Ze werd droog in haar mond en keek naar zijn blauwe kinderogen. Ze wilde direct haar tas aan zijn stuur gooien en voorop bij hem op de stang gaan zitten. Ze wilde met hem mee. Of samen naar haar huis.
‘Kijk, ik ga één keer in de twee maanden naar m'n zuster. Die woont in Overijssel. En die heeft twee kinderen, twee. Een jongen en een meisje. En dan koop ik wat voor ze. Iets dat beweegt. Een auto voor die jongen en ballen voor dat meisje. En dat vinden ze prachtig. En dan speel ik met ze. Dan kijk ik wel 's naar die kleine handjes van die kinderen en dan pak ik ze. En dan denk ik, ik zou van mezelf ook wel van die handjes willen hebben. Handjes van mezelf. Gek he, dat je als grote kerel daarover gaat fantaseren.
Dat hoor je eigenlijk niet te doen, maar het komt gewoon boven, zo'n gevoel. Daar doe je niks tegen. Kinderen hebben niks valsigs. Helemaal niks. Ja, ik ga toch maar een advertentie zetten. Gewoon alles aanbieden wat ik heb. Dat is natuurlijk niet veel. Maar ik heb ook gespaard. En dat kan ik ook aanbieden. En dan zet ik er bij: kind geen bezwaar. Want dat maakt mij niks uit. Als die vrouw al een kind heeft, dan moet zij dat weten.
In Rio de Janeiro had ik kennis aan een lief meisje, een zwartje.
Maar die verstond me niet. Dus daar kon ik alles aan vertellen. Dan praatte ik met haar en dan keek ze stil voor zich uit. Ze wou altijd vrijen. Dat was machtig, machtig!
Zoals ze dat deed... Weet u geen aardige kamer voor me? Kijk, je moet eerst een hele tijd in Amsterdam wonen om in aanmerking te komen voor een eengezinswoning. Laatst nog heb ik een orgeldraaier geholpen met verhuizen. Kon een woninkje krijgen. Moest er wel van alles aan opknappen, maar hij had tenminste iets van zichzelf. Ik zit nou al zes maanden in die ATVA en ik ben gewoon blij als het maandag is. Want die zondag duurt zo verrekte lang. Ik ga altijd maar op zondag naar de Cineac. En daarna een stuk lopen, kijken naar de meisjes. Maar je moet niet te lang kijken, want dat vinden ze niet leuk. Die meisjes in Amsterdam, dat is een apart soort. Ze schelden je uit voor slijmerd als je te lang kijkt. En dan kijken ze koud terug met die mooie opgemaakte ogen. En dan loop ik gauw door, want dan verkleur ik. Gek hé, dat ik dat nog heb.
Laatst nog op het Centraal Station, ik moest naar m'n zuster. Ik wou een vrouw helpen met een zware tas. Ze was van uw leeftijd. Ook knap met heel lang zwart haar. Ik pak haar tas en zeg dat ik haar misschien van dienst kan zijn. Want 't was een verdomd zwaar ding, ze liep er mee te slepen. Dat kon iedereen zien. Toen riep ze met zo'n schelle stem: donder je op of niet, vuile viezerik! Heel hard. Er bleven mensen staan en iemand duwde me. Ik kreeg bijna een driftbui, maar dat heeft m'n moeder me afgeleerd. Driftig worden. Vroeger heb ik 's op een bruiloftsfeest vier mensen het ziekenhuis in geslagen, achter mekaar. Zaten te trekken aan m'n moeder met hun dronken koppen.
Dus toen met die tas liep ik maar gauw de trap op, de trein in. Ik zag die vrouw later nog voorbij m'n raam lopen. Ze kwam gelukkig niet bij me zitten... En ik ga ook naar buiten vanwege de paarden.’
‘De paarden?’ vroeg ze verbaasd.
Hij glimlachte dromerig.
‘Paarden zijn de liefste dieren van de wereld. Ik hou van paarden. Gek he, dat ik dat tegen u zeg. Maar als ik vroeger als kind naar school ging, dan kwam ik altijd langs een zwart paard. En dan galoppeerde die in z'n eentje door het veld. Dan stond de zon op z'n flanken en dan glansde hij als fluweel. En 's middags, als ik terug kwam, stond hij me op te wachten. Neusgaten wijd open. Ik klopte hem op z'n hals en hij rende dadelijk weg, alsof hij het heel druk had. Hij was direct op snelheid, had meteen de galop. Maar hier... je ziet hier geen paarden’.
Ze keek terwijl hij doorpraatte naar zijn ogen. Ja, kinderogen. Hij droeg zijn haar te kort. En hij moest een andere das omdoen.
Als hij 's avonds thuis kwam, zouden ze lachen om dat malle kookplaatje van toen. En misschien konden ze wel een autootje kopen later. Zondags naar buiten, tochtjes maken, paarden opzoeken. Zij hield van 't stille water. En hij van paarden. Dan hadden ze alletwee wat.
‘Ik denk, mensen van mijn soort, dat zijn eigenlijk tweedehandsjes. Je hebt van die figuren... voor de televisie... die met hun hoofd schuin heel gewichtig zeggen wat andere mensen moeten denken. Dat kan ik niet. Dat ligt me niet. Ik heb wel 's gedacht... eigen schuld... jij hoort bij de tweedehandsen. Daarom vind ik het zo aardig van u... ik hou u op he, ik verveel u natuurlijk. Maar we staan zo gezellig... ik bedoel...’
Hij maakte zijn zin niet af, pakte zijn fiets.
Ze keken elkaar een ogenblik zwijgend aan.
Hij zei verlegen glimlachend: ‘Jammer dat u getrouwd ben. Dan zal ik toch maar een advertentie zetten. Misschien... misschien zie ik u hier nog 's. Doet u de groeten aan uw man... nee natuurlijk niet... moet