Hollands Maandblad. Jaargang 1972 (290-301)(1972)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] [Gedichten] Gerrit Komrij Het boze bos Bij avond wordt het bos zo heel, heel anders; Het krijgt de kleur van hoge herfsttijlozen. De bomen gaan lijken op gevouwen handen, Of, als je maar goed kijkt, op heel erg boze Wolven, op het punt je te verslinden. Je was een kind en het bos werd donker: Je kon het pad haast niet meer vinden, - O! alles was zo heel erg donker! - Een ander kind zou zijn gaan schreien. Maar jij niet; jij was frank en vrij En met een mand vol lekkers bij je Op weg naar grootmoeders boerderij. Lyrisch Wat zijn de sterren vanavond weer mooi, Veel mooier dan de lantarenpalen, vind Je ook zelf niet? - wat geurt het hooi, Vooral bij deze zachte zuidenwind. Het zuiden! Vaak sta je aan 't strand, De hand voor het hoofd (als Dorus Rijkers, Die 't nut bewees van zulk een hand Lang voor de opmars van de kijkers) En droomt: alles is daar zo heel prachtig... Je wou dat je vliegen kon als de mussen. O lyrisch, niet. Maar ook leugenachtig. Die mesjogge zon. O, die stomme cactussen. [pagina 35] [p. 35] De wandelende reus De reus met zijn machtige hoofd, dat Ondanks steunberen als neus en oren Nogal onaangenaam los op zijn romp zat, Liep niet, zoals altijd, achterstevoren, Maar had zich plotseling omgekeerd En liep als een mens. Je zag hoeveel Moeite het hem kostte om volleerd Te wandelen: hij keek er haast scheel Van. En het lukte hem niet, want zijn kop, Zijn arme kop, was wel vijftien voet Breed, maar zijn lijf leek op een slappe pop. Zo'n reus komt nooit waar hij wezen moet. De rijke weduwe Er was tot aan de allerverste horizon Geen huis als 't hare, alles was te mooi. De geur van kamperfoelie in het salon Werd door een elektrieke engel rondgestrooid. De moren die de schalks verhulde lichten Droegen leken mijlen van elkaar te staan. Er hingen niet te betalen vergezichten. Het badwater kwam uit een gouden kraan, Waarna 't weer druppelde in een zilveren bad Dat op een ware stoot tapijten stond. Daarin zat zij: ze kletste op haar gat En huilde als een oude en loopse hond. [pagina 36] [p. 36] Achter de coulissen I Zizi Maelstrom was een grote vedette. Ze trok ook altijd volle zalen. Lammen, blinden, doven, die de recette Aangezien ze niet hoefden te betalen, Niet bijster hoog de lucht injoegen. Ze speelde elke avond hetzelfde Stuk: ‘Geheel naar uw genoegen Of de Perikelen van Karel de Elfde.’ Na afloop receptie. Zizi, bekaf, Gaf toch iedereen minzaam een hand. Haar rode pruik stak welluidend af Bij 't groen van haar glaasje crème de menthe. II Ze had hem 's morgens vroeg al om En kon dus nooit iets memoreren Wat op een nieuw stuk leek. Maelstrom Was wat je noemt te oud om te leren. Toch vond ze zich, ondanks poreuze Borsten en wangen, ondanks haar schorre Stem, haar waggelende tred, een reuze Talent, en geen desastreuze lorre. Haar mond stonk als een ondersteek. Ze was niettemin zo trots als een pauw en Dacht dat ze op Eleonora Duse leek. Je kan ook nergens meer op bouwen. [pagina 37] [p. 37] De dichter Toen het letterkundig tijdschrift Hem een briefje toe deed komen, Waarin stond: ‘Mijnheer, uw verzen Waren lang niet slecht, we zullen Er eerdaags een paar van plaatsen,’ Zwol zijn borst tot slagschiphoogte. Heel zijn leven werd nu anders. Hij ging doen alsof hij grote Mensen hoogstpersoonlijk kende. Hij zei stad wanneer jij blad zei. Hij zei held wanneer jij speld zei. Hij zei ach wanneer jij dag zei. En daarvan wilde hij leven! Vorige Volgende