| |
| |
| |
De weg naar een onafhankelijk Suriname
Archie R.A. Sumter
Het Koninkrijkstatuut heeft zijn langste tijd gehad. Hetgeen inhoudt dat de staatkundige verhouding tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen zal worden herzien. Het duidelijkst kwam dit naar voren bij behandeling van de begroting voor de West in november 1971. Vrijwel eensgezind heeft de Tweede Kamer zich uitgesproken voor een beëindiging van het Koninkrijkstatuut. Woordvoerders van de grootste partijen spraken zich uit voor een omzetting van het statuut in een gemenebest-constructie naar Engels model.
Anders is het met de politieke partijen en groepen in Suriname, daar zijn de meningen verdeeld. De grootste politieke partij, de Verenigde Hindoestaanse Partij (VHP) van voorzitter J. Lachmon, is voor handhaving van het huidige statuut en wil voorlopig niet praten over onafhankelijkheid. De meerderheid van de andere politieke partijen is voor een spoedige ‘volledige zelfstandigheid’ van Suriname.
| |
Meningsverschil
Over de kernvragen - wanneer dit rijksdeel onafhankelijk moet worden en onder welke voorwaarden - bestaan er meningsverschillen. In Nederland sprak een meerderheid zich uit voor een spoedige onafhankelijkheid, maar een datum werd niet genoemd. Alleen de PvdA heeft zich bij monde van de heer Van Lier exact uitgedrukt, 1975 werd als streefdatum genoemd.
Het antwoord op bovengenoemde kernvragen zal worden gegeven en bepaald in Den Haag en Washington, respektievelijk door de Nederlandse en de Amerikaanse regering, respektievelijk door het Nederlandse en Amerikaanse bedrijfsleven. De Surinaamse regering zal dan gedwee zo als (tot nu toe) gebruikelijk haar handtekening plaatsen onder dat document.
Twee voorbeelden om bovenstaande uitspraak te illustreren:
1. Bij de formatie van de regering Sedney/Lachmon in 1969 zijn de twee coalitie-partners, de PNP (Progressieve Nationale Partij) en de VHP, overeengekomen dat de toekomstige status van Suriname geen inzet zou zijn tijdens de regeringsperiode van het kabinet.
De Surinaamse minister van Opbouw, Dr Ir F.E. Essed, heeft gezegd dat de afspraak is komen te vervallen door de aandrang uit Nederland om via een koninkrijkscommissie te gaan praten over de nieuwe staatkundige verhouding.
2. In 1961 werd op verzoek van de Surinaamse regering een Ronde Tafel Conferentie (RTC) gehouden. Samen met Nederland en de Nederlandse Antillen werd gesproken over de toekomstige status van Suriname. De regering-Emanuels (Suriname) was voor een grotere onafhankelijkheid van Suriname dan het statuut toestaat. De toenmalige Nederlandse regering was het daarmee niet eens en de Surinaamse wens werd na het instellen van een koninkrijkscommissie in de ijskast gestopt.
Als zoethoudertje werden enkele Surinamers aan de Nederlandse ambassades benoemd. Daarmee was de zaak rond. Later nog meer hierover.
| |
Nederlands belang
Een terugblik op de verhouding Suriname-Nederland toont duidelijk aan dat het Nederlands belang altijd een dominerende rol heeft gespeeld.
De (staatkundige) verhouding tussen Suriname en Nederland zou men in drie fasen kunnen onderscheiden.
| |
1. 1667-1873
Suriname is een kolonie van Nederland. In deze periode is Suriname een belangrijk wingewest van Nederland, dankzij de succesvolle slavenhandel. Een kijkje langs de Amsterdamse grachten kan dit bevestigen.
| |
| |
| |
2. 1873-1954
Zou men de verlichte koloniale periode kunnen noemen. Op 1 juli 1873 werd de slavernij in Suriname afgeschaft. Het werd toen verboden mensen te verhandelen. (Aan de Herengracht 514 in Amsterdam heeft zo'n slavenhandelaar gewoond, dat huis heeft een merk; twee prachtige negerkoppen prijken in het voorportaal. Destijds durfde men nog voor dat beroep uit te komen).
Tijdens de Tweede Wereldoorlog beloofde koningin Wilhelmina via radio Londen de Nederlandse koloniën meer zelfstandigheid te geven. Pas na het Indonesische débâcle begreep Nederland dat de tijd was aangebroken om de ‘inboorlingen’ een kans te geven.
| |
3. 1954-heden.
De koloniale periode wordt vervangen door een neokolonialistische structuur. De Surinaamse elite wordt opgenomen in bestuurlijke functies. Onder deze elite wordt het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden 1954 goedgekeurd. Zoals het in de nieuwe rechtsorde is omschreven, is Suriname een zelfstandig en gelijkwaardig deel geworden van Nederland.
Ondanks de kreten zelfstandigheid en gelijkwaardigheid, zoals die in het statuut zijn omschreven, bleef de Surinaamse regering onder toezicht van de Nederlandse gouverneur staan. Over belangrijke zaken, o.a. ekonomische en politieke betrekkingen met het buitenland, wordt in Den Haag beslist. Uit bovenstaande blijkt dat Nederland zijn eigen belangen niet uit het oog verliest. De Surinaamse regering had het statuut in deze vorm nooit moeten goedkeuren.
De opeenvolgende regeringen werden gevormd uit de Surinaamse elite. Men ontkomt niet aan de indruk dat zij alles hebben gedaan om de Nederlandse belangen en die van de buitenlandse maatschappijen goed te beschermen, vaak ten koste van het belang van de Surinaamse bevolking.
| |
Nieuwe inzichten
Langzamerhand heeft in Suriname bij invloedrijke politici, J.A. Pengel, F.E. Essed, J. Sedney en anderen, het idee postgevat dat het statuut de ontwikkeling van Suriname belemmert.
Het is de regering-Emanuels geweest (1958-'63) die alles in het werk stelde om het statuut te wijzigen. De heren Essed en Sedney maakten toen ook deel uit van de regering.
Op initiatief van de regering-Emanuels, gesteund door een meerderheid in de Staten van Suriname (parlement), werd in 1961 een Ronde Tafel Conferentie gehouden, om te praten over de toekomstige status van Suriname.
De Surinaamse regeringspartijen waren het over de volgende punten eens:
1. | Volledige zelfstandige behartiging door Suriname van zijn eigen buitenlandse betrekkingen. |
2. | Basisregeling van een ‘gereconstrueerd koninkrijk’ geschiedt in een kernstatuut; de koningin is hoofd van het koninkrijk en de regeringen van elk der landen. |
3. | In het kernstatuut worden tot koninkrijksaangelegenheden verklaard:
a. | defensie; |
b. | de waarborgen voor de rechten van een deugdelijk bestuur; |
c. | de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. |
|
Premier Emanuels verklaarde dat vrijwel allen in Suriname het erover eens zijn dat Suriname moet streven naar onafhankelijkheid. ‘De meningen lopen uiteen over het tijdstip waarop Suriname onafhankelijk moet worden en de voorwaarden waaronder dit moet geschieden’.
| |
Nederland tegen
In tegenstelling tot de huidige situatie waren de Nederlandse regering en het parlement in 1961 er niet voor om het statuut te vervangen. Bij behandeling van de begroting van het kabinet van de vice-minister-president in de Eerste Kamer op 29 maart 1961 was een grote meerderheid van de Kamer van mening, dat het statuut wat Nederland betrof goed werkte.
De Surinaamse wens werd vervuld. Op 29 mei 1961 werd in de Trèveszaal te Den Haag de Ronde Tafel Conferentie geopend. Uit de drie delegaties werd een commissie gevormd.
Voorzitter van deze commissie was Mr A. Jonkers, chef van het Kabinet van de vice-minister-president. Door de commissie werd een preadvies samengesteld en voorgelegd aan de conferentie. Dit preadvies was gebaseerd op het concept dat door premier Emanuels was ingediend.
De RTC moest zich bezig houden met de volgende punten;
1. | Ruimere interpretatie van het bestaande statuut; |
2. | Herziening ervan, volledige wijziging van de structuur van het Koninkrijk. |
De Surinaamse wens was zonder opheffing van het statuut moeilijk te verwezen- | |
| |
lijken. Concreet kwam de Surinaamse wens hierop neer: zelfstandige toegang tot internationale organisaties als de Wereldbank, de Verenigde Naties en de organisaties van Amerikaanse staten. Anderzijds wilde Suriname de band met het Koninkrijk handhaven. Dit was onmogelijk, omdat bovengenoemde organisaties alleen openstaan voor souvereine landen.
Om U een indruk te geven over de gang van zaken tijdens de RTC verwijs ik naar het slotcommuniqué:
‘De conferentie Nederland-Suriname-Nederlandse Antillen heeft kennis genomen van het verlangen van Suriname zelfstandig zijn buitenlandse betrekkingen te behartigen met inbegrip van zelfstandig lidmaatschap bij de V.N. en andere internationale organisaties, zulks met behoud van de koninkrijksband met Nederland en de Nederlandse Antillen.
De conferentie, zich stellende op de grondslag van het zelfbeschikkingsrecht en constaterende dat de huidige rechtsorde in het Koninkrijk op vrijwilligheid berust, is van oordeel dat alle medewerking dient te worden gegeven ten einde tot de verwezenlijking van de Surinaamse wens tot zelfstandig bestuur van zijn buitenlandse betrekkingen te geraken.
Gezien het voorgaande heeft de conferentie besloten een werkgroep aan te wijzen ten einde over diverse mogelijkheden en consequenties ervan een werkstuk op te stellen.
De conferentie heeft besloten, dat de leden van de werkgroep zullen worden aangewezen door de drie delegaties.
Wanneer de werkzaamheden van deze werkgroep zijn beëindigd, zal het overleg in de conferentie zo spoedig mogelijk worden hervat.
De conferentie is van oordeel dat inmiddels dient te worden nagegaan in hoeverre binnen het kader van het huidige statuut de tijdens de conferentie naar voren gebrachte wensen kunnen worden verwezenlijkt door te bevorderen:
1. | Meerdere deelneming van de landen in de buitenlandse aangelegenheden van het koninkrijk, meer speciaal aangelegenheden waarbij de landen zijn betrokken. |
2. | Het inschakelen van personen die op voordracht van de landen in gezamenlijk overleg worden aangewezen voor werkzaamheden:
a. | in het ministerie van Buitenlandse Zaken van het koninkrijk; |
b. | bij vertegenwoordigingen in het buitenland; en |
c. | in delegaties naar internationale organisaties en conferenties, in meerdere mate dan thans het geval is. |
|
3. | De vestiging te Paramaribo en te Willemstad van een afdeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk. |
Voorts zal op korte termijn worden nagegaan, in hoeverre het mogelijk is om Suriname onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen te machtigen tot het zelfstandig aangaan van internationale overeenkoms- | |
| |
ten, welker gelding beperkt blijft tot het betrokken land, een en ander tot nadere goedkeuring van de betrokken volksvertegenwoordiging, terwijl de bekrachtiging aan het Koninkrijk blijft voorbehouden’.
| |
Surinaamse reactie
Gevraagd naar zijn reactie zei de Surinaamse premier dat het belangrijkste deel van dit communiqué ligt in de tweede alinea. De heer Emanuels was van oordeel dat in 1954 het zelfbeschikkingsrecht niet in het statuut zat, daar men zich toen had gehouden aan de nieuwe rechtsorde binnen het koninkrijk, maar dat dit recht thans wel was erkend.
‘Dit is in overeenstemming met het feit dat de afgelopen zes, zeven jaar de geesten zijn gegroeid en de wereld is veranderd’. Het dagblad Nieuw Suriname, waarvan de politicus J.A. Pengel hoofdredacteur was, heeft scherpe kritiek uitgeoefend op het resultaat van de RTC. Het blad schreef, dat de volledige zelfstandigheid van Suriname in zijn buitenlandse betrekkingen het allerminste was wat Suriname toen onmiddellijk diende te krijgen. Het blad was verder van oordeel dat op de RTC gesold werd met de zelfstandigheid van Suriname, ‘een dergelijke koehandel in de politiek houdt niet alleen gevaren in zich, maar leidt uiteindelijk tot funeste gevolgen’.
| |
Dominion status
Het idee van een dominion status voor Suriname werd reeds in 1961 geopperd. December 1961 zei de fractieleider van de NPS, de heer Pengel (de heren Essed en Sedney waren toen nog lid van de NPS) in de Staten van Suriname, dat zijn land de dominion status behoort te verkrijgen binnen een Gemenebest der Nederlanden. De heer Lachmon van de VHP verzette zich fel tegen dit idee, hij prefereerde een zogenaamde ‘Pax Neerlandica’ voor een vreedzame ontwikkeling boven een ‘zelfregering’ door een politieke minderheid. Premier Emanuels betoogde dat het niet de bedoeling was dat Suriname zou streven naar een republikeinse regering of naar een eigen defensie. ‘Het land wil het Koninklijk Huis behouden als hoofd van het Koninkrijk’.
Mr. E. Bruma, voorzitter van de PNR, die in 1954 ook tegen het statuut was, zei dat zijn partij de totale onafhankelijkheid voor Suriname wenste voor 1 juli 1963. De heer Bruma is een van de weinige Surinaamse politici die zich altijd duidelijk hebben uitgesproken voor een onafhankelijk Suriname in volkenrechtelijke zin. Hetgeen niet gezegd kan worden van de andere Surinaamse politici, die voor een onafhankelijk Suriname zijn met het behoud van de banden met het Koninklijk Huis. Dit is op z'n zachtst uitgedrukt merkwaardig, omdat Suriname na het verkrijgen van de soevereiniteit altijd vriendschappelijke verdragen kan sluiten met andere landen, dus ook met Nederland. De houding van de Surinaamse regeringen inclusief de regering Emanuels is altijd tweeslachtig geweest.
Uit het slotcommuniqué van de RTC kan men concluderen, dat Nederland niet heeft willen meewerken om de status van Suriname te veranderen. De regering Emanuels merkte dat wat zij vroeg voor Suriname niet haalbaar was zonder medewerking van de Nederlandse regering. In 1962 verklaarde niemand anders dan de zelfde premier Emanuels dat hij de onafhankelijkheid van Suriname niet zag in twee of drie jaar maar wel in 20 of meer jaren. Wij zijn thans tien jaar verder, en de frustratie duurt nog voort.
| |
Regering-Pengel
De regering-Emanuels werd in 1963 vervangen door de regering-Pengel. Emanuels werd gevolmachtigd minister van Suriname in Den Haag en later opgenomen in de Buitenlandse dienst van het Koninkrijk. Essed en Sedney kwamen niet terug als minister maar werden door Pengel in hoge functies benoemd. Later vielen beiden in ongenade; zij werden zoals gebruikelijk in de periode-Pengel, ambtenaar ter beschikking, dus op non-actief. In de periode-Pengel 1963-1969 werd er niet meer op regeringsniveau gesproken over Suriname's staatkundige positie. Dat werd overgelaten aan buitenparlementaire groepen.
Premier Pengel noemde de groepen die pleitten voor een onmiddellijke onafhankelijkheid van Suriname en de dictatoriale neigingen van hem aan de kaak stelden, extremisten en communisten.
De sociale en politieke onrust die zich reeds onder de regering-Emanuels manifesteerde, nam onder het regiem van Pengel heviger vormen aan. Het is zelfs de populaire en vaak zo trefzekere politicus ‘Jopie Pengel’ niet gelukt de gemoederen in bedwang te houden. De sociale tegenstellingen werden groter, en ook hij vond niet het juiste antwoord. De regering-Pengel kwam in 1969 ten val, mede door de sociale onrust. De huidige regering-Sedney is er ook niet in geslaagd het getij te doen keren.
| |
| |
Gekonstateerd moet worden, dat het ontbreken van een nationaal perspectief funest is voor de Surinaamse politiek. Zo lang de Surinaamse regering zich niet optimaal bezig houdt met het zoeken naar een structurele oplossing voor de sociale economische problemen van het land, zullen alle andere middelen lapmiddelen blijken te zijn. Een afdoend antwoord op de sociaal-economische problemen van het land zal ook bijdragen tot de politieke rust. Pas dan kunnen regering en volk zich gaan voorbereiden op een onafhankelijk Suriname, dat naar het schijnt vlak voor de deur staat.
| |
Nederlandse houding veranderd
Na de woelige dagen van mei 1969 op Curaçao, waarbij de Nederlandse mariniers zijn ingezet om zoals het officieel heet ‘de orde te handhaven’ kwam er verandering in de Nederlandse houding. Volgens een bepaling van het statuut is Nederland gedwongen in te grijpen in de binnenlandse aangelegenheden van Suriname en de Nederlandse Antillen. Aangezien een dergelijk ingrijpen meestal met de wapens in de hand geschiedt wekt het beroering bij de bevolking. Tijdens de sociale onrust in Suriname in september 1971 waren de Nederlandse troepen al paraat voor een militair ingrijpen, waardoor de gemoederen van de bevolking nog meer verhit raakten. Door een dergelijk ingrijpen wordt aanschouwelijk dat Nederland een koloniale mogendheid is, hetgeen de Nederlandse belangen in de Derde Wereld kan schaden. De regering-Biesheuvel heeft dan ook uit het bovenstaande haar conclusie getrokken. In tegenstelling tot de regering-De Jong heeft zij het initiatief genomen het statuut te herzien.
Een tweede oorzaak van de Nederlandse houding is de zeer grote trek van Surinamers en Antillianen naar Nederland. De toevloed van de Surinamers naar Nederland is de laatste jaren verdubbeld.
| |
Koninkrijkscommissie
Om tot een wijziging of opheffing van het statuut te geraken is onlangs een Koninkrijkscommissie samengesteld, ‘om de verhoudingen binnen het koninkrijk te bestuderen’. Deze koninkrijkscommissie bestaat uit drie secties: Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen. De commissie wordt op 27 maart in Den Haag geïnstalleerd.
Naar verluidt zal het uitgangspunt bij dit beraad zijn: vervanging van het statuut door een Gemenebest-verdrag naar Engels model. Koningin Juliana blijft staatshoofd van het Gemenebest van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen. Dit Gemenebest-verdrag zal voor Suriname fungeren als een overgangsregeling. Het land zou dan in 1975 zijn soevereiniteit krijgen. Defensie en buitenlands beleid zullen al bij deze overgangsregeling behoren tot de verantwoordelijkheid van het betreffende land.
Nederland is van plan aldus spoedig een begin te maken met de dekolonisatie van Suriname en de Nederlandse Antillen.
| |
Prioriteiten
Voor Suriname is het van het grootste belang orde op zaken te stellen, met prioriteit voor de volgende programmapunten:
a. | Het verwerven van vrijheid en soevereiniteit; |
b. | Bevordering van de economische bloei en hervorming van het parlementaire systeem; |
c. | Totstandkoming van eenheid van de gemeenschap; |
d. | Heroriëntering van de economische en sociale opbouw. |
De koloniale politiek van Nederland werkt remmend op het ontwikkelen van een nationaal bewustzijn van het Surinaamse volk. De ‘verantwoordelijken’ in Suriname (die vanaf 1954 de kans kregen) hebben hierin geen verandering gebracht.
Uitgangspunt van de politieke partijen is het raciaal- en het groepsbelang. Voor het vormen van een eenheid en een nationaal bewustzijn is een doorbraak gewenst van de bestaande politieke partijen. De persoonlijke, groeps- en raciale belangen, die tot op heden een dominerende rol spelen in de Surinaamse politiek zullen plaats moeten maken voor het nationaal belang.
Het ontwerpen (en direkt uitvoeren) van een nationaal zelfstandigheidsplan is een eerste vereiste: onderwijs, voorlichting, gezondheidszorg, doelgerichte bevolkingspolitiek (geboortebeperking), al deze punten moeten worden opgenomen in het nationaal ontwikkelingsplan. Indien Suriname in staat is een evenwichtig plan op te stellen en uit te voeren, zal dat ongetwijfeld van invloed zijn op de ‘brain-brain’, die veel Surinamers naar Nederland deed en doet emigreren.
Buitenlandse maatschappijen moeten gedwongen worden Surinamisering door te voeren, indien mogelijk in alle topfuncties. Banken en levensverzekering-maatschappijen moeten worden genationaliseerd. Wij Surinamers moeten nu daadwerkelijk beginnen zelf onze bonen te doppen inplaats van ons zelf te frustreren en ons te laten frustreren door buitenlanders in ons land.
|
|