zonder het gehele universum erbij te betrekken, zo kunnen deze semi-secularisaten zich geen enkele sociale hervorming meer voorstellen zonder utopie.
Voor het artikel utopie hebben de theologanten een gretige markt gevonden, nu het hiernamaals geen aftrek meer vindt. In plaats van het hemelse opiaat gaat het nu om de aardse roes. Is het niet de utopie die slechts ‘zicht op de nieuwe mens’ geeft, nu het evangelie daartoe niet meer bij machte schijnt? In de utopie vindt men een mooi excuus voor eigen gebrekkige analyse en sociale onwetendheid.
Het mag op zichzelf toe te juichen zijn dat twee eeuwen na de Verlichting de uittocht uit de kerken op grote schaal plaats vindt. Maar we worden nu tegelijkertijd geconfronteerd met een verschijnsel dat op even grote schaal valt waar te nemen en dat waarschijnlijk ten nauwste samenhangt met het late moment waarop die uittocht valt. Men zou kunnen spreken van het syndroom van het kerkportaal. Zij die er zo laat aan begonnen zijn de kerk te verlaten, hebben de moed niet de kerkdeur achter zich te sluiten; zij blijven hangen in het portaal en kreëren daar al weer nieuwe conventikels. Op die wijze belemmeren zij anderen die werkelijk de kerk willen verlaten, de uitweg. Men behoeft maar een blad als De Nieuwe Linie - en dat zeker niet alleen - door te bladeren om te zien hoeveel ‘afvalligen’ aan dit syndroom van het kerkportaal lijden. Men blijft vastzitten aan en werken met absoluta. En wat is geloof anders?
Nu is dit syndroom wel te verklaren. Iemand die in één klap Reformatie (dit station/statie alleen voor Roomse afvalligen), Galileï, Verlichting, Franse Revolutie, Malthus, Liberalisme, Darwin, Nietzsche, Socialisme, Freud - om maar een paar emancipatiegolven aan te duiden - moet inhalen, huivert uiteraard voor de vrieskou buiten op het ogenblik dat men het instituut verlaat dat zo systematisch het anathema over deze emancipatiebewegingen heeft uitgesproken. Je kunt het nog een tijdlang proberen met het dunne manteltje geweven uit de vermenging van Christendom en Marxisme, maar steeds meer weglopers zijn tot het inzicht gekomen dat dit niet de heilswarmte geeft die men zoekt. Men ziet bovendien dat de verbinding van Christendom en Marxisme voor een oprechte geest onmogelijk is. Door dit inzicht wordt echter een aantal theologen nog steeds niet belemmerd in hun pogen om voor hun schriftgeleerdheid een nieuw emplooi te vinden. Christendom en Marxisme hebben nl. bij alle verschillen een onuitroeibare behoefte aan schriftgeleerden en opzeggers gemeen. Welk een rijkdom is het niet om als Marxistisch theoloog nu twee ‘boeken der boeken’ te bezitten!
Voor anderen dan deze schriftgeleerden, die de vrieskou van buiten de kerk proberen te ontlopen, staat nog de mogelijkheid open de handen te warmen aan de hitte van de (verbale) revolutionaire gemeenschap die belooft dat ook in en door haar alle dingen nieuw zullen worden. Maar ook al was men door de 2000 jaar vertraging van de wederkomst des heren terdege voorbereid op langzaam-aan-acties van het heil, velen hebben toch met het ongeduld, echte ongelovigen waardig, het nieuw worden van deze wereld verwacht. Ook deze keer is uiteraard de ‘nieuwe mens’ nog steeds niet gearriveerd en de nieuwe gemeenschappen kwijnen dan ook als sneeuw voor de zon weg. Resultaat: nog grotere wanhoop, psychische ellende, cynisme en ressentiment bij hen die nu werkelijk in de kou staan. Men heeft zijn identiteit, waarvan vroeger zo'n groot deel door kerk of ander heilsinstituut (tegen inlevering van enige angstcomplexen) gevormd werd, verloren en geen kans gezien zelf een nieuwe identiteit op basis van de pas verworven individuele vrijheid op te bouwen. Geen wonder dat juist die vrijheid zo vaak ‘repressief’ genoemd wordt. Die nieuwe vrijheid immers is duidelijk oorzaak van sterke onlustgevoelens; men weet er geen raad mee en probeert haar derhalve zo spoedig mogelijk weer teniet te doen. Hier blijkt hoe schielijk verworven vrijheid minstens even psychopathogeen is als de ergste vormen van autoritaire repressie van geloof en kerk vroeger waren.
De vraagstukken van onze maatschappij zijn te complex dan dat we ze als oefenmateriaal zouden kunnen toevertrouwen aan de kritiek van hen die pas zo laat die maatschappij ontdekt hebben en die nu met hun theologisch jargon maatschappelijke ‘strukturen’ te lijf gaan. Zoals vroeger aan de ondoorgrondelijke God absolute souvereiniteit werd toegedacht, zo wordt nu een even onmenselijke absolute autonomie toegekend aan de ‘strukturen’. De ‘strukturen’ en het ‘systeem’ worden geacht alles in opperste souvereiniteit te bestieren, alsof er geen handelende personen meer aan te pas komen. Men wenst geen genoegen te nemen met minder dan ‘structurele’ veranderingen en staat zo reële sociale hervormingen op een irritante wijze in de weg. Deze voorliefde voor ondoorgrondelijke abstracta bemoeilijkt ten zeerste de vorming en verbreiding van konkrete kennis van de maatschappij. Men ruikt overal vervreemding en gemanipuleer: een neiging die duidelijk terug te