Hollands Maandblad. Jaargang 1972 (290-301)
(1972)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |||||
Academische correspondentieOnderstaande drie documenten zijn door revolutionaire studenten uit academische archieven ontvreemd. Hoewel wij in het algemeen het ontvreemden en publiceren van vertrouwelijke documenten niet goedkeuren, menen wij toch in het algemeen belang te handelen door ze zonder toestemming van de auteurs hieronder af te drukken. Dit wil overigens helemaal niet zeggen dat wij het met de inhoud eens zijn. - Red. | |||||
I
groningen, 24 april 1972
centrale interfaculteit
BD/TLO/0472
Aan de Besturen van de Centrale Interfaculteiten Faculteiten der Letteren Faculteiten der Sociale Wetenschappen in Nederland.
Voor 1972 is aan de Centrale Interfaculteit van de Rijksuniversiteit te Groningen een ordinariaat toegewezen voor dialektische en oost-europese filosofie. Dit ordinariaat zal daarenboven fungeren in de faculteiten der letteren en der sociale wetenschappen, of althans in een van beide. Van de betreffende ordinarius wordt het volgende verwacht:
Ons lijkt het hiertoe noodzakelijk, dat de betreffende ordinarius goed bekend is met de geschiedenis in het bijzonder de sociaaleconomische en politieke geschiedenis van de 19e en 20e eeuw. Daarenboven is kennis van slavische talen (in ieder geval van russisch) noodzakelijk. De functionaris zal leiding moeten geven aan onderzoek op het genoemde gebied en zowel inleidende als gespecialiseerde colleges moeten verzorgen, respectievelijk werkgroepen moeten leiden. Het is noodzakelijk, dat hij een goed docent is. Van eventuele candidaten wordt verwacht, dat zij gepromoveerd zijn en ook na hun promotie van wetenschappelijke arbeid in hun publicaties hebben blijk gegeven. Gaarne vernemen wij van u namen van personen, die voor dit ordinariaat in aanmerking zouden kunnen komen. U kunt daarbij ook aan buitenlanders denken. U zoudt ons zeer verplichten, als u ons uw advies vóór 1 juni zoudt kunnen doen toekomen. Namens de door de faculteiten der letteren en der sociale wetenschappen en de C.I. ingestelde benoemingscommissie,
Prof. Dr. B. Delfgaauw,Ga naar voetnoot*) voorzitter. | |||||
IIAan de president der Academie van Wetenschappen der USSR, M.V. Keldysj
De laatste tijd stuit ik herhaaldelijk op over mij onder leden van de afdeling filosofie en recht van de Academie van Wetenschappen der USSR verspreide beweringen, als zou ik mijn ware nationaliteit verbergen, aangezien ik in werkelijkheid een ‘Poolse jood’ zou zijn. Ik zou die beweringen kunnen laten voor wat zij zijn, ware het niet, dat zij in doorzichtig verband staan met mijn candidatuur als corresponderend lid van de Academie van Wetenschappen der USSR. Genoemde beweringen en geruchten zijn van lasterlijke aard, en zij beantwoorden geenszins aan de feiten. Deze zijn als volgt. Ik ben geboren op 18 november 1920 in de stad Morsjansk in het gebied Tambov. Mijn vader Sergej Vasiljevitsj Narski, was een Rus, officier van het Rode Leger. Na de demobilisatie, in 1920, was hij werkzaam als accountant; hij stierf in januari 1941 in Morsjansk, waar hij ook geboren werd. De ouders van mijn vader, Vasili Andrejevitsj Narski en Stepanida Fjodorovna | |||||
[pagina 18]
| |||||
Narskaja, geboren Kovrigina, waren beide van Russische afkomst. Zij woonden en stierven in Morsjansk. De naam ‘Narski’ is voortgekomen uit de naam ‘Narskich’, de naam van de voorouders van Vasili Andrejevitsj, die uit Siberië afkomstig waren, waar zij in het rayon van de rivier de Nara woonden. Er is een andere tak van de familie die de naam ‘Narskich’ bewaard heeft. Enkele leden van die tak wonen tot op deze dag in Morsjansk, en Ivan Ivanovitsj Narskich (een wetenschappelijke arbeider in het gebied van de problemen van het spoorwegtransport) woont in Moskou. Mijn moeder, Elizaveta Ivanovna Narsjkaja, is een Russin, geboren Gorbatsjova. Zij is geboren in 1895 als dochter van een boer in het dorp Ostrovka in het district (nu rayon) Morsjansk in het gouvernement (nu gebied) Tambov, en diens echtgenote, ook een boerin van hetzelfde dorp, die na de dood van haar man bij haar dochters gewoond heeft. Beide ouders van mijn vrouw waren Russen, zij overleden (hij) in het dorp Ostrovka en (zij) in de stad Morsjansk. Mijn moeder woont op het ogenblik in Morsjansk (Passagierstraat 10). Zij is 76 jaar, gepensioneerd, en arbeidsongeschikt. In Morsjansk woonden en stierven eveneens de ouders van mijn echtgenote, beide Russen - Pavel Dmitriëvitsj Popov en zijn vrouw Olga Nikolajevna. In Morsjansk wonen tot op deze dag twee bejaarde zusters van mijn moeder, Ekaterina Ivanovna en Antonina Ivanovna. Haar derde zuster, Alexandra Ivanovna (gehuwd met Sjolochov) woont in Moskou, bij haar dochter Elena Ivanovna (gehuwd met Tretjakovski). De akten van de burgerlijke stand van de stad Morsjansk en het district Morsjansk zijn voor zover mij bekend tijdens de Vaderlandse oorlog niet geëvacueerd en niet vernietigd. Aan het bovenstaande kan ik nog toevoegen dat ik in de mij eigen goede kennis van enkele vreemde talen (behalve Pools beheers ik andere Slavische talen, om niet te spreken van de belangrijkste Westeuropese talen) niets afkeurenswaardigs zie voor een sovjetgeleerde. Wat met name het Pools betreft: dat heb ik geleerd in 1945-46, toen ik in het kader van mijn werk voor de inlichtingendienst op Pools gebied werkzaam was. Deze mijn werkzaamheid is door de overheid gehonoreerd met enige onderscheidingen, waaronder enkele ordes. Ik verzoek u de leden van de afdeling filosofie en recht van de Academie van Wetenschappen der USSR van deze verklaring in kennis te stellen. Mocht gij mijn brief onbevredigend vinden, dan verzoek ik u een onderzoek te doen instellen.
Moskou, 10 oktober 1970.
I.S. NarskiGa naar voetnoot*)
| |||||
III8.5.72 Aan het Faculteitsbestuur
Mijne Heren,
de heer Donker overhandigde mij de brief van de Centrale Interfaculteit van de Rijksuniversiteit te Groningen, waarin het advies onzer faculteit wordt gevraagd over de bezetting van een ordinariaat voor dialectische en oost-europese filosofie. Het is niet gemakkelijk hier een advies te geven. Dialectische filosofie is naar het mij voorkomt een contradictio in adiecto: aanhangers van de ‘dialectische methode’ in de hegeliaanse en marxistische zin zijn immers van mening dat een bewering en zijn tegendeel tegelijk voor waar kunnen worden gehouden. Doet men dit echter, dan wordt iedere bewijsvoering zinloos. Een historicus kan dan gemakkelijk aantonen dat collega Schaper de auteur is van het Communistisch Manifest: het is namelijk zeer wel mogelijk aannemelijk te maken dat Schaper dat Manifest niet geschreven heeft (brieven van Marx en Engels, waaruit hun auteurschap blijkt, edities van het Manifest vóór Schapers geboorte etc.) Indien nu het tegendeel van een ware bewering ook waar is, dan is bewezen dat Schaper de auteur van het Manifest is. Aanhangers dezer dialectische methode hebben de gewoonte om wanneer men met voorbeelden als het bovenstaande komt aandragen te zeggen dat zij het zo niet bedoelen. Bij nader inzien blijkt dan dat zij de spelregels der dialectiek toepasselijk achten waar dit door een hen gewenste conclusie kan helpen bewijzen, en niet toepasselijk waar zulk een toepassing leidt tot een niet gewenste conclusie. Dat maakt hun zaak uiteraard niet beter. Een tweede moeilijkheid bij dit verzoek om advies is, dat men zonder tegen het beschaafde spraakgebruik te zondigen eigenlijk | |||||
[pagina 19]
| |||||
moeilijk van oosteuropese filosofie kan spreken, tenzij men daar uitsluitend de in Oosteuropa bedreven filosofie mee bedoelt. In dat geval zou men ook van Nederlandse of Leidse filosofie kunnen spreken, of van de filosofie van hen, wier achternaam met een A begint. De meeste mensen achten zulk een indeling zinloos: wij spreken van Griekse filosofie, Nederlandse schilderkunst, de Russische formalisten omdat wij menen dat die groep behalve door aardrijkskundige ook nog door andere kenmerken zich onderscheidt van andere groepen. Dit is echter met de oosteuropese filosofie niet het geval. De huidige Russische filosofen bijvoorbeeld zijn in het geheel niet in dialektiek, marxisme e.d. geïnteresseerd, hun Poolse collega's wel. De Russische filosofen van vóór de revolutie hebben weer niets te maken met de huidige officiële sovjetfilosofie. Met de term ‘oosteuropese filosofie’ neemt men een uiterst disparate groep filosofen bijeen, die niets gemeen hebben behalve het feit dat zij te eniger tijd in Oosteuropa gewoond hebben. Dan is er nog een derde moeilijkheid: het in één adem noemen van Hegel, Marx en Rusland doet vermoeden of doet althans vrezen dat de adviesvragers de in Rusland van overheidswege verplicht gestelde opvatting delen, dat allerlei bekende Russische publicisten zoals Belinskij, Dobroljubov, Plechanov, Lenin, Stalin filosofen waren en derhalve thuishoren in een geschiedenis der filosofie. Deze opvatting wordt, in Rusland en daarbuiten, door serieuze filosofen eigenlijk niet gedeeld. Ik krijg op grond van dit alles de indruk dat men te Groningen niet zozeer naar een filosoof zoekt dan wel naar een tegenstander van de parlementaire democratie, die deze houding bij zichzelf en anderen ondersteunt door het maken van filosofisch getinte hegeliaanse, marxistische en ‘oosteuropese’ geluiden. Daar ik de publicaties van dit soort auteurs zelden onder ogen krijg acht ik mij eigenlijk niet bevoegd tot een oordeel en kan ik geen antwoord geven op de vraag, welke ex-katholiek op de vacerende leerstoel het meest op zijn plaats zou zijn.
K. van het ReveGa naar voetnoot*) |
|