haar wang. ‘Eindelijk es een keer meegebracht, gottegot, nou het is een liefie hoor.’
‘Oma, naar bed’, zegt Thomas. Hij kijkt Elsbeth somber aan en duwt het vrouwtje met z'n schouder opzij.
‘Nou al?’ sputtert ze. ‘'t Is pas half zeven.’
‘Naar bed oma’, zegt Thomas op dezelfde toon.
‘Kusje’, zegt ze gehoorzaam. Ze keert hem haar wang toe. Hij buigt zich voorover en drukt er een kus op.
‘Wat moet jij?’ vraagt Thomas niet onvriendelijk. Ze kijkt eerst de oma na voor ze antwoord geeft.
‘Verdwaald’, zegt ze.
‘Zonder jas?’ vraagt hij.
‘Vergeten aan te trekken’, zegt ze. Ondertussen kijkt ze de gang rond en naar Thomas alsof ze niet bang is voor z'n vragen. Een beetje wazig doen lijkt haar het beste.
Hij heeft een raar gezicht vindt ze. Er klopt weinig van. De neus te lang, lippen te vol, het ene oog iets lager dan het andere, de kin zacht gerond als bij een meisje, heel veel haar met duizend krullen. Een makkelijk signalement.
‘Kom er maar in als je wilt’, zegt hij.
Ze gaat achter hem aan, z'n schemerige hokje binnen. Haar tas staat, nog gesloten, op een tafeltje. Ze durft er niet naar te kijken. Verder staat er alleen nog een keurig opgemaakt bed. De wanden zijn volgeprikt met fotoos van vrouwen met enorme borsten. Ze moet haar tanden op elkaar klemmen om niet te blozen, maar kan tegelijkertijd haar ogen er niet vanaf houwen. Vooral die ene, die net boven Thomas z'n hoofd hangt nu hij op het bed zit, waar een vrouw haar borsten met haar handen optilt en ze de kamer in laat wijzen, daar zwerven haar ogen steeds, via Thomas z'n gezicht, naar toe.
‘Ga zitten’, zegt Thomas.
Ze doet het. Een halve meter bij hem vandaan, op het bed. In de stilte klinkt het geritsel van de kanarie als schuurpapier in een echoput.
‘Muizen?’ vraagt Elsbeth.
‘Ja’, zegt Thomas.
‘Volgens mij komt het uit die tas’, zegt ze. Ze ziet zijn onderzoekende blik, maar blijft onverschillig naar haar tas kijken.
‘Nou je 't zegt’. Thomas staat op, trekt de rits van de tas open. Hij kijkt erin. Hij haalt het doosje van de dierenwinkel tevoorschijn, houdt het tegen het licht zodat hij door de gaatjes naar binnen kan kijken. Hij glimlacht. Elsbeth ziet dat hij mooie witte tanden heeft. ‘Hier, kijk maar’, zegt hij terwijl hij het doosje in haar handen duwt. Ze kijkt erin.
‘Dierenbeul’, zegt ze vlak. ‘Er zit een vogel in’.
‘Wist ik veel’, zegt Thomas.