| |
| |
| |
[301]
Taal, filosofie, taalfilosofie en taalfilosofie
Battus
‘waarover we niet spreken kunnen, daarover proberen we te denken’
Als je iemand vraagt hoe laat het is, kijkt die op zijn horloge, ziet hoe de wijzers staan, en zegt ‘tien voor half twee’. Dan weet je zelf hoe de wijzers staan. Laten we om het makkelijk te houden maar niet preciezer dan een minuut kijken, dus zoals een stationsklok. Hoeveel verschillende antwoorden zijn er dan mogelijk op de vraag hoe laat het is? Vierentwintig uur en zestig minuten per uur, dat geeft al 1440 tijdstippen. Een tijdstip kan vaak op meer dan één manier meegedeeld worden: naast ‘tien voor half twee’ heb je ‘één uur twintig’. Andersom kan ‘tien voor half twee’ ook twee tijdstippen aangeven, nl. 1. u. 20 en 13 u. 20. Een volledige beschrijving heeft dus links een lijst van verschillende tijdstippen, rechts een verzameling zinnen, en daartussen lijnen die aangeven welke tijdstippen worden uitgedrukt door welke zinnen. Dat wordt een hele lange lijst, en het kan wel iets korter. Volgens Chomsky kan het zo:
Lieve T.... wat ik hier nu eigenlijk doe? Op Ross en Ziff en Mann na is hier geen mens met wie je kan praten zodat je na afloop meer weet. En om die heren wordt zo gedrongen door de leergierige jeugd dat er van dat praten niet veel komt. Wat hier werkelijk verrukkelijk is, is de grote bibliotheek waar je ongehinderd kan werken, waar luie stoelen staan, waar ze alle boeken hebben, die je zelf uit de kasten mag halen, en die tot twee uur 's nachts open is. Als zoiets in Amsterdam bestond had ik hier niet heen hoeven gaan. Heel nuttig blijft je ergeren. B.v. aan de manier waarop nietsvermoedende eerstejaarsstudenten zonder enige motivering de transformationele theorie van Chomsky ingepompt krijgen, zoals je het alfabet leert. Nu zijn er inderdaad dingen die je gewoon moet leren, zonder zeuren. De theorie van Chomsky hoort daar niet bij. Op je herhaald verzoek om die nu eens uit te leggen ging ik nooit in. Maar nu heb ik er mooi tijd voor, en zin in. Die zin hangt samen met de hernieuwde lezing van Wittgenstein. Vijf jaar geleden schreef W.F. Hermans ‘Wittgenstein in de mode’, maar hij vergiste zich: het werd toch de Tarok en de I Tsjing. Je vindt zijn beste boek ‘filosofische onderzoekingen’ onderin de Engelse kast tussen Wilde en Woolcott, hoewel het eigenlijk een Duits boek is. Hoef ik straks de paragrafen niet over te schrijven. Maar verder zal ik heus geen boek aanhalen. Mocht je het straks allemaal begrepen hebben, zeg dan tegen Poll als hij belt dat ik iets voor het Maandblad heb. Gloria Steinem en Paul Simon waren bij Dick Cavett: ze...
| |
het eerste model
We bekijken eerst eens hoe de 1440 tijdstippen op de meest formele wijze uitgedrukt worden: ‘x uur y minuten’, zoals een digitale klok het doet. x loopt dan van 1 tot 24, en y van 0 tot 59. Dat kan je zo opschrijven:
1. | tijd → x uur y minuten |
2. | x → 1, 2, 3, ..., 24 |
3. | y → 0, 1, 2, ..., 59 |
Zulke regels heten herschrijfregels, je herschrijft dat wat links van de pijl staat door een van de dingen die rechts van de pijl tussen komma's staat. Je moet altijd bij tijd beginnen en die staat alleen in regel 1, met rechts van de pijl geen andere keus dan x uur y minuten. Dan ga je met regel 2 de x herschrijven tot b.v. 13, en voor de y kies je 20. De 24 × 60 verschillende tijdstippen heb je dus gekarakteriseerd door 24 + 60 regels, als we regel 1 niet meerekenen. Wat
| |
| |
de rekenlineaal is voor de rekenaar dat is de herschrijfregel voor de taalkundige: vermenigvuldigen wordt ineens optellen. Merk op dat x en y in de uiteindelijke vorm niet meer aan de oppervlakte komen, ik had ze ook h en m kunnen noemen, of kleinewijzer en grotewijzer; het zijn hulpgrootheden die hun rol vervullen bij het op de goede plaats zetten van het goede soort woorden, maar waarbij je verder nergens aan hoeft te denken. Daarmee maakt Chomsky aan de eeuwenoude discussie ‘wat is nu eigenlijk een zelfstandig naamwoord, een werkwoord, een lidwoord?’ een hardvochtig eind: die namen mogen voor het gemak gebruikt worden in de herschrijfregels, maar elke andere benaming is net zo goed. Woordsoorten en zinsdelen zijn niet langer primair, maar hulpgrootheden in een stelsel van herschrijfregels.
Echt heel productief worden die herschrijfregels als ergens rechts van een pijl hetzelfde staat als links. Dan kan je net als bij het Droste-blikje, steeds langere zinnen maken. Zo krijg je b.v. uit de vier regels:
iemand → de dochter, de bakker, de dochter van iemand, de bakker van iemand
al oneindig veel aanduidingen voor iemand.
Op dit punt van de uiteenzetting hoort eigenlijk het betoog te volgen dat er oneindig veel Nederlandse zinnen zijn. Dat is wel zo, maar het is niet nodig om dat te weten om het nut van herschrijfregels in te zien. Want ook al beperk je je tot zinnen van 100 woorden (er zijn langere), en neem je aan dat er 100.000 Nederlandse woorden zijn (Van Dale heeft er twee keer zoveel), dan kan je daarmee 10 500 woordenrijtjes maken. De taalkunde heeft tot taak daarin de goede Nederlandse zinnen aan te wijzen. Ik schat het aantal goede zinnen van 100 woorden op
10 100. Dat betekent dat je dus steeds 10 400 nonsensrijtjes moet bekijken voor je weer op een goede zin komt. Al deze getallen zijn groter dan het aantal atomen in onze aarde. Aan zulke getallen merk je dat je beter niet kunt gaan opsommen (zoals met de 1440 tijdstippen nog wel kon).
Wat uit onze drie regels komt noemen we dieptestructuren. Een daarvan is dus 13 uur 20 minuten. Nu gaan we op die dieptestructuren een ander soort regels loslaten: transformaties. Een daarvan zegt b.v. dat als de y tussen de 15 en de 30 zit, je x uur y minuten mag omzetten in (30 - y) voor half (x + 1). Op onze dieptestructuur toegepast levert dat dus 10 voor half 14, waar dan een andere transformatie weer 10 voor half 2 van maakt. Een andere transformatie zorgt dat als de y gelijk aan nul is, je moet zeggen: x uur. De zoveel-voor-half-transformatie is niet verplicht, de heel-uur-transformatie wel, want je hoort nooit nul minuten over vijf. Oefening: stel zelf de transformaties op die alle goede tijdsaanduidingen opleveren.
We noemen wat er uit de transformaties komt: oppervlaktestructuren, omdat je ze zien kan. Op de oppervlaktestructuren werken nog regels die je de uitspraak ervan geven. Daarin staat b.v. dat als y 15 is, je hem als kwart moet uitspreken.
Welke taal je ook spreekt, als je maar een klok hebt zoals iedereen, dan zijn je dieptestructuren hetzelfde. Pas in de transformaties komt het verschil tussen de talen tot stand, zoals iedereen weet die half twee in het Engels moet zeggen, of, nog erger, half een in het Frans. De betekenis van een tijdsaanduiding ligt dus al vast in de dieptestructuur. De transformaties veranderen daar niets aan. Je kan je een machientje voorstellen dat naar de dieptestructuur kijkt en de wijzers van de stationsklok in de goede stand zet.
| |
| |
Als we dat allemaal zo doen, dan hebben we tegelijk een mooie verklaring voor het feit, dat we al eerder noemden: dat twee tijdsaanduidingen wel eens op hetzelfde tijdstip kunnen wijzen, en omgekeerd twee tijdstippen wel eens op dezelfde manier worden uitgedrukt. Dat is nu makkelijk te begrijpen. De twee dieptestructuren 1 uur 20 minuten en 13 uur 20 minuten krijgen door de transformaties toevallig dezelfde uitspraak; de ene dieptestructuur 13 uur 20 minuten kan door het al of niet toepassen van een transformatie verschillende uitspraken krijgen.
Taal legt verband tussen geluid en betekenis. De taalkundige moet dat verband beschrijven. Chomsky geeft hem daar de mogelijkheid voor. Zijn herschrijfregels maken dieptestructuren. Die dieptestructuren geven de betekenis aan. De transformaties zetten de dieptestructuren om in oppervlaktestructuren. Die oppervlaktestructuren geven het geluid aan.
Chomsky stelde 15 jaar geleden voor om wat wij nu voor een klok hebben gedaan, voor de hele taal te doen. Zijn transformationele hypothese zegt dat het zo kan. Chomsky zegt zelfs dat elke mogelijke menselijke taal precies door zijn model beschreven kan worden. Chomsky's theorie beleeft nu een crisis waarvoor ik drie oorzaken zie:
| |
het andere model
1e. Na vijftien jaar is nog voor geen enkele taal een volledige beschrijving met herschrijfregels en transformaties gegeven. Misschien is 15 jaar niet lang genoeg, misschien hadden we harder of anders moeten werken, maar jammer is het.
2e. Een taalkundige en een wiskundige hebben samen het model van Chomsky geformaliseerd, en ervan bewezen dat in feite elke verzameling zinnen, hoe wild ook, ermee gekarakteriseerd kan worden. Als definitie van ‘mogelijke menselijke taal’ is het model dus niets waard. Niemand trekt er zich veel van aan.
3e. Niet de tegenstanders van Chomsky, maar zijn eigen leerlingen hebben van binnenuit het model zo veranderd dat het onherkenbaar geworden is. Je hebt gezien hoe de betekenis er in het model van Chomsky maar zijdelings bijhangt: eigenlijk zou hij het liefst helemaal zonder betekenis werken, maar omdat geluid en betekenis niet precies corresponderen moest hij wel. Voor de klassieke transformationele grammatika is betekenis een noodzakelijk kwaad. Zijn discipelen zien dat anders. Op grond van allerlei technische argumenten zien ze die mooie dieptestructuren tussen herschrijfregels en transformaties niet meer. Dat er zulke technische redenen zijn is op zich al een grote vooruitgang. Vroeger was taalkunde net zo iets als filmkritiek en kookkunst: iedereen kon alles beweren, en iedereen kon er over meepraten. Nu is taalkunde, terecht, zo iets geworden als scheikunde: voor leken moeten populair-wetenschappelijke stukjes als dit geschreven worden.
In het nieuwe model wordt de betekenis primair gesteld. De transformaties moeten ervoor zorgen dat uit de betekenisstructuur een oppervlaktestructuur wordt afgeleid. Dus net andersom als bij het model van Chomsky waar de herschrijfregels primair zinnen afleveren, waaraan een betekenis toegekend kan worden. In het tweede model zorgen de wijzers van de stationsklok ervoor dat de goede tijdsaanduiding ontstaat.
Zoals het nu is uitgelegd (en in veel andere uitleggen viel het me ook op) dreigt een misverstand. In het eerste model, zou je kunnen denken, wordt net gedaan of iemand die spreekt eerst maar eens een grammatikale zin zegt, en achteraf kijkt wat hij eigenlijk bedoelde. Nu lijkt het bij sommige mensen wel eens of het zo toegaat, maar het tweede model is toch sympathieker: eerst is er een bedoeling en die wordt in de goede woorden gegoten. Dit is een misverstand omdat allebei de modellen niet speciaal de spreker of de hoorder willen beschrijven, maar het algemene verband tussen betekenis en geluid. Het is het stangenstelsel tussen de wijzers van de klok en de woorden dat beschreven wordt, en het doet niet terzake of de veer van de klok die stangen aandrijft of de keel van de spreker. De reactie van Chomsky op het model van zijn oud-leerlingen is ook niet: mijn model is beter, maar: jullie model is niets nieuws, je schrijft het anders op, maar het is hetzelfde. Zo kan je iemand die om een Frans-Nederlands woordenboek vraagt een Nederlands-Frans woordenboek geven met de mededeling ‘dit is een Frans-Nederlands woordenboek, maar het staat een beetje anders opgeschreven’. Om te zien in hoeverre Chomsky gelijk heeft moeten we nu eerst de filosofie in.
| |
zijn er betekenisatomen?
Met de stationsklok was het mogelijk om de betekenis van een zin als ‘tien voor half twee’ vast te leggen. Maar hoe leg je de betekenis vast van zo'n gewone zin als ‘Ben je nou helemaal gek geworden?’. De vraag dient gesteld: Is de wereld een stationsklok? Of beter: zit achter onze taal een stations- | |
| |
klok? Zijn er betekenisatomen? Zoals alle stoffen zijn terug te brengen tot honderd verschillende elementen, die in het periodiek systeem keurig geordend staan, zoals de tijdsaanduidingen terug te brengen waren tot een dozijntje verschillende elementen, is er zo voor ons gedachtenleven een eindige verzameling atomen waartoe elke gedachte terug gebracht kan worden? Voor ‘eindig’ zou ik dan liever in de plaats zeggen: minder dan een miljoen, want gezien het feit dat onze hersenpan nu eenmaal niet meer dan een liter kan bevatten is in zekere zin alles waaraan we in ons eindig leven kunnen denken begrensd gecompliceerd. Zijn er betekenisatomen?
Op die vraag heeft Wittgenstein nee gezegd. Hij heeft misschien ook wel eens ja gezegd, maar dat bewijst alleen maar dat hij er over heeft nagedacht, en het laatst en best geargumenteerd zei hij nee.
Is taal een deken die over een bloot lichaam ligt, en moet de taalkunde die deken eraf halen om de betekenis zichtbaar te maken? Wie van Duits naar Engels vertaalt gaat er van uit dat hij een Duitse deken weghaalt en het lichaam met een Engelse deken bedekt. Dat vertaling mogelijk is zou er dus op wijzen dat er een lichaam onder de deken is. Maar het is wel een merkwaardig lichaam, dat alleen met een deken eroverheen te zien is. Elke vertaler weet ook dat hij oppervlakkig kan vertalen, of dieper, en dat hij soms helemaal niet kan vertalen omdat de deken aan het lichaam is vastgegroeid. Maar ook al werd er op de hele wereld maar één taal gesproken, dan blijft toch de vraag: zijn er minder dan een miljoen betekenisatomen waaruit alle betekenissen zijn op te bouwen? Wittgenstein zegt dus nee en het lijkt me dat wie ja zegt dan maar met die atomen naar voren moet komen.
We kunnen direct toegeven dat veel woorden er als moleculen uitzien. Het woord zwager b.v. lijkt me een duidelijke verbinding van de elementen schoon en broer. Natuurlijk moeten taalkundigen het tot hun taak rekenen die chemie te bedrijven. Maar het bestaan van de atomen volgt daar niet uit.
Wat is metafysika? Metafysika is dit: Als het ene het andere hubberdepupt dan moet er Een Ding zijn dat al het andere hubberdepupt. Voorbeeld: de ene dag gaat aan de andere vooraf, dat weet iedereen. Dus, aldus de metafysika, moet er één dag zijn, die aan alle andere voorafgaat, de scheppingsdag. Wat zegt dus de metafysische taalkundige? ‘Zie, achter het ene woord zit eigenlijk de combinatie van een paar woorden, dus zijn er oerwoorden, betekenisatomen, waarin alles uitgedrukt kan worden.’ Want alleen dan kan het tweede model goed werken.
Je zou kunnen denken dat als er geen betekenisatomen zijn, zoals ik suggereer, ook het eerste model niet meer werkt, want wat moet dat machientje doen dat dieptestructuren inslikt en er betekenissen van maakt? Het is waar dat dat gedeelte bij Chomsky nooit goed uit de verf is gekomen. Natuurlijk niet, zou Wittgenstein zeggen. Maar het is niet een fundament waar de hele theorie op steunt. Het hangt er net zo bij als de uitspraakcomponent onderaan. Bij de studie van oude talen weet je de uitspraak ook niet, en toch kan je die talen beschrijven. Maar in het andere model vormt de betekenis het fundament van de hele theorie, en als die er niet is wankelt dat model.
| |
logica
Nu bestaan er sinds enige tijd twee kunsttalen waarin de essenties van echte talen op het punt van redeneren, respectievelijk bevelen, belichaamd zijn: de logica en de programmeertaal. Allerlei mensen die het succes van die kunsttalen zien, zijn op het idee gekomen om die logica of die programmeertaal ‘een beetje’ rijker te maken en zo de natuurlijke taal te bereiken. Wat de programmeertaal betreft is het idee dat je uiteindelijk computers ook in gewoon Nederlands kunt programmeren door experts voldoende afgewezen. Maar voor veel taalkundigen leeft het ideaal om de logica zo uit te breiden dat de hele natuurlijke taal ertoe teruggebracht kan worden. Voor die rijkere logica is al de naam ‘natuurlijke logica’ bedacht.
Iedere logicus en iedere programmeur weet dat niet de grammatika van zijn kunsttaal de moeilijkheid is, die leer je in een week. Wat moeilijk is, is het omzetten van redeneringen of opdrachten uit de omgangstaal in die kunsttalen. Dat die kunsttalen exact beschreven zijn, verandert niets aan het feit dat de vertaling onexact is. Uit de mogelijkheid van vertaling volgt dus helemaal niet dat de omgangstaal zelf in diepste wezen ook exact zou zijn. De gewone logica zou de zin ‘Ben je nou helemaal gek geworden?’ analyseren als ‘Ik wil van jou weten of het waar is dat jij niet gek was, nu wel gek bent, en dat het niet mogelijk is dat je ooit nog meer gek bent dan je nu bent’. Daarin zijn de woorden ‘wil’ en ‘gek’ nog in geen mij bekende logica geanalyseerd. De taalkundige zet daar dan WIL en GEK voor, met die hoofdletters aangevend dat hij niet het woord maar het betekenis-atoom bedoelt. In werkelijkheid betekent de zin ‘Ben
| |
| |
je nu helemaal gek geworden?’ zo iets als ‘Je bent nu te ver gegaan’. Maar wat betekent díe zin nu weer? Ik ben zo bang dat als na een halve eeuw de natuurlijke logica eindelijk is uitgevonden, de vertaling van de zin ‘Ben je nou helemaal gek geworden?’ zal luiden: ‘BEN JE NOU HELEMAAL GEK GEWORDEN?’.
Er zou een heel dik boek te schrijven zijn over de honderden pogingen om de droom van een periodiek systeem van betekeniselementen waar te maken. Zo'n boek zou ook erg nuttig zijn: om iedereen te waarschuwen die het nog eens wil proberen.
Arnold b.v. gelooft in die atomen. ‘Zoals de alchemie onzin was,’ zegt hij, ‘zo is de taalkunde van vóór het andere model onzin, zinnen zijn kettingmoleculen, luizepoten is een isotoop van lucifers, woorden vergaan in de tijd op de manier van radioactieve stof’ enz. Ik zei: ‘allemaal beeldspraak, maar wat heb je er aan als je die atomen niet kent?’ Arnold: ‘ik zal die atomen nog eens zien, en dan is het geen beeldspraak maar een diepgaande analogie.’ Er loopt hier ook een aardige Belg rond, die mij vertelde over zijn bestudering van het woord en. Onze moeilijkheid is dat wij ons verplicht voelen Nederlands te spreken, terwijl hij Waal is en ik best Frans wil; dus spreken we nu Engels. Dat en nog iets anders is dan het logische en (dat betekent: het geheel is waar dan, en alleen dan, als wat vóór en staat en wat na en staat allebei waar is) volgt uit zijn voorbeeld:
La police est entrée et tout le monde a avalé sa cigarette et Jean a été étouffé par la sienne.
Ik had die zin al eens in het Engels gezien, maar pas nu viel me op hoe uit het en volgt wat voor soort sigaret het is. Overigens hoort Jacques niet bij de metafysici: zijn analyses hebben een heel precies doel: het probleem van de documentalist met zijn samenvattingen van artikelen. Zo kan je je ook voorstellen dat de rechtspraak de natuurlijke taal tot een bepaalde diepte analyseert. Elk practisch probleem heeft zijn bijbehorende diepte van betekenissen. Maar de metafysische taalkundige zoekt naar DE diepte, waar niets meer onder ligt.
| |
analytische filosofie
Als een woord geen molecuul is opgebouwd uit betekenisatomen, hoe moeten we dan achter de betekenis van een woord, een zin, komen? Op grond van Wittgensteins filosofische onderzoekingen is een aparte methode ontwikkeld die de betekenis van een woord, een zin, een vraag, onderzoekt aan de hand van het gebruik ervan. Alle oude filosofische problemen worden zo aangepakt door naar hun verpakking in taal te kijken. Al eerder had een filosofische school, die in Wenen was gehuisvest, waarmee Wittgenstein in een eerdere levensperiode ook in verbinding stond, gezegd dat de problemen waar de filosofie mee aankomt eerst taalkundig onderzocht moeten worden: vele eerbiedwaardige problemen bleken toen schijnproblemen. De gewone-taal-filosofie, die bij de stad Oxford hoort, zoekt het ook wel in de taalkunde, maar minder streng: de filosofische vragen worden besproken aan de hand van de manier waarop mensen taal gebruiken.
| |
| |
Het bleek een hele vruchtbare methode, maar het is er mee als met zoveel netniethelemaal wetenschappelijke methodes: er zijn een paar geniale groten die zeer smakelijk werk afleveren (maar dat misschien met een andere methode ook wel hadden gedaan), en er zijn een hopeloos aantal epigonen die ongewild de methode van hun meester belachelijk maken, zodat die gewonetaal-filosofie ook al in een crisis zit, waar alleen een nieuwe Wittgenstein haar uit kan halen.
Het is moeilijk tegen de gewone-taal-filosofen en filosofen uit de Weense traditie te argumenteren, omdat zij ook díe argumenten met hun methode te lijf gaan. Daarom heeft men de analytische filosofie, waaronder ze beiden vallen, wel vergeleken met de psycho-analyse. Die vergelijking is onrechtvaardig: niet alleen kost het minder, maar ook heeft de oude heer Bar-Hillel tien jaar geleden in een artikel kort en krachtig gezegd: ‘ik wil met mensen die vinden dat de analytische filosofie een verkeerde methode hanteert graag discussiëren, maar die discussie moet gevoerd worden in termen die voor een analytisch filosoof bruikbaar zijn’. Dat klinkt arrogant, maar Bar-Hillel maakt erg duidelijk waarom dat moet.
| |
paardentrams
Een paardentram is een tram die door paarden wordt voortgetrokken (vergelijk stoomtram). Zo is taalfilosofie de filosofie die door taalkundige beschouwing wordt voortgetrokken, dus b.v. de gewone-taal-filosofie van daarnet. Maar je kan bij paardentram ook denken aan een tram waarin paarden rijden (vergelijk kindertram). In die betekenis is taalfilosofie de filosofie van de taal. Die twee moet je natuurlijk niet door elkaar halen. Er is nóg een betekenis van paardentram: tram die naar de paardenrennen rijdt, paardenhandelaars vervoert, of versierd is met reclames waar paarden op staan. In die betekenis is taalfilosofie: de filosofie van de taalwetenschap, zoals elke volwassen wetenschap zijn eigen filosofie heeft (alleen bij de fil. is de fil. zijn eigen fil. Volgens sommige kwaadsprekers, en volgens één analytisch filosoof, is de fil. zelfs niets anders dan de fil. van de fil. Die analytisch filosoof beschouwde zichzelf als de therapeut van alle andere filosofen).
Het eerste model, dat van Chomsky, heeft eigenlijk maar één taalfilosoof opgeleverd, de onuitstaanbare heer Katz, die meent dat de betekenisleer zoals die in het eerste model zit alle filosofische vragen oplost. Niemand gelooft hem.
De aanhangers van het andere model, dat van betekenisatomen uitgaat, zijn duidelijk in strijd met de Oxfordse taalfilosofie. Het is daarom wonderlijk dat er mensen zijn die zowel in het een als in het ander geloven! Het is verleidelijk om je in een van de twee opvattingen vast te bijten. Maar het beste lijkt mij om helemaal geen geloof aan te hangen, maar wat minder pretenties te hebben, en wat meer denkwerk te doen.
Er is een oude traditie, waaraan omdat hij zo oud is geworden meestal de naam van Bertrand Russell wordt verbonden om een ideale taal te maken: de logica uit te breiden. Dat is erg mooi werk. Aan de andere kant zijn taalkundigen bezig om van de oppervlaktezinnen af te dalen naar diepere betekenissen. Dat is ook mooi werk. MAAR: je hoeft niet te geloven dat die twee werkzaamheden elkaar ooit in het midden zullen ontmoeten, om ze allebei zinvol te vinden. De tunnel tussen gedachte en spraak zal misschien nooit gegraven worden, maar het graafwerk aan beide kanten is de moeite waard. De logicus die heus wel weet dat zijn formules, hoe hij ze ook verrijkt, alleen maar verre afspiegelingen zijn van menselijke redeneringen en die ook nooit méér heeft beloofd, die logicus voelt zich, als hij sommige taalkundigen bezig ziet, als de tandarts die zijn patiënten aanraadt hun tanden te poetsen, en die nu ziet hoe sommige patiënten menen dat ze met tandpasta ook de gaatjes in hun kiezen kunnen vullen. Hun gedrag is sympathieker dan dat van de mensen die hun tanden helemaal niet willen poetsen, maar het is even gevaarlijk. Een Engels analytisch filosoof (Ryle) heeft eens een prachtig boek geschreven (The concept of mind) tegen het idee dat er een spook in je hoofd zit (de ziel). Zo zou er ook een boek geschreven moeten worden tegen het idee dat er een fee in de taal zit (de logica).
| |
moraal
De wetenschap gaat wel steeds vooruit, maar al die opstapeling van kennis doet niets af aan het feit dat elk pasgeboren kind weer even dom is als zijn vader en moeder. De evolutie van onze hersenen gaat een miljard maal zo langzaam als de evolutie van onze wetenschap. Dat betekent dat die wetenschap behalve het opstapelen van kennis ook nog moet zorgen voor de volgende drie dingen:
1e. Betere organisatie van de kennis, zodat nieuwe leerlingen meer kunnen leren dan vroeger, met dezelfde intelligentie.
| |
| |
2e. Betere verdeling van de wetenschappen zodat je niet meer van alles op de hoogte hoeft te wezen. Natuurlijk hangt alles met alles samen (dat is ook vrijwel de enige boodschap die opponerende studenten me tot vervelens toe bezorgen), maar het aardige van wetenschap is dat je net doet alsof dat niet zo is.
3e. Voorgeschreven vormen zodat het nadenken niet meer alle kanten op kan. Natuurlijk moeten zulke voorgeschreven vormen elke halve eeuw door andere vervangen worden. Maar de gewone bescheiden arbeider in de wetenschap mag best zijn hele leven in één theorie werken. Taalkundigen horen niet tot de bescheiden mensen.
De hypothese van Chomsky, die aan de hand van de klok werd uiteengezet, zorgde voor die drie dingen. Als eenmaal voor b.v. Engels een transformationele grammatika is opgesteld, dan kan een minder geniaal taalkundige het voor zijn eigen taal gaan doen. Bij Chomsky speelde een heel andere overweging een rol, namelijk dat ieder kind elke taal kan leren, en dat dus de voorgeschreven vormen al in de hersenen ingebakken moeten zitten, maar over de vraag hoe het in onze hersenen toegaat kan beter gezwegen worden.
Chomsky's voorstel was een revolutionair succes in de wat doodgelopen taalkunde, maar het gevolg was dat de generatie na hem niet bescheiden in zijn theorie ging werken, maar ook theoreticus wou worden. Voor de kleine nijvere taalkundige is geen plaats meer: je moet minstens een theorie verwerpen, en liefst een andere ervoor in de plaats zetten. Die onbevredigende toestand kennen de kunst en de filosofie al van oudsher: daarom kun je de geschiedenis van kunst of filosofie schrijven als een rij biografieën.
Ik merk dat ik moraliserend ga schrijven; daarom nu maar heel apodictisch een samenvatting:
In de taalkunde is betekenis een noodzakelijk kwaad. In de filosofie is taalvorm een noodzakelijk kwaad. Gewone logica en natuurlijke taal bestaan, maar gewone taal en natuurlijke logica zijn hersenschimmen.
Oxford en Wenen zullen nooit aan elkaar vastgroeien. Je kan niet in de week aan betekenisatomen geloven en op Zondag niet.
Je kan best taalkunde doen zonder de pretentie te hebben het antwoord te weten op de vraag: wat is een mogelijke menselijke taal?
Je kan, hoop ik, filosofie doen, zonder de pretentie te hebben het antwoord te weten op de vraag: wat is een mogelijke filosofische vraag?
Taalkunde en filosofie zien veel in elkaar. Dat is mooi, net als alle verliefdheden. Maar het is geen rustig huwelijk. Het zou beter zijn nog even te wachten met kinderen.
|
|