van grondstoffenverbruik en milieubelasting verdraagt.’
Gelukkig voor de samenstellers van het MIT-rapport De grenzen aan de groei, is de opzet van hun onderzoek aanzienlijk verstandiger geweest dan men op grond van bovenstaande citaten zou verwachten. Reeds aan Pythagoras was bekend, dat de Aarde niet plat maar bolvormig is, terwijl met Klaas Dijkstra de laatste aanhanger van de platte-aarde theorie overleden lijkt te zijn. Daarmee is de eindigheid van de Aarde een gegeven feit. Die eindigheid is dan ook niet het resultaat van het MIT-onderzoek geweest, maar het meest fundamentele uitgangspunt ervan. In het biezonder is van belang, dat het oppervlak, de hoeveelheid energie die de Aarde van de Zon ontvangt, en de hoeveelheid delfstoffen eindig zijn.
Ook dat laatste is geen nieuws; aan het Nederlandse aardgasbeleid ligt zelfs expliciet de gedachte ten grondslag, dat het wenselijk is niet al te lang te wachten met het opgebruiken van de voorraden: ‘Gas en olie hebben alleen waarde voorzover ze tegen een bepaalde prijs kunnen worden afgezet, hoe dat over dertig jaar zal zijn weet geen sterveling’, schreef Den Uyl als minister van Economische Zaken (A. Vondeling, Nasmaak en Voorproef, p. 71). Men kan schattingen maken van de wereldvoorraden van allerlei delfstoffen, en die schattingen vindt men in het MIT-rapport weergegeven, keurig met bronvermelding. Men moet zich dan echter beperken tot de bekende voorraden, terwijl het plausibel is, dat er meer gevonden zal worden, al is het zeker, dat de voorraden eindig zijn. Soortgelijke overwegingen gelden voor de eindigheid van de mogelijke voedselproduktie, en de eindigheid van het aantal mensen dat op een bepaald oppervlak kan wonen zonder dat dat tot ernstige agressieverschijnselen leidt. Steeds weet men, dat er een grens bestaat, maar men weet niet waar die ligt, en men kan dat ook niet weten, alleen al omdat men niet kan weten welke technologische vindingen er nog gedaan zullen worden. Wanneer W. Woltz in NRC Handelsblad van 31-12-1971 schrijft, dat de wetenschap zijn periode van grote uitvindingen waarschijnlijk al achter de rug heeft, is dat even uit de lucht gegrepen als de spoorboekjes met wetenschappelijke doorbraken, die ons een paar jaar geleden werden gepresenteerd. Schattingen over wat uiteindelijk mogelijk zal blijken kan men om die reden slechts op vage intuïties baseren; computers komen er niet aan te pas.
Waar men bij MIT de computer voor gebruikt heeft, is niet voor het bepalen van de grenzen zelf, maar om na te gaan, wat er gebeurt wanneer we een van de grenzen die uiteindelijk aan de groei van zowel de wereldbevolking als het inkomen per hoofd gesteld zijn, naderen. Een auto kan tot stilstand komen doordat de benzine op is, of doordat hij in de modder vastloopt. In dat geval overleven de inzittenden het, al is het niet leuk. Een auto kan echter ook tot stilstand komen, doordat hij in volle vaart tegen een muur rijdt. Op dezelfde manier kunnen maatschappelijke ontwikkelingen op verschillende manieren tot stilstand komen.
Het blijkt nu, dat wanneer een aantal grootheden zich op wereldschaal blijft ontwikkelen langs lijnen die de ontwikkeling tot nu toe redelijk kunnen beschrijven, de groei niet zo maar ophoudt, maar overgaat in een snelle afbraak van onze levensomstandigheden, resulterend in de door de krantekoppen aangekondigde katastrofe. Het model is echter een uitermate grove simplifikatie van de werkelijkheid, en op grond daarvan is voorzichtigheid bij de hantering van de resultaten ervan noodzakelijk, al rechtvaardigt dat niet de hoon waarmee het rapport in enige buitenlandse wetenschappelijke tijdschriften ontvangen is. De fysische chemie kent een tot zekere hoogte met de aan MIT bedreven ‘world dynamics’ vergelijkbare methode, ‘molecular dynamics’, waarbij men zich soms bedient van twee-dimensionale vloeistofmodellen. Niemand past de resultaten daarvan klakkeloos op de drie-dimensionale werkelijkheid toe, maar er is ook niemand, die dergelijke berekeningen afdoet met de tegenwerping, dat echte vloeistofsystemen meer dan twee dimensies hebben.
De verwarring die bestaat over de implikaties van het MIT-rapport, blijkt het duidelijkst uit de reakties op de berekeningen die door Van der Grinten zijn gedaan. Hij liet zien, dat wanneer men in een van de op MIT gebruikte modellen het effekt invoert van een maatregel waardoor bij toename van de vervuiling de investeringen worden beperkt, we even goed gekonfronteerd worden met de eindigheid van de mogelijkheden die de Aarde biedt, maar dat het tot stilstand komen van de groei niet gepaard gaat met de in het MIT-rapport geschetste katastrofen. In het al eerder aangehaalde artikel van Woltz wordt dit Van der Grinten kwalijk genomen, omdat het de onrust bij de mensen over de beperktheid van de natuurlijke hulpbronnen zou wegnemen. Ook hier blijkt, dat een rapport over wat er gebeurt wanneer de grenzen aan de groei bereikt worden, wordt aangezien voor een rapport over de grenzen zelf. Wanneer men Woltz