| |
| |
| |
De taal der Arabieren
J. Brugman
Op het eerste gezicht lijkt het dat de Arabische wereld wat de taal betreft in een gelukkige positie verkeert vergeleken met vele andere onderontwikkelde, ex-koloniale, kortgeleden onafhankelijk geworden landen van Azië en Afrika. Vooral in Afrika is de taalsituatie soms bijna hopeloos, maar in Azië is het vaak nauwelijks beter. Er zijn staten waarin de algemeen gebruikte voertaal, de lingua franca, niet alleen sterk verschilt van de locale talen, maar zelf niet of nauwelijks een cultuurtaal is. Veel van die staten zijn dan ook gedwongen om de talen van de voormalige koloniale onderdrukkers te blijven gebruiken als officiële taal. Dat is in strijd met de nationalistische ideologie, die in verreweg de meeste gevallen de ideële basis was voor de strijd tegen de koloniale mogendheden. Daarmee zou men trouwens best vrede kunnen hebben en misschien heeft het nationalisme in Azië en Afrika zijn beste tijd ook gehad. Maar de afstand tussen de gesproken, inheemse, en de officiële talen wordt er wel erg groot door. En erger nog, ook die tussen de inwoners van die staten die wel en die geen Engels of Frans kennen, tussen de elite en het volk.
In de Arabische wereld ligt dat alles veel gunstiger. De Arabische landen zijn in taalkundig opzicht vrijwel homogeen en behoefte aan een lingua franca bestaat er niet. De niet-arabisch-sprekende minderheden zijn er vrij onbelangrijk: voornamelijk de Berbers in Noord-Afrika, de negerbevolking in het Zuiden van de Soedan, en de Koerden in Iraq. (Berbers en Koerden hebben bovendien nog dezelfde godsdienst als de meerderheid van de Arabieren, namelijk de Islam). Het Arabisch is een taal met een oude cultuur, al eeuwenlang geschreven.
De Arabieren zijn dan ook trots op hun taal en terecht. Die trots neemt wel eens vreemde vormen aan. De Arabieren hebben wel verkondigd dat Adam in het Paradijs Arabisch sprak, wat overigens nog zo dwaas niet is als het lijkt, want het Arabisch is een zeer archaïsche taal en misschien wel de oudste Semietische taal die nog wordt gesproken. De theorie dat Adam in het Paradijs Arabisch sprak (eenmaal verdreven zou hij Syrisch hebben gesproken) is trouwens voor mijn gevoel veel minder bizar dan die van de zestiende-eeuwse Gentenaar Jan van Gorp van den Beken (alias Goropius Becanus), die meende te kunnen aantonen dat Adam Nederlands (Diets) sprak. Een bureau van de Arabische Liga heeft een paar jaar geleden een brochure verspreid van de hand van een Arabisch geleerde, die vond dat van alle levende talen alleen het Arabisch een originele taal was - alle andere talen waren mengtalen. Hij vond het vooral veelzeggend dat het Latijnse woord voor taal zelf, lingua, kennelijk afgeleid was van het Arabische lugha, dat inderdaad precies hetzelfde betekent. Dit soort etymologie-beoefenaars komt trouwens overal voor. Zelfs de grote Strindberg zag, ik meen in zijn Blauwe Boeken, een duidelijke verwantschap tussen het Hebreeuwse erets (aarde; bovendien nog een van de eerste woorden van de Bijbel) en het Duitse Erde, wat bij zo'n oer-woord geen toeval kon zijn.
Zo'n brochure bewijst hoogstens een verlangen om het Arabisch als volwaardig te zien, of dat het Arabisch misschien wat aanpassingsmoeilijkheden heeft. En dat is ook zo, al lijkt de situatie voor het Arabisch, vergeleken met vele andere Aziatische en Afrikaanse volken, gunstig. Evenals de andere ex-koloniale landen dringt de Westerse cultuur in de Arabische wereld steeds meer door en bij dat proces (acculturatie noemen de sociologen dat met een van die lelijke moderne termen) is de taal een belangrijke factor. En ondanks de onmiskenbare voordelen van het Arabisch blijkt het toch in veel opzichten in de moderne Arabische wereld geen adequaat instrument meer te zijn.
De problemen waarmee het Arabisch in deze tijd te kampen heeft zijn tweeërlei. Ten eerste zijn er die welke voortkomen uit de aard en de structuur van de taal zelf. Het standaard-arabisch, de schrijftaal die in de gehele Arabische wereld dezelfde is, is zoals gezegd een oude cultuurtaal, namelijk van de cultuur van de Islam. Als zodanig voldeed het standaard-arabisch goed. Maar toen in de negentiende eeuw de Westerse cultuur in de Arabische landen meer en meer begon door te dringen bleek allereerst het vocabulaire van het Arabisch onvoldoende te zijn voor de talloze nieuwe begrippen die dit proces van acculturatie met zich mee bracht.
| |
| |
In veel opzichten is nu het Arabische vocabulaire gedurende die laatste anderhalve eeuw aan de nieuwe eisen aangepast. Er zijn honderden nieuwe woorden gecreëerd, waarvan sommige erg aardig. Een auto heeft in het Arabisch nu sayyâra, wat oorspronkelijk ‘snelle kameel’ betekent, en een (spoor)-trein is een qitâr, eigenlijk een stoet kamelen waarvan de een met een touw vastzit aan de staart van de volgende. Niet alleen dit soort grappige termen zijn gevonden. De Arabische juridische terminologie bijvoorbeeld is nu geheel up-to-date. In de laatste tientallen jaren is op enkele uitzonderingen na het recht van de Arabische landen verwesterst en het Arabisch heeft dit proces goed bijgehouden. Men kan nu elk Westers juridisch geschrift in het Arabisch vertalen - afgezien uiteraard van de moeilijkheid die de vertaling van het ene recht in de terminologie van het andere nu eenmaal altijd biedt. Ook op het gebied van wetenschappen als sociologie (in dit geval ondanks de neiging van de sociologen om alles zo onduidelijk mogelijk te zeggen), economie, philologie en literatuurwetenschap (waarvan het nog steeds niet zeker is of het wel een wetenschap is, maar er wordt veel over geschreven) is het Arabisch nu zo goed alles volledig uitgerust. De Arabieren kunnen in hun eigen taal dezelfde dingen over deze vakken zeggen als hun Westerse collega's. Dat doen ze dan ook - misschien niet op hetzelfde niveau, maar daar gaat het nu niet om.
In andere opzichten is het Arabisch echter niet - laten we hopen nog niet - up-to-date. Dat geldt met name voor de medicijnen en de natuurwetenschappen. Hier is de taal nog zo onvoldoende ontwikkeld, dat bij mijn weten - althans tot een paar jaar geleden; de situatie kan natuurlijk elk ogenblik veranderen - in geen enkele Arabische medische faculteit het onderwijs in het Arabisch wordt gegeven. Aan de universiteit van Cairo is dat bijvoorbeeld het Engels. Aan deze zelfde universiteit worden de natuurwetenschappen vaak gedeeltelijk in het Engels gedoceerd.
De moeilijkheid hier is allereerst het feit dat er niet voldoende Arabische woorden zijn om de steeds toenemende en steeds veranderende natuurwetenschappelijke termen weer te geven. Bovendien heeft het Arabisch hier niet voldoende basisbegrippen omdat de exacte wetenschappen in de cultuur van de Islam lang zo belangrijk niet waren als bijvoorbeeld philologie en recht. Erger is nog dat het Arabisch door zijn eigenaardige consonantische structuur moeilijk leenwoorden kan opnemen. Een Arabisch woord is namelijk vrijwel altijd gebaseerd op een ‘stam’, een grondpatroon bestaande uit drie, vier, hoogstens vijf medeklinkers. Daarbinnen en daaromheen worden klinkers, voor-, in- en achtervoegsels gezet, waardoor uit één stam een groot aantal woorden ontstaat (voorbeeld: k-t-b-is de stam voor alles wat met schrijven te maken heeft: katab = hij schreef; kitâb = boek; maktab = kantoor; maktaba = bibliotheek; enz.) Vreemde woorden die meer dan vijf consonanten tellen kunnen daarom nauwelijks worden verarabiseerd. Bovendien behoren in het Arabisch de klinkers niet tot de stam, maar zij maken bijna altijd van de vreemde woorden wel een integrerend bestanddeel uit, wat overneming ook bemoeilijkt. Verder kunnen in het Arabisch niet of nauwelijks samengestelde woorden worden gemaakt, zoals dat bijvoorbeeld ook in het Frans moeilijk is. Door dit alles is het bijna onmogelijk om de duizenden lange natuurwetenschappelijke termen zonder meer in het Arabisch over te nemen. Al doen de verschillende Academies voor de Arabische Taal veel moeite om nieuwe woorden te creëren, ze kunnen het tempo onmogelijk bijhouden. Een Arabisch chemicus kan natuurlijk niet wachten op de nieuwste vinding van een of andere Arabische philoloog, lid van een Academie, als hij een rapport moet schrijven over een laboratoriumproef. Hij kan het dus alleen maar in een met
vreemde woorden doorspekt Arabisch. Maar dan komt de moeilijkheid dat het Arabische schrift ongeschikt is om vreemde woorden te transcriberen, ook al omdat alleen medeklinkers worden geschreven. Vreemde woorden worden daardoor meestal vrijwel onherkenbaar. Onze chemicus doet het dus maar het makkelijkste meteen in het Engels.
De andere categorie van problemen voor het Arabisch hangt samen met het bestaan van een groot aantal Arabische dialecten, naast de schrijftaal of het standaard-arabisch. Deze Arabische dialecten zijn niet alleen maar - zoals meer en meer in Nederland - tongvallen, waarmee het standaard-arabisch wordt uitgesproken, maar uit taalkundig oogpunt eigenlijk afzonderlijke talen. Men kan ze net zo goed spreektalen noemen. De dialecten kunnen worden ingedeeld in twee onderling min of meer samenhangende groepen: een Westelijke (ruwweg Noord-Afrika) en een Oostelijke (ruwweg Egypte en de Oostelijke Arabische wereld). Maar hoe men ze ook indeelt, ze wijken niet alleen allemaal af van het standaard-arabisch, maar ook onderling. Veel Arabieren zijn ervan overtuigd dat hun eigen dialect het dichtst bij het standaard-arabisch staat, of ‘het zuiverst’
| |
| |
is, maar dat is een fabeltje. Waarschijnlijk was het standaard-arabisch al in de vroegste tijd, voordat de Arabieren hun rijk stichtten, een kunsttaal.
Ongeletterde Arabieren, die dus niet de schrijftaal hebben geleerd, kunnen elkaar vaak niet verstaan als ze ieder hun eigen dialect spreken. Hoe verder de geographische afstand hoe moeilijker het wordt. Ik heb in Libië meegemaakt hoe een Egyptenaar die in een vorige betrekking Italiaans had leren spreken, zich in Cyrenaica nog net kon redden, maar in Tripolitanië vaak Italiaans moest spreken met zijn Libische mede-arabieren. Wel blijkt de laatste jaren het Egyptische Arabisch in toenemende mate een soort lingua franca te zijn geworden, een dialect dat ook ver buiten Egypte wordt verstaan. Dit hangt natuurlijk samen met Egypte's prestige als grootste, volkrijkste en meest ontwikkelde (met uitzondering van Libanon) Arabische land, waardoor ook de positie van het Egyptische Arabisch wordt versterkt. Ook de Egyptische radiouitzendingen, de Egyptische liedjes (steeds in dialect gezongen) en de Egyptische films (Egypte heeft de grootste filmproductie van de Arabische landen) hebben gemaakt dat het Egyptische Arabisch steeds populairder is geworden.
Afgezien van het inter-arabisch contact heeft het verschil tussen de gesproken en de geschreven taal, dat in elk Arabisch land voorkomt, verstrekkende gevolgen binnen de afzonderlijke Arabische landen. Men vraagt zich uiteraard af hoe het standaardarabisch zich als schrijftaal naast de spreektalen heeft kunnen handhaven, terwijl het toch voor de hand ligt dat de gesproken talen op den duur ook zouden worden geschreven, zoals dat ook is gebeurd - voorzover hier een vergelijking geoorloofd is - in de Zuid-Europese landen, waar het Latijn langzamerhand is vervangen door weliswaar daarmee verwante, maar toch daarvan verschillende locale talen.
Voor de handhaving van het standaard-arabisch als schrijftaal is een aantal verklaringen te vinden. De voornaamste hiervan is de positie van het Arabisch als ‘heilige taal’. Hiermee bedoel ik niet zozeer dat het Arabisch de taal van de cultus van de Islam is - het ritueel van de Islam is heel eenvoudig en bestaat meer uit handelingen en gebaren dan uit woorden. Maar het Arabisch is in de eerste plaats de taal van de Koran. De Koran is volgens de Moslims niet alleen maar een door God geïnspireerd geschrift waarin een heilig gebeuren wordt verhaald, opgeschreven door een menselijk auteur. Hij is het letterlijke woord van God, dat door de Profeet min of meer mechanisch is overgebracht. Het is God die in de Koran spreekt, vaak als ‘Wij’, soms in de derde
| |
| |
persoon, ‘Allah’, maar steeds God zelf. Dit verklaart waarom tegen elke aanpassing van het Arabisch en tegen elke erkenning van een andere taal dan die van de Koran steeds verzet rijst in godsdienstige kringen. Het verklaart ook hoe het Arabisch al die eeuwen onveranderd is kunnen blijven. Het Arabisch van de Koran, een dertienhonderd jaar geleden genoteerd boek, is nog steeds dezelfde taal als het huidige standaard-arabisch. Stijl en vocabulaire zijn enigszins eigenaardig maar de grammatica is dezelfde. De verering voor de Koran strekt zich zelfs uit tot het Arabische schrift. Pogingen om, zoals in Turkije in de jaren twintig is gebeurd, het Arabische schrift te vervangen door het Europese, niet zozeer omdat het niet deugde, maar om het contact met het Westen te vergemakkelijken, zijn fel bestreden, meestal met religieuze argumenten.
De Arabische landen hebben niet zoals Europa een renaissance gekend, die heeft geleid tot een toenemend gebruik van spreektalen en dialecten als schrijftalen. Wat de Arabieren nu zelf hun renaissance noemen, de nahda, begonnen in de negentiende eeuw, is iets heel anders dan de Europese. De positie van de Koran - het bolwerk van de klassieke schrijftaal - is totnutoe onaangetast gebleven en aan een critisch Koranonderzoek, vergelijkbaar met de Bijbelcritiek in het Christendom, zijn de Arabieren niet toegekomen. Het Egyptische modernisme aan het einde van de vorige eeuw was sterk gericht op het herstel van het klassiek Arabisch, de schrijftaal, die in de eeuwen van Turkse overheersing ernstig achterop was geraakt. Dit modernisme was behalve een religieuze revival een poging om tegenover de opdringende Westerse cultuur een eigen identiteit te bewaren. Daarbij werd steun gezocht in het eigen klassieke erfgoed, voornamelijk de eigen klassieke Arabische literatuur. Tientallen klassieke teksten zijn in die jaren op de persen van de Egyptische staatsdrukkerij herdrukt, niet zozeer uit philologische interesse, maar als een poging om de eigen cultuur te hervinden.
In de tegenwoordige tijd is het politiek nationalisme een behoudende factor geworden voor de schrijftaal. Er zijn in de Arabische landen, al dan niet gestimuleerd door de koloniale mogendheden, vormen van locaal nationalisme voorgekomen, zoals het Faraonisme in Egypte, dat zijn steun zocht in de glorie van de Farao's, of het Phoenicisme in Libanon, dat de prestaties van de Phoeniciërs idealiseerde (de uitvinders van het letterschrift). Maar op den duur heeft het Arabisch nationalisme het gewonnen, waarschijnlijk mede omdat het de beste aansluiting gaf op de geschiedenis van de Islam. De basis van dit nationalisme is nu de taal, niet uiteraard de Arabische dialecten maar de gemeenschappelijke schrijftaal, het standaard-arabisch. De meeste Arabieren beseffen wel dat zij niet afstammen van de inwoners van het Arabisch schiereiland (de ‘eigenlijke’ Arabieren), maar dat zij de Arabisch-sprekende nazaten zijn van de door die Arabieren geislamiseerde landen. De Arabische nationalisten bevorderen dan ook bewust de eenheid van de taal, en kiezen dus partij voor de schrijftaal. Het Arabisch nationalisme heeft daarmee in veel opzichten de functie van de Islam overgenomen.
Dat dit standaard-arabisch nog steeds de enige schrijftaal is betekent niet dat de Arabieren hun dialecten nooit hebben opgeschreven. Er zijn altijd gedichten gemaakt in de locale talen. De zagal, een coupletvorm, bestaat al heel lang en is nog steeds populair. De zagal en nog enkele andere vormen van poëzie in de volkstalen zijn op den duur zelfs in de klassieke literatuurtheorie erkend. Maar dit soort gedichten, vaak mondeling overgeleverd, nam altijd een ondergeschikte plaats in en werd nooit als echte of hogere literatuur erkend. En voor het proza bleef de schrijftaal het enige aangewezen medium. Nog steeds wordt er heel weinig proza in de volkstalen geschreven. Het gebruik daarvan blijft beperkt tot wat oubollige verhalen en nu en dan een komische rubriek in de dagbladpers. Verder verschijnt alles wat wordt gedrukt in de schrijftaal.
Daarnaast handhaven de dialecten zich als spreektalen ook al worden ze wat vocabulaire betreft de laatste jaren, vooral door de toeneming van het onderwijs, steeds meer beïnvloed door het standaard-arabisch. Deze tweetaligheid in elk afzonderlijk Arabisch land, ook wel diglossie genoemd, is vrijwel volledig. Een van de grootste nadelen ervan treft het onderwijs. De Arabische kindertjes leren op school een taal die ze niet alleen thuis maar ook daarbuiten vrijwel niet horen, behalve een enkele keer door de radio. De situatie ligt er nog moeilijker dan in Friesland, waar de schoolkinderen ook een andere taal leren dan die van thuis, maar tenminste een die elders wel wordt gesproken. Zelfs ons onderwijs in het Arabisch aan de Europese universiteiten lijdt onder de diglossie. Onze studenten leren standaard-arabisch, dat al moeilijk genoeg is, en merken dan dat ze in een Arabisch land vrijwel niets verstaan. Als ze hun mond open doen klinkt het als een buitenlander in Nederland die met Middelnederlands terecht wil.
De diglossie bemoeilijkt in het algemeen de communicatie in de Arabische wereld,
| |
| |
niet alleen tussen de landen onderling, maar ook binnenslands. In Egypte werden bijvoorbeeld, tenminste tot aan Nasser, alle openbare redevoeringen en verklaringen in de schrijftaal afgestoken waardoor ze in dit land met een hoog percentage analphabeten door veel toehoorders nauwelijks begrepen werden. Het was soms merkwaardig te zien hoe een Arabisch publiek, waarvan een groot deel toch weinig notie kon hebben van wat er precies werd gezegd, in vervoering gebracht kon worden door een rede in standaard-arabisch. Ook bijvoorbeeld de wetten en decreten zijn in de schrijftaal gesteld en blijven voor de Arabische ongeletterde massa dus abracadabra. Als ooit de regel ‘iedereen wordt geacht de wet te kennen’ een fictie is, dan is hij dit wel in de Arabische landen.
Het is in de Arabische landen overigens heel gewoon dat in een conversatie tussen intellectuelen de spreek- en schrijftaal door elkaar gebruikt worden. De spreektaal dient voor alledaags gebruik en voor alledaagse onderwerpen. Komt een gesprek daarboven uit, dan wordt het standaard-arabisch te hulp geroepen. Wie dus alleen maar een locaal dialect verstaat kan aan een gesprek op een intellectueel niveau niet deelnemen. In de ogen van de ontwikkelde Arabier vormen dialect en standaard-arabisch één taal, waarvan het dialect de slordige, foutieve versie is en het standaard de correcte. Hij kan dus ook gemakkelijk tijdens een gesprek wisselen. Hele zinnen worden in het standaard gezegd als het dialect geen uitkomst meer biedt. Die overgang naar de andere taal betreft niet alleen losse woorden, zoals in Nederland gebeurt als boekenwoorden worden ingelast. Ook de uitspraak verandert, phonemen uit het standaard verschijnen, werkwoordsvormen veranderen, naamvalsuitgangen worden ingelast.
Het merkwaardige is dat Nasser, een van de felste kampioenen van het Arabisch nationalisme en als zodanig dus een tegenstander van officieel gebruik van het dialect, bij mijn weten de eerste is geweest die in zijn openbare redevoeringen regelmatig de volkstaal is gaan gebruiken. Hij begon zijn toespraken meestal in het standaard-arabisch, maar ging, waarschijnlijk bewust en op vooraf berekende momenten, over in de volkstaal, om zijn toehoorders te beïnvloeden (‘op te zwepen’) en te boeien, wat met de pompeuze schrijftaal, ook al wordt zij goed verstaan veel moeilijker gaat. Daardoor is eigenlijk ook voor het eerst proza in Egyptisch dialect op grote schaal gedrukt, want de redevoeringen van de president werden altijd in extenso afgedrukt.
Tenslotte schept de diglossie voor de moderne Arabische literatuur grote problemen. In de klassieke literatuur lag alles veel makkelijker. Dat was in de eerste plaats een literatuur van een elite, waarin eigenlijk de ene dichter voor de andere schreef. Belletristisch proza werd er heel weinig geschreven en dan nog vaak in een zeer rijke, geornamenteerde stijl, die kennelijk met de maniëristische poëzie moest wedijveren. Volgens de traditionele literatuuropvatting, waarbij het vooral ging om kunstige variaties op traditionele thema's, bestond er geen behoefte aan een andere taal dan de rijke, archaïsche schrijftaal, met zijn vele synoniemen, die de schrijvers gelegenheid bood te schitteren door een vertoon van eruditie. Romans werden er niet geschreven. Verhalen werden niet als literatuur beschouwd en gebrekkig opgetekend. De 1001 Nacht staan geheel op zich zelf en maken eigenlijk geen deel uit van de klassieke Arabische literatuur. Evenmin bestond er een Arabisch toneel.
In de negentiende eeuw werden echter, door de toenemende invloed van de Westerse cultuur in de Arabische wereld, ook de westerse prozagenres en het westerse toneel populair. Eerst werden Franse of Engelse romans en novelles in het Arabisch vertaald, of bewerkt (waarbij de namen van de personen en de situaties werden verarabiseerd). Op den duur gingen de Arabische schrijvers zelf romans en verhalen bedenken, en een land als Egypte heeft nu al een goede zestig jaar een rijke romanproductie. Historische romans waren het eerst populair maar langzamerhand kwamen ook andere genres in zwang.
Deze Arabische romans en novellen worden in de schrijftaal geschreven, die nog het additionele voordeel heeft dat de Arabische schrijvers daardoor een veel groter publiek bereiken dan zij met hun dialect zouden kunnen. Deze schrijftaal geeft echter in de dialoog grote moeilijkheden. In de historische roman lag het wat makkelijker, omdat daar een verheven dialoog niet behoeft te storen. Maar in de naturalistische roman, die vooral in Egypte populair is geweest, werkt het gebruik van de schrijftaal in de dialoog wel storend. De schrijftaal wordt, behalve bij brokstukken in gesprekken tussen intellectuelen over moeilijke onderwerpen, nooit gesproken. Het is daarom soms bijna komisch om in zo'n roman, die realistisch pretendeert te zijn, een Egyptische boer een taal te horen (of zien) spreken die helemaal niet bij hem past.
Het storende in een dialoog in de schrijftaal ligt waarschijnlijk niet daarin dat de personen een andere taal spreken dan zij in
| |
| |
werkelijkheid doen, maar dat de taal die zij gebruiken te dicht bij de werkelijke ligt om de lezer in staat te stellen zich om te schakelen. Wanneer wij in een Nederlandse roman de buitenlander Nederlands zien spreken is dat minder storend bijvoorbeeld dan het gebruik van ‘gij’ in een in deze tijd spelende roman. Een zwart-wit film stoort niet ook al weten wij dat de werkelijkheid gekleurd is. Maar een Egyptische boer die in een roman klassiek spreekt maakt een effect van een zwart-wit figuur in een kleurenfilm.
De Egyptische schrijvers hebben dit probleem verschillend opgelost. De makkelijkste oplossing, die nog steeds wordt toegepast, is de dialoog in de volkstaal te schrijven en de rest in de schrijftaal. Afgezien van het verzet tegen elk gebruik van dialecten in boeken en geschriften vinden sommige Arabische schrijvers het voorkomen van twee verschillende media in één werk storend. Dat is nog meer zo wanneer, zoals ook wel is gedaan, de geletterde figuren in een roman de schrijftaal spreken en alleen de lagere klassen de volkstaal, vooral ook omdat iedereen weet dat ook intellectuelen in de dagelijkse omgang de volkstaal gebruiken. De Egyptische romanschrijver Al-Hakim heeft tenslotte geprobeerd om voor zijn dialogen een taal te vinden die tegelijk als schrijftaal en als dialect kon worden gelezen. Hij maakte daarbij gebruik van het defectieve karakter van het Arabische schrift (waarin alleen medeklinkers worden geschreven) en zocht zorgvuldig die woorden uit waarvan het medeklinkergeraamte in beide vormen van de taal gelijk was. Dat was een ingenieuze oplossing maar een heel gezoek omdat juist heel veel ‘gewone’ woorden in het dialect iets anders betekenen dan in de schrijftaal. De schrijver werd door deze methode in zijn woordkeus wel zeer beperkt.
De meest gevierde Egyptische romanschrijver, Al-Mahfuz, gebruikt nu in zijn dialogen de schrijftaal, al vermijdt hij daarbij zo veel mogelijk archaïserende vormen. Hij probeert voor zijn dialogen een zo eenvoudig mogelijk Arabisch te vinden, maar houdt zich verder strikt aan de schrijftaal. Andere auteurs, met name van socialistische romans, die zich vaak bewust afzetten tegen de eliteliteratuur van vroeger, gebruiken in hun dialogen consequent Egyptisch Arabisch. Zij zijn ook verder ‘slordig’ in hun gebruik van de schrijftaal, die bij hen sterk beïnvloed wordt door dialectische constructies - tot ergernis van de schoolmeesters. In landen buiten Egypte is het gebruik van dialect in romans en novellen veel beperkter gebleven, misschien wel in de eerste plaats omdat die veel kleiner zijn dan Egypte en de schrijvers zich daar dus door het gebruik van hun dialect veel meer opgesloten voelen in een kleine kring.
De problemen van de dialoog zijn voor het Arabisch natuurlijk in het toneel nog groter dan in de romans. Arabische toneelschrijvers vinden dat vooral bij opvoering het gebruik van de schrijftaal in de dialogen het contact met het publiek te veel belemmert. Niet alleen klinken dialogen in de schrijftaal onnatuurlijk maar zij komen blijkbaar te langzaam over, wat vooral bij komedies een bezwaar is maar ook in naturalistische stukken als zodanig wordt gevoeld. Vandaar ook dat verreweg de meeste stukken worden geschreven in de volkstaal - en gedrukt, voorzover zij worden gepubliceerd. Sommige schrijvers hebben van hun stukken twee versies gemaakt, één in de spreektaal voor locaal gebruik en één in de schrijftaal voor export.
De diglossie in de Arabische wereld blijft natuurlijk alleen maar een probleem zolang schrijf- en spreektaal aanzienlijk van elkaar blijven verschillen. Als de situatie er die in de Westerse landen zou benaderen, waar ook bij eenheid van taal altijd een verschil blijft bestaan tussen wat er wordt geschreven en wat er wordt gezegd (zelfs afgezien van slang en argot) zal het probleem verdwijnen. Ik heb de indruk dat in tegenstelling tot wat er in Europa gebeurd is in de Arabische landen de schrijftaal het op den duur zal gaan winnen, al is het uiteraard onmogelijk om hier voorspellingen te doen. Natuurlijk zal de schrijftaal door de locale dialecten worden beïnvloed en waarschijnlijk net als die dialecten vereenvoudigd worden. Maar de ontwikkeling gaat tot nu toe meer ten koste van de dialecten dan van de schrijftaal. Oude mensen hebben mij in Egypte wel verzekerd dat er nu in Egypte in de spreektaal veel woorden voorkomen, allemaal ontleningen aan de schrijftaal, die in hun jeugd niet zouden zijn verstaan. Nu het onderwijs in de Arabische landen toeneemt komen de kansen voor de schrijftaal nog gunstiger te liggen. Het vasthouden aan de oude, gemeenschappelijke schrijftaal is door veel Europeanen met de glorie van de Europese renaissance voor ogen, wel uitgelegd als koppigheid, conservatisme of fanatisme, al naar gelang de stemming. Maar als het de Arabieren inderdaad zou lukken om hun schrijftaal tot enige taal te laten evolueren, dan is die keus voor het oude, archaïsche Arabisch misschien nog zo gek niet. Wat zou het leven in Europa gemakkelijker zijn geweest als we allemaal Latijn waren gaan spreken.
|
|