teksten. Daarvan lijken ze vlijtig nagetekend. Bovendien blijkt bij nader toezien dat ook de woorden in de woordenlijst in precies dezelfde hand geschreven zijn, en alles pleit ervoor dat het Douwes Dekker zelf geweest is die dit gedicht van een voorbeeld heeft overgeschreven, de woorden die hij niet kende heeft opgezocht, en vervolgens zich aan een vertaling gewaagd heeft. We zien op dit vel de student in de Maleise letteren aan het werk.
Die woordenlijst is in allerlei opzichten de moeite waard. Er blijkt uit dat Douwes Dekker nog maar een beginneling was in de studie van het Maleis. Hij heeft getobd met de problemen van de transliteratie, die veroorzaakt worden doordat veelal klinkers niet worden geschreven in het Maleis-Arabische schrift: in een aantal gevallen vond hij in het woordenboek twee of zelfs drie mogelijkheden van transliteratie, en noteerde die vlijtig onder elkaar: djintan en djantan, menanggal, menanggala en meninggal; in andere gevallen had hij moeilijkheden met de Maleise vormleer; zo wist hij niet dat het voorvoegsel ber- de -r verliest als het grondwoord met r- begint, berusak (van rusak) kon hij niet vinden, en daarom fantaseerde hij dat het wellicht van susah kwam. Zijn vocabulaire was ook nog erg lacuneus, een aantal allergewoonste woorden kende hij niet en dus noteerde hij ze braaf, hoewel een aantal andere hem blijkbaar toch weer wel bekend was. Ook eigen invallen voegde hij aan de lijst toe - daarbij soms vreemde etymologieën niet schuwend: bij gambang dat hij vertaalt met ‘Inl. speeltuig’ voegt hij toe: gamelang, hoewel uiteraard de woorden gambang (een soort xylofoon) en gamelan (het javaanse orkest) niets met elkaar te maken hebben. Straks zal nog gelegenheid zijn op een ander eigen idee van Multatuli over de betekenis van een Maleis woord terug te komen.
Het lijkt waarschijnlijk dat Multatuli als voornaamste of enige woordenboek gebruikt heeft het in 1825 ter Landsdrukkerij in Batavia gedrukte ‘Maleisch en Nederduitsch Woordenboek’ van P.P. Roorda van Eysinga; de door hem opgeschreven woordbetekenissen stemmen veelal geheel overeen met wat dat boek geeft. De naam van Roorda van Eysinga brengt ons meteen bij het probleem wat voor gedicht het nu eigenlijk was waarmee Douwes Dekker zich zo vlijtig heeft bezig gehouden. Blijkens mededeling van Du Perron was Dr. Gobée van mening dat ‘het oorspronkelijke gedicht zonder twijfel van een Maleier’ was. Het valt inderdaad niet te ontkennen dat stijl, woordenschat, beeldspraak in menig opzicht typisch Maleis zijn, en wel literair Maleis, zonder bv. Bataviase of Oost-indonesische eigenaardigheden, laat staan dat het pasar-Maleise kenmerken zou vertonen.
Toch rijst bij nadere lezing twijfel aan de authenticiteit van dit gedicht. In de eerste plaats is de versvorm on-Maleis: het gedicht heeft een rijmschema van twee aan twee rijmende regels, gepaard rijm dus, terwijl de Maleise poëzie slechts twee strofevormen kent, beide vierregelig, de pantoen met rijmschema abab, en de sjair met schema aaaa. Maar ook de inhoud is vreemd - het gedicht loopt niet, alle regels schijnen goed Maleis te zijn, maar het geheel is zo chaotisch dat er geen touw aan vast te knopen is, en men is dan ook geneigd het Douwes Dekker niet kwalijk te nemen dat hij van de vertaling maar wat gemaakt heeft.
Toen eenmaal mijn argwaan ten aanzien van de authenticiteit van dit Maleise gedicht gewekt was was het niet zo moeilijk meer de oorsprong ervan terug te vinden - tenslotte was het aantal voor de Europeaan toegankelijke bronnen van Maleise teksten niet zo erg groot in de eerste helft van de negentiende eeuw, te meer daar de vorm van de letters zoals gezegd eerder op een Europese gedrukte dan op een Maleise geschreven bron wees. Ik kwam opnieuw bij P.P. Roorda van Eysinga terecht: in zijn in 1839 gepubliceerde ‘Beknopte Maleische Spraakkunst en Chrestomatie...’ bleek aan het slot, na een groot aantal authentiek Maleise teksten te staan een ‘Dichtstuk van den Schrijver’ - een eigen poëtische proeve dus, en met één oogopslag bleek dit het gedicht te zijn dat Multatuli heeft afgeschreven. Maar tegelijk bleek toen ook waarom aan Multatuli's versie van het gedicht geen touw is vast te knopen: in de bloemlezing staat het gedicht gedrukt zoals Maleise sjairs ook veelal in handschrift geschreven worden: telkens twee regels naast elkaar, en dan uiteraard van rechts naar links. Multatuli heeft echter op zijn Europees dit gedicht als in twee kolommen gedrukt geïnterpreteerd, en als beginneling eerst de linker kolom op zijn blaadje overgeschreven, daaronder de rechter, dus in feite eerst de even regels, daarna de oneven. Omdat het gedicht op twee bladzijden (in drie strofen) gedrukt is werd in Douwes Dekker's versie de volgorde der regels: 2, 4, 6, 8, 1, 3, 5, 7, 10, 12, 14, 16, 18, 20, 22, 24, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 21, 23. Geen wonder dat zowel hijzelf als de latere lezers van zijn handschrift met het verstaan van dit gedicht de grootste moeite hebben gehad. Als men het gedicht leest zoals Roorda van Eysinga het afgedrukt en bedoeld heeft blijkt het zeer begrijpelijk, en