- Wat wou je zeggen - wat zou je alleen?
- O... Uitkijken naar een vervanger, en dan pas Claesberg de pin op de neus zetten, als je iemand weet.
- Ja... ja. Dat kan altijd. Dan zien we wel.
- Beginselvastheid verzacht door opportunisme, begrijp je.
- Jawel, jawel. Je kan je beginsel ook laten verzachten door de overweging dat Claesberg een kind in zaken is. Hij is niet echt een oplichter; anders zou jij toch ook niet willen dat je vrouw een groepje bij hem had.
- Ik weet niet of ik dat in zijn voordeel vind. Echte slechte mensen, daar blijf je benieuwd naar; van die half-bewuste, onderontwikkelde, daar zijn er al teveel van.
Het meisje was niet meer zichtbaar, al bleef het licht aan. Toen Jan Mille weg was ging Boris bij het raam staan en stelde zich voor dat zij op haar bed lag, met een been opgetrokken en de knie opzij, met haar kleertjes door de kamer verspreid, met een prulroman in de hand, met een huidlucht om haar heen. Of anders las zij niet, zij had pillen genomen en lag al bijna zonder adem naast het lege flesje - en de vloer bezaaid met kleren.
Het was bijna half zes. Hij belde Ellen op om te zeggen dat hij het kantoor verliet.
- Goed hoor; tot zo, antwoordde zij, en legde de telefoon neer.
- Je moet dan toch maar weg, zei zij, jammer hè?
Henkie, in het bed met zijn armen onder zijn hoofd, liet zijn slordige tanden zien in een grijns. - Gelukkig heb ik het druk. Ik heb een hoop te doen.
- Verdomme! Het kan je niet eens wat schelen!
Henkie stak haar zijn armen toe om het goed te maken. Wat een leuke lelijke man, dacht zij alweer. Als schilderes, al ben je dan maar amateur, hoor je meer te hechten aan interessante vormen dan aan conventionele schoonheid, en het had haar een goed teken geleken toen zij door Henkie dadelijk werd aangetrokken.
- Ga je nou vanavond weer met hem? vroeg hij toen zij op zijn borst lag.
- Ach schei uit. Je weet toch dat hij ook haast nooit meer... en dan nog uit beleefdheid.
- Dat is iets geweldigs, een opvoeding.
- Hup - anders moet je je zo haasten, zei Ellen. Zij ging overeind zitten en keek hem aan. Hoe zou het zijn om met hem te leven? Gelukkig was het gesprek daarover nog niet begonnen. Het zou moeilijk zijn zonder Boris, de mooiste man van het Gooi. Zo dekoratief als hij aan tafel zit, zo grappig hij kijkt als hij niet meer kan begrijpen waar je het over hebt, en zo vertrouwelijk als zijn mond en zijn ogen door het masker van slaapdronkenheid heensteken als hij opstaat: je hebt er niets aan, maar je gaat er op rekenen.
- Wat zou hij zeggen als hij mij hier vond, in bed? Henkie probeerde een geaffekteerde toon: - Zeg, ik weet dat u het druk hebt, wij willen u niet ophouden. Hebt u alles? Colbert, sokophouders, wandelstok?
Ellen lachte maar trok al gauw bij en zei, - Zo deftig is hij niet.
- Jij wel, hè? O, jij bent zo deftig.
Hij wilde haar weer naar zich toe trekken, maar zij bleef met gestrekte armen op zijn borst leunen, en kietelde glimlachend in het haar dat hij daar had. - Henkie, zei zij. - Henkie Claesberg.