Hier moeten we wel oppassen niet in de fout te vervallen die je in iets andere vorm zo vaak aantreft bij schrijvers over aesthetiek: een onderscheid maken tussen twee eigenschappen, en op grond van dat onderscheid meteen aannemen dat een ding óf de ene óf de andere eigenschap heeft. Zo vind je in allerlei aesthetische handboeken de bewering dat zodra een ding enige functie heeft het geen aesthetische ontroering teweeg kan brengen. Op dezelfde wijze zijn wij nu bijna bezig de in de wereld aanwezige teksten te verdelen in herleidbare, navertelbare en niet navertelbare. Dat is niet juist. Het is juist om te zeggen dat de bijdrage van Tolstoj tot de literatuur zou verdwijnen met het verdwijnen van zijn teksten, en dat de bijdrage van Einstein tot de natuurkunde niet met zijn teksten verdwijnen zou. Maar daarom om is het nog wel mogelijk om bijvoorbeeld Tolstojs bijdrage tot de Shakespeare-kritiek na te vertellen. Ook is de bijdrage tot de Duitse literatuur, die Einstein met zijn twee beroemde artikelen geleverd heeft, wel degelijk onherleidbaar en onnavertelbaar. Je moet de teksten van twee kanten bekijken. De filosofie van Schopenhauer gaat niet verloren met zijn geschriften, de literator Schopenhauer wel.
- Waarbij overigens de literator Schopenhauer niet bestaanbaar is zonder die filosofie.
Inderdaad. Als wat hij beweerde onzin was zou de literaire kwaliteit van zijn geschriften veel minder zijn.
- Hoe kwamen we nu op dit alles?
Omdat jij de literatuur, inclusief de nonfictionliteratuur, met de muziek in één definitie wilde brengen: een mededeling, die in zekere zin geen gewone mededeling is: hij ontbreekt bij de muziek, hij is niet na te vertellen bij literatuur. Maar jij had iets over die kaars.
- Jij had eerst nog iets over de vraag of literatuur ergens over gaat.
Daar hebben we het eigenlijk al over gehad. De mensen hebben natuurlijk groot gelijk die zeggen dat literatuur ergens over gaat. De Max Havelaar gaat wel degelijk over de mishandeling van de Javaan, of althans over de mishandeling van Douwes Dekker.
- Je durft heel wat te zeggen.
Dat is geen kwestie van durven. Du Perron is dood.
- En ben je niet bang dat je moeilijkheden krijgt met Van Galen Last?
Heel aardig. Maar nu jij.
- Ik wou nog even terugkomen op die kaars.
Spreek op, beste kerel.
- Jij hebt een kaars gezien die zich vermomd had als kaars, zoals andere kaarsen zich omstreeks kerstmis vermommen als poezen, bierpullen en jeneverkruiken. En het leuke daarvan is, zeg jij, dat die kaars demonstreert dat het aankomt op het doen alsof, en dat het van secundair belang is of men doet alsof men iets anders is dan men in werkelijkheid is.
Ja.
- Maar kijk, die kaars van jou, die doet toch eigenlijk ook of hij iets is wat hij in werkelijkheid niet is: hij doet namelijk of hij een kaars is die al enige tijd gebrand heeft, en dat heeft hij niet. Hij geeft zich dus uit voor wat hij niet is.
Ik voel je bezwaar, en ik deel het. De kaars is eigenlijk een andere kaars dan hij speelt. Maar de enige manier voor een kaars om een kaars te spelen is een kaars te spelen die hij niet helemaal is. Ik moge dat met een eenvoudig voorbeeld verduidelijken. Iemand wil op een gecostumeerd bal verschijnen als Churchill. Hij zal de kleren, de gelaatsuitdrukking van Churchill proberen na te doen, als Churchill proberen te praten en een grote sigaar roken. Maar nu moet je je voorstellen dat Churchill zelf naar zo'n gemaskerd bal wil en dat hij er heen wil verkleed als Churchill. Hij kan dan niet volstaan met er eenvoudig heen te gaan. Dan zouden de mensen zeggen dat hij zich niet aan de regels gehouden heeft en zich niet heeft vermomd. Wil hij als Churchill gaan dan moet hij op enigerlei wijze afwijken van de Churchill die hij is. Hij moet aangeven dat hij Churchill speelt, en moet dus in uiterlijk en gedrag een ietsje afwijken van de Churchill die de bezoekers van dat bal de vorige dag nog gezien hebben. Dus steekt hij een reusachtige sigaar in zijn mond, veel groter dan hij gewoonlijk rookt, en hij laat zijn kop iets meer naar voren hangen dan gewoonlijk, en hij mompelt voortdurend ‘We will fight in the hills, we will fight in the streets...’ En nou kom jij en je zegt: hij speelt een andere Churchill dan hij is. En ik zeg: hij speelt Churchill, en demonstreert daarmee dat wie spelen wil niet per se iets anders hoeft te spelen dan hij is. Wat mij interesseert is niet dat iemand iets anders speelt dan hij is, maar dat hij speelt. Het gaat niet om het andere, maar om het spelen.
- Maar voor dat spelen is dat andere toch wel nodig.