[Gedichten]
K.L. Poll
Mijn witte kind fietst door de groene struiken
en is verdwenen uit mijn oog, de rest is zelfbedacht.
Ik maak het zomer, de wind klinkt in haar oren
als in de mijne, wij worden streng en goed
bewaakt door het geruis, opkomend waar gevaar dreigt,
met brede ruime vegen door de bladeren, geen rat
slipt binnen, geen piano te horen, de as verwaait.
Straks zullen de schuifelschoenen van de tweede klas,
vergeef het hun, zij weten niet wat zij doen,
de benen en zo door tot de beschadigde gezichten,
feest vieren, duisternis onder de zolen.
Het vertelzaad schiet de grond uit, meer dan
voldoende voor jaren, niet bij te houden
voor de middeleeuws geoutilleerde verbeelding
die zich behelpt met hoera en helaas, het stempelkussen
aan de droge kant, de Uiver geland, verbrand,
het speeksel ingeslikt, de wonderen gepasseerd.
Mijn onbeschreven kind, onzeker en verhit
volgt zij het zwaaien van de naald van haar prestige.
Maar zie wat daar gebeurt, zij neemt het lot
in eigen hand, de natte poetsborstel over het bord,
snel grijs en droog geblazen door de wind.
Zij kijkt verliefd, eerst in de spiegel,
dan om zich heen, bescherming wisselt van richting,
zij spuugt op vroeger, niet onvriendelijk.
Met haar vinger gedoopt in krijt
schrijft zij genadeloos krassend haar naam
in plaats van wat er stond.
| |
Gesteld, in de tuin voltrekt zich de avond
van vijftien november, het ongeduld
afgeleid elders, het recht van spreken
geen vraag, de schemer tussen de huizen
toegestaan, zoals vroeger, zoals later.
Kijk, je bent er, je verbrandt niet,
er is ruimte en koelte voor twee,
de anekdote kan beginnen, bedenk een kind,
een boerderij in Amerika.
Maar de liefde verkreukelt, de helft mankeert,
honden en katten bestaan als gewoonlijk.
Wij bergen de instrumenten op,
de tuin ligt braak, als 's middags, als 's nachts.
Laat de filosofen het rijk der verveling.
Hun logica zorgt voor zichzelf
in de woestijnkerk achter Emmeloord.
Daarom, goed zo Barbara, neem vlug
de spreekbeurt, in een jas van omber met rood,
vraag het door en door beschikbare publiek:
Boetseer onder mijn leiding, ik ben ouder
of jonger dan de meesten van u, het materiaal
ligt opgeslagen in mijn paleis, welkom, welkom.
Zij hervinden een richting voor hun wil,
hergroeperen het bestaande, Barbara schalt
door de beperkte ruimte, een Chinees dorp.
Hoor, muziek, ook Mozart vloekte
als hij missloeg, de onbekende klank
herademt in het licht van de aandacht.
De eenden formeren een v, de zwanen een w,
en als dat daar geen verliefdheid is
met lak aan het nieuws en de waarheid.
Ha, het schavot, een lakei op zijn achterste benen.
Bij Barbara is het alle dagen kermis.
|
|