Slechte mensen
J.M.A. Biesheuvel
Op een mooie zomeravond wandelden Eva en ik door het centrum van Den Haag. Het was ongeveer op dat kruispunt van winkelstraten waar geen automobielen mogen komen, in de buurt van de Passage meen ik, dat wij een aardig klein jongetje tegenkwamen. Het was werkelijk het allerzoetste jongetje dat we ooit hadden ontmoet. Het liep een minuut of vijf met ons mee en babbelde en babbelde maar, het kind kende in het geheel geen mensenvrees, het was nog maar klein, ik schatte het op een jaar of vijf, zes, als het onder de voet dreigde te worden gelopen mompelde het jongetje met een vriendelijke trek, een glimlachje op zijn gezicht: ‘Neemt U me niet kwalijk’. Op een gegeven moment verontschuldigde hij zich tegenover ons en ging zijns weegs. Omdat wij schik hadden in het geval volgden we het jongetje. Het stond stil voor een statig herenhuis, belde er aan en tikte tegen de ruiten. Het ging met zijn rechterhandje aan zijn voorhoofd in een peinshouding staan, toen er maar niet werd opengedaan. Wij stonden op een meter of acht afstand en konden het daarom heel duidelijk horen toen het jongetje wat zei: ‘Hee, nu zijn ze er nog niet, waar blijven ze toch?’. Eva liep op het jongetje af en vroeg: ‘Zijn je Pappie en Mammie niet thuis?’. ‘Nee mevrouw’, antwoordde het jongetje heel beleefd, ‘die zijn nu al weken en weken weg, ik kan maar niet begrijpen wat er aan de hand kan zijn’. ‘Wat zullen we nu krijgen’, zei Eva hoogst verontwaardigd en ze belde bij de buren aan. De buren hadden al giechelend en wijzend achter de gordijnen gestaan en dat was Eva opgevallen. Wat was er donders toch met dat jongetje aan de hand? De deur van het huis van de buren werd op een kier geopend. Eva stond minstens vijf minuten te praten toen de deur eindelijk verder openging en ze even binnen mocht komen. Ik denk dat ik
ongeveer 15 minuten buiten met het jongetje heb staan praten toen Eva weer naar buiten kwam. En wat deed ze me daar een drommels raar verhaal! Wat hadden de buren namelijk verteld? Dat de ouders van het jongetje hun zoontje zó ontzettend lief, oppassend en aardig hadden gevonden dat ze het niet meer hadden kunnen bolwerken. Het kind leek wel een Cherubijntje en dat leek helemaal niet op de harde werkelijkheid van het leven die de man en de vrouw iedere dag meemaakten. Ze gingen er allebei op een gegeven moment haast onderdoor. Toen hebben ze het besluit genomen om het jongetje in de steek te laten. Op een nacht, toen het lieve kereltje sliep en de alleraardigste droompjes had zijn ze met een taxi, vergezeld van slechts vier koffers terwijl ze toch zo'n geweldig huisraad hadden, richting Schiphol vertrokken. Sindsdien zijn ze niet teruggekeerd. Volgens de buren zouden ze in nog geen jaren terugkeren daar die twee arme mensen kotsmisselijk waren van het jongetje. Wat zeg ik? Bijna gek waren ze geworden! De buren konden het heel goed begrijpen. Het is niet leuk om door een klein kereltje zonder dat hij zijn mondje open doet van tel tot tel op je fouten te worden gewezen. De buren konden de ouders niet anders dan groot gelijk geven dat ze vertrokken waren. ‘Ze waren eindelijk verstandig geworden’, hadden ze gezegd en zijzelf voelden er als buren ook niets voor om het jongetje binnen te laten zodat hij 's nachts behoorlijk slapen kon en af en toe iets eten of drinken. De buren waren wel als laatsten verantwoordelijk of aansprakelijk daar er immers geen enkele familieband tussen hen en het jongetje bestond!
Dat alles vertelde Eva me wenend. Met de tranen in de ogen wreef ze het jongetje over zijn bolletje en ook mij biggelden de tranen over m'n wangen. Wat kun je toch een krankzinnige en afschuwelijke dingen meemaken!