Hollands Maandblad. Jaargang 1972 (290-301)(1972)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Drie gedichten Gerrit Komrij De praalstoet Als je maar lang genoeg blijft zitten, komt Het vast voorbij; hoewel: het is niet zeker. De menigte is op voorhand wél verstomd En ziet van dag tot dag bleker en bleker. Dit zijn de gala-dagen van de apothekers. Droog is 't gelukkig wel: dus tegen vocht En plensregens ingerichte undertakers Verdienen niets aan de nakende optocht. Had je er maar niet zo erg op gerekend. Was je ook maar niet zonder meer zo stom Maanden gaan wachten op iets onzekers. Je weegt al geen vijftig pond meer, verdomd. [pagina 23] [p. 23] De Apollo van Elephantinopolos De jongen met zijn blauwe huid, zijn dieren-Hoofd is eenzaam. O, zo erg alleen. Jaren-Lang zoekt hij nu al naar wat vertier en Naar - neen, geen geluid van zang of snaren - Maaar naar iemand om hem te evenaren In wat zijn fort is: het onbekommerd Opzeggen van cijfers, het onverbeterbare Berekenen van meterslange sommen. Maar voor zo'n jongen zijn geen tovenaren Zo gek te vinden, dat ze zeggen: ‘Ja, Wij komen in ruil voor een doos sigaren.’ De ramskop staat het huilen vaak na, Hoewel hij niets meer dan een huwbare Dochter zou willen in bezit van algebra. Doloroso De bleke vrouw (‘haar schoone pantoffelen Hebben zijn oog weggerukt’) zit temidden Van hortensia's op een trom te roffelen. Iedereen rondom haar staat te bidden, De ogen dicht: zij kunnen geen zweem Van haar buitenaardse glimlach zien. Met een zo, zo sierlijk! gebaar neemt Ze gezellige marsen door, 'n stuk of tien. Zij blijven met hun gebeden voortgaan, dwars Door het spel heen en haar ten spijt. Dan volgt evenwel, als elfde mars, Iets wat uitpuilt van angstwekkendheid. Vorige Volgende