wildernis misschien toch nog eens verbinding mogelijk. Zo is dit misschien. Beter kan ik het momenteel niet zeggen.
Ik droeg een oude jas en een verregende hoed om niet op te vallen in de stegen, bij een straathoek rende Martin toevallig tegen mij op. Hij liep volkomen toevallig pardoes tegen mij op. Ik hield hem vanzelfsprekend een ogenblik tegen mij aan. Even te sterk maar dat kon in het ogenblik van die toevallige botsing. Twee voetgangers lopen tegen elkaar, het is niet ongewoon. De grootste wil voorkomen dat de kleinste over de straat rolt, die houdt de kleinste staande. Dat deed ik dan ook. Door mijn schrik en zorgzaamheid van nature kon mijn neiging tot beschermen wat overdreven schijnen, maar toch echt wel aanvaardbaar zijn voor een kind. Begrijp dit: Een man in die havenbuurt had kunnen zeggen: Kijk uit waar je loopt rotjongen. Een vriendelijke man had kunnen zeggen: He he mijn jongen. Zoiets is al goedhartig. Ik zei: ‘Stop meneertje. Denk om je rijbewijs.’ Martin keek naar mij op met grote lichtblauwe ogen, even verschrikt, toen lachend. Dat ik hem even tegen mij aandrukte was niet anders dan bescherming. De grootste wil immers voorkomen dat de kleinste over de straat zal rollen. Zoiets is toch logisch. Ik veegde met twee vingers langs zijn zachte linkerwang en hij lachte. Wat ik deed was geen wraak maar de grappig bedoelde straf van een grote man die niet boos werd, die een jongen ondanks dit toch wel aardig vond. Ik denk er over na bij foto's op mijn bureau. Martin zit naast mij en hij vraagt: Heb je ook foto's van voetballers? Zijn stem is rauw en die ontroert mij. Philippo productions wil mijn verhaal ‘De dood van Asclepias’ verfilmen. Ze zoeken een jongen voor de hoofdrol en dat is moeilijk. Onlangs hebben ze een advertentie geplaatst.
Philippo productions kreeg een stroom brieven en foto's van meisjes die voor de griekse knaap wilden spelen. Een moeder schreef: Mijn dochter heeft beslist talent. De dochter droeg een topless. Zeker om te demonstreren dat ze een jongensfiguur had. Over een paar oudere meisjes die volstrekt geen jongensfiguur hadden maakte Serge aantekeningen. Mogelijk waren ze later bruikbaar voor andere rollen. Alle foto's gingen retour. Wij kregen ook een paar lieve kiekjes van moederskindjes, juweeltjes voor een burgerlijk familie-album. Uiteraard niets voor ons. Philippo bekeek mijn foto's van Martin die Dionne gemaakt had. Hij vond ze als portretstudies wel geslaagd maar hij noemde het jongetje Martin een wilde kat en een nietig prulletje. Hij zei: ‘In Satyricon speelt een engelse jongen Giton en hij is Giton. Dat moet je niet onderschatten. In het oude verhaal zegt Giton's moeder: Mijn zoon zal nooit een man worden. Hij is de hoer van de gevangenis. Hij verkoopt zijn lichaam voor één nacht onderdak. Fijne moeder als je het mij vraagt maar dit terzijde. Ik ken die speler niet. Die is misschien zo onschuldig als een lam maar hij is in staat om zijn rol waar te maken. Ik noem de jongen die Giton speelt een talent. Van dat ventje Martin verwacht ik niets.’
Later zei Serge: ‘Laat hem maar praten. Niet hij, maar wij maken het uit wie de grote rol in jouw verhaal zal spelen. Ten eerste hebben wij geen schandknaap nodig, ten tweede gaat het om een zeer jeugdige speler die laat ik zeggen verraderlijk, of beter misschien bedrieglijk is. Het moet een forse jongen zijn die kinderlijk lijkt en op een bepaald moment als een man zal handelen. Ik wil actie dat weet je. Ik denk nu aan een verhaal dat speelt in het paradijs Amerika. Een gangster dwingt een zakenman onder bedreiging met een pistool om naar zijn afgelegen landhuis te rijden en de sleutels van zijn bankkluis te halen. Het twaalfjarig zoontje van de zakenman zit in de auto en het moet mee. De gangster wilde het kind gebruiken als schild om daarmee eventueel zijn aftocht mogelijk te maken. In het afgelegen land huis vraagt de kleine jongen of hij even weg mag om te plassen.
De gangster is een bandiet die geen kleinigheid zal verwaarlozen. De jongen mag naar het toilet gaan. Onderweg naar de bankkluis zit de zakenman achter het stuur, de gangster naast hem, de kleine jongen achterin. Plotseling valt een schot en de gangster slaat voorover. Zijn pistool dat hij even niet op de zakenman gericht hield valt op het matje in de wagen. Het knaapje was niet gaan plassen. Het liet het toilet doorstromen, ging van het toilet in de badkamer, in de slaapkamer van zijn ouders en nam vervolgens de revolver van zijn vader uit het nachtkastje. Met deze revolver schoot hij de gangster door het hoofd toen diens pistool niet op zijn vader gericht was. Zoiets vind ik geweldig. Ik houd niet van jongens dat weet je. Ik vind jongens maar rare dingen. Deze jongen zou ik in het goud willen zetten.’
‘Serge is een beroemd cineast. Zijn camera beweegt nauwelijks en hij kan de huizen en straatjes zien die Utrillo zag, zijn achtergronden zijn wonderen. Ik weet het door de recensies. Zijn drama is een geweldig drama en onafwendbaar ondanks gewoon gedrag van gewone mensen. Ik zit er wel eens over in dat zo'n ster als Serge mijn verhaal verfilmen zal. Misschien is het eigen-