De ooievaarsregeling
A. Ehrenfest (Contra Mina)
Emancipatie-bewegingen als Man Vrouw Maatschappij en Dolle Mina streven naar gelijke ontplooiingskansen voor vrouw en man. Daarbij gaat men er van uit dat ‘homemaking’ in individuele gezinnen belemmerend werkt en dat niet bewezen is dat speciaal de vrouw huishoudelijke talenten heeft. Men benadrukt dat allerminst vaststaat òf en welke geestelijke eigenschappen gebonden zijn aan het geslacht.
Het rollenpatroon wordt verklaard uit maatschappelijke ontwikkelingen die men door mentaliteitsbeïnvloeding tracht te keren, terwijl men ijverig doende is allerlei barrières, die de weg van de vrouw naar een actieve rol in de maatschappij versperren, uit de weg te ruimen door middel van kinderopvang, gelijktrekken van lonen van man en vrouw, gelijke belasting voor de werkende gehuwde en de niet-gehuwde vrouw.
De meest essentiële handicap is echter het biologisch-economisch feit, dat ieder meisje een potentiële moeder is die t.z.t. als moeder van een afhankelijk kind gebonden en kwetsbaar wordt in haar bestaan.
Deze toestand wordt niet overwonnen wanneer de moeder beroepsmatig gaat werken, tenzij in de hogere inkomensklasse. De meeste werkende moeders nemen een dubbele taak op zich wanneer ze naast hun werk ook zelf voor hun kind(eren) moeten zorgen. (Zoals niet kapitaalkrachtige ongehuwde moeders, weduwen of gescheiden vrouwen). Het is onaanvaardbaar onderbetaalde hulp van oma, ongetrouwde tante of buurvrouw als oplossing te zien.
Als remedie propageert men: openbare voorzieningen als crèches, wasserijen, eetgelegenheden e.d. Men erkent evenwel, dat dit dure voorzieningen zijn, niet alleen door bijkomende huren en andere exploitatiekosten, maar ook vanwege de salarissen van beroepskrachten. Het verloop van verzorgsters in crèches is ongunstig voor een jong kind; bovendien moet een ziek kind rustig thuis kunnen blijven en vooral dit is een zenuwslopend probleem voor de buitenshuis werkende moeder. Vaders schijnen daar minder last van te hebben.
Dolle Mina concludeert: ‘Slechts sociale strijd kan werkelijk emancipatie mogelijk maken, want zelfs met alle voorgestelde voorzieningen zullen vrouwen, evenals mannen, uit de brede onderste lagen minder kansen blijven houden om hun talenten op de juiste manier te ontplooien’.
Inderdaad: in de top van onze maatschappelijke pyramide mag ‘emancipatie’ dan een ‘mentaliteitskwestie’ zijn, in de brede onderbouw ligt de zaak heel anders! Vandaar dat MVM en DM daar niet veel bereiken.
Dat ligt niet zozeer aan een algemene ‘ongeïnteresseerdheid’, alswel aan het feit dat een jonge werkneemster het huwelijk ziet als emancipatie: bevrijding van eentonig werk uit noodzaak. Ook zal zij over het algemeen niet willen ruilen met haar man voorzover deze gevaarlijk, ongezond, vuil of zwaar werk verricht.
Terwijl Mevrouw uit de Hogere Stand klaagt dat zij tegenwoordig ‘haar eigen dienstmeisje’ is, hoopt een pas getrouwd Werkstertje ‘haar eigen mevrouw’ te worden. Als regel beheert zij dan ook het loonzakje van haar man.
De sociale strijd was er tot nog toe op gericht de getrouwde vrouw vrij te stellen van de noodzaak mede kostwinner te zijn. Ook hierdoor werd het verschil in beloning tussen ‘mannenwerk’ en het veelal eenvoudiger ongeschoold ‘vrouwenwerk’ in veler ogen gerechtvaardigd. Waarbij het verschil in loonkosten niet persé alleen de ondernemer of aandeelhouder ten goede komt; ook huisvrouwen en werkende vrouwen profiteren hiervan, voorzover de betreffende diensten en producten daardoor goedkoper kunnen blijven.
Moeizaam bevochten lonen van de man als kostwinner plus onze huwelijks- en belastingwetgeving leken een bescherming voor de meeste getrouwde vrouwen. Maar door deze verworvenheden werd de vrouw te meer geketend aan haar man als kostwinner en omgekeerd werd de man hierdoor belemmerd in zijn vrijheid: de dwang zijn