| |
| |
| |
Bomans als boekhouder
R. van Amerongen
Toen de classicus Pichon al lang geleden over Vergilius, de dichter van de Aeneis, schreef, viel hij hem aan op zijn karakters die geen karakters waren. Nu hoeft een dichter, ook een epicus, geen portretten te maken, maar als hij het pretendeert dan moet hij het ook doen. Eén van Vergilius' karakters is een jonge begaafde man die vroegtijdig sterft en Pichon merkt terecht op dat het misschien wel treurig is om jong te sterven, maar dat het geen verdienste is en dat de dichter door de vermelding van dit feit niet in de richting van een karaktertekening komt.
De vroegtijdige dood van Godfried Bomans heeft een stoot pathetische ellende over ons uitgestort via pers, radio, televisie, boekjes, waardoor nauwelijks een bijdrage geleverd is tot begrip van zijn werk en persoon. Bomans was naar mijn idee een belangrijk schrijver, vermoedelijk geen groot schrijver (wie is dat wel?), een briljant spreker en lezer - en dat kunnen er maar weinig bij ons - en een zeer boeiend televisie-optreder. Als schrijver heeft hij er soms formidabel naast gekleund. Zo vind ik Pa Pinkelman gruwelijk en de aforismen in Buitelingen, en nog wel meer daarin, vervullen de lezer met plaatsvervangende schaamte.
Bomans was een anecdotische figuur, bij zijn leven al, en of hij daar bewust een beetje aan gebouwd heeft, doet er niet zo veel toe. Daarom hier een anecdote - het woord betekent: onuitgegeven werk - van Bomans. De ergocentrische litteratuurbeschouwing zou mij geheel bevredigen als de opmerkelijke handelingen van de auteur ook tot zijn werk gerekend werden! Ik vertel en kopieer uit bewondering voor Bomans èn als reactie op veel halfzacht gefleem over hem.
Mijn vader was een goed kenner van Charles Dickens. Hij schreef er een aardig proefschrift over: The Actor in Dickens - Londen, 1926, publiceerde artikelen in het hoogst merkwaardige periodiek The Dickensian en hield lezingen over ‘leven en werken’, om tenslotte het land door te trekken met voordrachten uit Dickens' werk, vooral de Christmas Carol (‘as read by Dickens himself’). Dickens heeft zelf selecties uit zijn werk gemaakt, die geschikt waren voor voordracht en die selecties zijn in 1907 gebundeld met een boeiende, nog steeds lezenswaardige inleiding van John Hollingshead. Over de toneelspeler, voordrager, lezer Dickens die mijn vader en Bomans boeide, is later veel meer geschreven. Erg mooi is nog steeds: Dickens - The Two Scrooges, een lang opstel uit 1939 van de onlangs overleden, grote Edmund Wilson (te vinden in The Wound and the Bow, Oxford 1965). Maar goed, mijn vader vond dat Dickens in Nederland toch nog te weinig bekend was en dan nog via beroerde vertalingen. Toen de uitgeverij Het Spectrum het ambitieuze plan opvatte de hele Dickens te laten vertalen, was hij daar erg voor te vinden. Ik meen dat de eerste besprekingen in 1940 plaats vonden. Pas na de oorlog is die vertaling verschenen in de bekende goedkope editie. Een aantal van die vertalingen is zeer goed. Mijn vader zelf vertaalde maar een deel van Our Mutual Friend, dat hij door zijn overlijden niet heeft kunnen afmaken. Voor Contact vertaalde hij wel The Christmas Carol en David Copperfield, die ook beide na de oorlog uitkwamen. Na een van die onderhandelingen met Spectrum kwam mijn vader thuis met een exemplaar van het eveneens bij die uitgeverij verschenen Erik van Bomans. We vonden het een heel mooi boek en dat vind ik het nog.
Dan komt dus de oorlog, kort daarop in 1946 overleed mijn vader en ik hield zijn collectie Dickensiana zorgvuldig bijeen. In december 1950 ontving ik een brief van Bomans, op briefpapier met naam, adres, telefoon- en gironummer in visitekaartachtige druklettertjes, geschreven in een groot handschrift dat het midden houdt tussen sierlijkheid en warrige nonchalance. De tekst van deze brief luidt aldus:
| |
| |
| |
Godfried J.A. Bomans
Zonnelaan 17 - Haarlem
Telefoon 19294
gironummer 278524
Zeer geachte heer van Amerongen,
Sinds een half jaar werk ik aan een biografie over Dickens, doch word in die onderneming zeer gehandicapt door een tekort aan Dickensiana: veel van wat ik ter raadpleging nodig heb, is niet te vinden. Nu hoor ik via mej. S., die het weer van de heer L. vernam, dat U de zoon bent van Dr J.B. van Amerongen, schrijver van ‘Dickens as an Actor’. Uw vader moet, om dit uitnemend gedocumenteerde werk te kunnen schrijven, een Dickensbibliotheek bezeten hebben. Wat ik U nu vragen wil, is dit: is deze nog intact of zijn er nog resten van? Zo ja, waar bevinden zich deze? En zou ik daar eens mogen kijken? U zoudt mij zeer verplichten met mij op deze vraag antwoord te geven. Ik wens U een gelukkig en voorspoedig nieuwjaar!
met de meeste Hoogachting:
Godfried Bomans.
23, XII, '50
Een aardige brief waarbij slechts opvalt dat de titel van het proefschrift verkeerd geciteerd wordt.
Ik schreef snel terug en kreeg daarop het volgende antwoord. Merkwaardig overigens dat terwijl Bomans en ik beiden telefoon hadden, wij daar geen gebruik van maakten om een simpele afspraak te maken.
(zelfde briefhoofd)
| |
Zeer geachte heer van Amerongen,
Juist gisterenavond was ik bij Anton van Duinkerken, die zijn verjaardag vierde. Wij bespraken uw mogelijk antwoord. Jacques Bloem meende dat de bibliotheek van Uw vader wel weer uiteengestoven zou zijn, althans wat de Dickensiana betreft, omdat het bezit daarvan met de dood van de verzamelaar ophoudt van waarde te zijn, een opvatting die door Victor van Vriesland en Toon zelf gedeeld werd. Eddy Hoornik meende, dat zij a/d ‘Koninklijke’ in Den Haag was toegevallen, zo ook Halbo C. Kool. Aafjes dacht, dat Dr van Amerongen als vrijgezel gestorven was en zag de zaak nogal somber in. Het dispuut eindigde met een voordracht uit de Christmas (Story - doorgehaald) Carol door v. Dalsum (Scrooge) en Charlotte Köhler (Marley). Vanochtend wat nevelig thuiskomend vind ik Uw brief, waaruit blijkt dat de Dickensiana ‘vrijwel volledig’ bewaard zijn, terwijl bovendien, wat zeker zo belangrijk is, Uw geneigdheid om mij bij dit werk van dienst te zijn, duidelijk aan den dag treedt. Ik kan U niet zeggen hoe blij mij dit bericht maakt. Immers, juist omdat deze Dickensiana niet meer up to date zijn, is de kans groot dat ik er dingen in aantref, die ik tot nu toe tevergeefs gezocht heb. U voorziet trouwens zelf die mogelijkheid. Ik stel nu voor: schrijft U mij, zodra U mij ontvangen kunt. Ik hoop dat dit vóór 1 Febr. gebeuren kan, want dan vertrek ik naar Engeland.
met de meeste Hoogachting
Godfried Bomans
3 Januari 1950 (abuis voor 1951)
Deze brief is in meer dan één opzicht merkwaardig. In de eerste plaats is de collectie (genoemde) personen indrukwekkend en wellicht als zodanig bedoeld. Merkwaardig ook dat op deze verjaarspartij van Van Duinkerken, Toon zelf, (een interessant procédé: het amicale over de band, dat in bepaalde opzichten aan het Janisyndroom doet denken) zoveel hooggeplaatste personen hun mening over dit voor hen futiele onderwerp gaven. Nog merkwaardiger is, dat vrijwel geen van de genoemden iets van ‘het probleem’ geweten kan hebben. Het best komen Bloem, van Vriesland en Toon zelf er af. Hoornik en Halbo C. Kool (die C wordt ook door Bomans niet vergeten) zullen mijn vader niet eens van naam gekend hebben laat staan de lotgevallen van zijn boekerij. Aafjes maakt wel een juiste opmerking maar zijn bibliologische somberheid berustte op niets. En dan Van Dalsum en Charlotte Köhler als Scrooge en Marley? Ik vermoed dat niet alleen de thuiskomst van Bomans nevelig was. Maar wel een prachtige brief. Ik antwoordde met een uitnodiging aan Bomans om een avond te komen. Die uitnodiging aanvaardde Bomans getuige de volgende brief.
(zelfde briefhoofd)
| |
Zeer geachte heer van Amerongen,
Van de door U voorgestelde data kies ik, toegevend aan een wellicht vergefelijke nieuwsgierigheid, de vroegste, te weten maandagavond 15 Januari a.s. Ik ben dan
| |
| |
om half 8 à 8 uur bij U. Als U toch een catalogus maakt van Uw boeken, zoudt U dit dan ten aanzien van de Dickens-boeken in duplo willen doen? Dan bezit ik een lijst van wat U heeft. Ik verheug mij zeer op dit bezoek en ben U dankbaar voor Uw grote welwillendheid.
Hoogachtend Godfried Bomans.
10 Jan. '51.
Hoffelijk en exact, althans niet nevelig. Omdat we niet dagelijks gevestigde schrijvers ontvingen, werd er over die ontvangst door mijn vrouw en mij wel enig overleg gepleegd. We waren betrekkelijk arm en konden dus niet van alles ter keuze in huis halen. Informatie leerde ons dat de meester wel een glaasje genever zou blieven, en we kochten een halve liter van een redelijk merk. Bomans kwam op de afgesproken avond, 15 januari 1951; ik hoor hem nog zijn naam door het donkere trapportaal naar boven roepen. Hij sprak zeer lang, zeer zacht aanvankelijk en zeer bedachtzaam over de Dickensbiografie die over een jaar klaar moest zijn èn vertaald in het Frans, Duits en Engels vanwege de nu al lopende contracten met buitenlandse uitgevers. Zijn kennis van Dickens' werk bleek heel groot te zijn en ik vond het eigenlijk aardig dat hij (nog) niet zo veel òver hem gelezen had. Een kopje thee, weer wat praten en toen: ‘zou U nu iets anders willen drinken, meneer Bomans?’ En om misverstanden te voorkomen meldden we direct dat dat andere oude klare was. Nou nee, dat zou hij toch niet doen, het was al vrij laat èn hij dronk eigenlijk nooit sterke drank. Hij wreef daarbij uiterst behoedzaam met de ene hand over de andere op een wijze die even aan Uriah Heep deed denken, als men diens kruiperigheid er tenminste aftrekt, want Bomans' bescheidenheid, echt of onecht, was fier. Na een beleefde overreding zou hij dan toch één kelkje nuttigen. De halve liter raakte leeg, mijn vrouw en ik dronken ieder één glas, en het gesprek zette zich nog geruime tijd onderhoudend en aangenaam voort. De boeken werden bekeken en bewonderd, vooral enkele zeldzame overdrukken en litteratuur over het toneel in Dickens' tijd. Ja natuurlijk hij mocht gerust een aantal boeken lenen. Wel, dan zou hij die binnenkort komen halen; hij zou ze een paar maanden nodig hebben.
Ongeveer een week na dit bezoek werd er 's avonds op etenstijd gebeld: Bomans met in zijn kielzog een kleine gebrilde man met een alpinopet en slimme rap rondkijkende ogen, die de heer H.L. Prenen bleek te zijn. Ze kwamen de boeken halen en hadden daartoe twee koffertjes en een tas bij zich. De boeken bevonden zich op de onderste plank van een zeer lange boekenkast in onze huiskamer en werden snel in de koffers geladen met ervaren kantelmanualen. Ondanks uitlatingen als ‘U bent toch aan het eten, gaat U rustig door’ en ‘ik weet precies wat ik meeneem’, maakte ik ter plaatse snel een lijst van deze lading.
Dat was dus januari 1951. Ik maakte mij niet zo veel zorgen toen de ‘enkele maanden’ verstreken waren, zelfs niet toen het een half jaar werd. Pas na ruim een jaar dacht ik dat enig bericht welkom zou zijn. Bovendien kreeg ik van een student, die met een scriptie over Dickens bezig was, het verzoek één en ander te mogen lenen, dat toen bij Bomans was. Ik schreef dus een brief met de vraag of Bomans het werk waarvoor hij de boeken nodig had, voltooid had. Ik kreeg daarop geen antwoord; ook niet op een tweede brief. Pas op een derde brief, die ik aangetekend zond, kwam het volgende antwoord.
(zelfde briefhoofd)
| |
Zeer geachte heer van Amerongen,
In den tijd, dat U mij schreef, ben ik driemaal op en neer naar Engeland geweest. Voldoende excuus is dit niet, want dan had ik U uit Engeland kunnen schrijven, maar werd hierin verhinderd door een persoonlijke smart, die ik U niet kan mededelen en die U geen interesse zal inboezemen. Dit is dan ook een der weinige brieven, die ik de laatste twee maanden geschreven heb.
Om te beginnen sluit ik f 2,50 in voor porto- en telefoonkosten. Ten tweede een postzegel om mij te melden op welke dag en uur (liefst dubbel) U mij het liefst verschijnen ziet. Ten derde: Ik weet niet precies, welke boeken ik van U geleend heb. Ik heb er nooit een uitgeleend, dus ze zijn hier allemaal. Kunt U uit het hoofd wat titels opschrijven? De rest vul ik dan wel aan en neem méér mee. Tenslotte: zoudt U mij, daar ik midden in de biografie zit, de boeken willen verkopen? Indien ze piëteitswaarde voor U vertegenwoordigen, vraag ik U wel excuus voor deze vraag. Het kan echter ook zijn, dat dit aanbod U gelegen komt. In dit geval stel ik f 100, - of f 150, - voor, afhangend van de quantiteit. Ook indien dit doorgang mocht vinden, zou ik ze tòch aan Uw vriend ter hand stellen.
met de meeste Hoogachting
Godfried Bomans
30 Mei 1952
| |
| |
Intrigerend is de ‘persoonlijke smart’, een nu na twintig jaar nog veel geciteerde uitdrukking, waarvan de echtheid en omvang door velen verschillend beoordeeld worden. Voorts is het geboden bedrag ook voor die tijd een slag in de zeer lage lucht.
Ik maakte van mijn aantekeningen een lijst met enkele bezorgdata en de mededeling dat ik de boeken (een dertigtal plus enige tientallen tijdschriftafleveringen) niet wilde verkopen. Daarop kreeg ik een voor het eerst op de schrijfmachine geschreven brief terug, gedateerd 21 juli 1952, wat 21 juni moet zijn. Mijn lijst was overgetikt en in tweevoud bijgevoegd; één exemplaar was voor mij en één voor de student die met de scriptie bezig was.
(zelfde briefhoofd)
| |
Zeer geachte heer van Amerongen!
Mij houdend aan de door U opgegeven avonden in de loop van deze week kom ik U, op een daarvan, na een kaartje vooraf gestuurd te hebben, de boeken terugbrengen, die U mij destijds geleend hebt. Ik sluit hier een lijst in, met de bestemming, die daarop aangegeven is. Mijn werk aan de Dickens-biografie zal ik dus in Juli en Augustus moeten stopzetten, maar het was mij een pak van het hart te vernemen, dat tegen September er kans bestaat, dat ik de boeken nog een tijdje mag houden. Ik ben U daarvoor zeer dankbaar. Ik van mijn kant wilde bedoelde student gaarne mijn Dickensbibliotheek ter beschikking stellen. Zij is wel de grootste van het land en omvat ruim honderd werken, de Uwe niet meegerekend en met uitsluiting van kleinere geschriften.
Met hartelijke groeten, Uw:
Godfried Bomans
21 Juli 1952
Wie er op de ‘opgegeven avonden’ kwam, geen Bomans, geen boeken; ook het kaartje vooraf bleef uit. Ik schreef weer enige keren: geen antwoord. Informatie bij kenners leverde de sombere voorspelling op dat ik die boeken nimmer weer zou zien. Dat bedroefde mij bijzonder, met recht een persoonlijke smart. Bovendien was ik knap geïrriteerd door de inmiddels maskeradeachtig opererende Nederlandse afdeling van de Dickensfellowship, een door Bomans geschapen aftakking, waarbij hij zo nu en dan gecostumeerd optrad en voordroeg uit Dickens' werk. Zelfs Dickens die waarlijk niet van ijdelheid gespeend was, zou dat niet leuk gevonden hebben. Maar ja, dat wordt door de vereerders nooit gevraagd, evenmin als aan Joyce gevraagd is of hij de nu vigerende geëxalteerde cultus annex ritueel zou appreciëren.
In de nazomer van 1952 besloot ik mijn laatste poging te wagen. Ik zocht een stevige koffer op, plakte aan de binnenzijde van de deksel de lijst en gaf de koffer aan een nauwkeurig onderrichte vrachtrijder mee. Deze had er plezier in, gaf de koffer bij Bomans af met het verzoek hem met de vermelde boeken te vullen, en kwam net zo lang terug tot hij waarachtig gevuld klaar stond. Ik ontving de gevulde koffer met grote vreugde en was na alle ergernis getroffen, toen ik tussen de boeken weer een exemplaar met opdracht van een echte Bomans aantrof: het was Pa Pinkelman! De zaak was compleet. Het enige dat ontbrak en dat nog zou volgen, waren een aantal jaargangen van de Dickensian. Bomans meldde dat hij niet meer wist welke jaargangen hij van mij dan wel van Jacques Bloem had geleend. Ik heb ze nooit meer gekregen.
Einde van de anecdote. Nee toch niet, want een goed jaar later werd ik op een avond opgebeld door de bekende Haarlemmer Dr P.H. Schröder, vriend van mijn vader en van Bomans. ‘Ja jongen, zei hij, ik heb hier Godfried Bomans op bezoek en we komen over je vader te praten en ik vertel van zijn studie over Dickens en over zijn unieke boekerij. En nu vraagt Bomans of er een mogelijkheid bestaat om eens met je kennis te maken en misschien iets van die boeken te lenen.’ Ik had even het merkwaardige gevoel mij in een toneelstuk te bevinden, waarin volgens een toen modieus procédé het eind weer het begin toont. Ik heb toen toch maar aan Piet Schröder verteld dat Bomans mij, althans als bibliofiel reeds bekend was. Hij belde me de volgende ochtend op en vertelde dat ze die avond een aardig glaasje gedronken hadden. De kring was rond, we waren wat nevelig weer thuis.
Voor mijn gevoel een vermeldenswaarde Buiteling van deze opmerkelijke schrijver.
|
|