| |
| |
| |
Een nieuw vergaderfeest: onze doelstellingen
De komende maanden zullen de faculteiten en afdelingen van de universiteiten en hogescholen zich bezinnen op hun doelstellingen. Hieronder de brief, en het proefontwerp, waarmee bij de Leidse letteren-faculteit deze nieuwe vergader-marathon is gestart.
L.711/7172
doelstellingen
5 november 1971.
1
Aan de besturen van de subfaculteiten en secties ter kennisneming aan: leden van het wet. corps } in de faculteit der letteren
bestuur van de L.F.L.S.
bestuur van het A.T.L.-convent
In onze brief van 18 oktober 1971, nr. L. 489/7172 betreffende de begroting 1973 en het vierjarenplan 1973-1976 brachten wij reeds naar voren dat de programma's van activiteiten - die in begrotingswensen resulteren - dienen te zijn gebaseerd op de te formuleren doelstellingen.
Teneinde de achterstand die op het gebied van de doelstellingenformulering ten opzichte van andere faculteiten bestaat wat in te lopen, stond ons aanvankelijk voor ogen dat zowel op faculteitsniveau als op subfaculteits- en sectieniveau zou worden begonnen en de formuleringen zouden worden vergeleken en met elkaar in overeenstemming zouden worden gebracht.
Wij zijn er ons echter van bewust dat het formuleren van doelstellingen op subfaculteitsniveau en sectieniveau moeilijker is dan op het niveau van de faculteit omdat:
a | zoals reeds in de aanhef van deze brief is gesteld, het programma van activiteiten (zie onze brief van 18 oktober 1971, nr. L. 489/7172) moet aansluiten op hetgeen aan doelstellingen wordt geformuleerd; |
b | subfaculteit en sectie steeds hebben te maken met wat op faculteitsniveau wordt geformuleerd aan uitgangspunten, die weliswaar veel ruimte laten, maar toch ook beperkingen aanbrengen in de besluitvormingsruimte; |
c | op subfaculteitsniveau en sectieniveau de graad van detaillering toeneemt. |
Het bovenstaande heeft het faculteitsbestuur tot het inzicht gebracht dat de subfaculteiten en secties veel tijd zal kunnen worden bespaard indien de faculteit zou beginnen met het formuleren van een proefontwerp van doelstellingen. Dit proefontwerp van doelstellingen is thans gereed gekomen en is primair bedoeld als een steun en een patroon voor de thans door de subfaculteiten en de secties te formuleren doelstellingen.
Het ligt voor de hand dat hieruit een samenhangend geheel van faculteits-, subfaculteits- en sectiedoelstellingen zal ontstaan.
Wij verzoeken u thans tot het formuleren van doelstellingen over te gaan en evenals de faculteit heeft gedaan, dezelfde onderwerpen met de nummering en volgorde aan te houden als aangegeven is op de bladzijden II-2 en II-3 van het zgn. rode boek ‘Begroting 1973 en plan 1973-1976’.
Wij vermelden wellicht ten overvloede nog, dat het opstellen van doelstellingen een voortschrijdend proces is en in volgende fasen steeds aanvullingen en/of wijzigingen kunnen worden aangebracht.
Het eerste resultaat van uw inspanningen zullen wij gaarne zo spoedig mogelijk ontvangen; als uiterste datum hebben wij 18 januari 1972 in gedachten.
J.C. Heesterman, dekaan
H. Hennephof, prosekretaris
| |
Proefontwerp van doelstellingen voor de faculteit der letteren
1. Onderwijs
1.1.1. Doel van de opleidingen; gewenst eindproduct
De faculteit leidt op tot:
a | zuivere wetenschapsbeoefening op de gebieden van taalkunde, letterkunde, cultuurkunde en geschiedenis; |
b | het overbrengen van de door studie verworven kennis en inzichten aan de instellingen van secundair- en niet-universitair tertiair onderwijs; |
c | het bekleden van maatschappelijke posities waarvoor minder inhoudelijk dan methodisch een opleiding in de faculteit der letteren gewenst is of kan zijn (de zogenaamde generalisten). |
Aangezien eerst na afloop van de studie differentiatie in doelen mogelijk is, moet de opleiding tot de gestelde doelen ten minste tot het doctoraal examen homogeen zijn: de bindende factor daarin is de wetenschappelijke vorming, die derhalve het zwaartepunt der opleiding moet uitmaken, zulks in tegenstelling tot het hoger beroepsonderwijs.
De faculteit ziet het als haar taak medewerking te verlenen aan het opstellen en uitvoeren van postacademiale onderwijsprogramma's.
| |
| |
| |
1.1.2. Samenhang ‘maatschappelijk leven’ en curricula
De faculteit bevordert de welbewust gekozen oriëntatie op en kritische instelling tegenover de maatschappelijke implicaties van de gekozen studie.
| |
1.1.3. Plaatsbepaling binnen landelijke ‘taakverdeling’
Ter zake van landelijke taak verdeling heeft de faculteit een bijzondere verantwoordelijkheid voor:
a | de Oosterse en Afrikaanse studies; |
b | - etc. (nader uit te werken in samenhang met sectie-doelstellingen). |
| |
1.1.4. Gewenste samenwerkingsvormen
a | Gestreefd wordt naar samenwerking met te Leiden gevestigde musea en verzamelingen, o.a. door wetenschappelijk personeel van deze musea en verzamelingen bij het onderwijs te betrekken (bijvoorbeeld door middel van leeropdrachten). |
b | Overleg met de zusterfaculteiten wordt als noodzakelijk beschouwd; |
c | Op die punten waar de Leidse universiteit bijzondere verantwoordelijkheden heeft (bijvoorbeeld ten aanzien van de Oosterse en Afrikaanse studierichtingen (zie 1.1.3.)) wordt gestreefd naar landelijke dienstverlening. |
d | Nadere aanvullingen dienen van de secties te komen, met name ook ten aanzien van geïnstitutionaliseerde internationale contacten. |
e | De faculteit draagt medeverantwoordelijkheid voor de lerarenopleiding, verzorgd door de Stichting ‘Lerarenopleiding in Z.W.-Nederland’, voorzover het haar regarderende vakken betreft. |
| |
1.1.5. Waarborgen kwaliteitshandhaving opleidingen
Waarborgen voor de kwaliteitshandhaving van de opleidingen zullen moeten voortvloeien uit de onderwijs-doelstellingen van de secties (vakgroepen). Uiteraard behoudt de faculteit daarbij haar bij wet en reglement voorgeschreven verantwoordelijkheid.
| |
1.1.6. Overige doelstellingen curriculum
-
| |
1.2.1. Benaderingswijze aanbod studenten
Ten aanzien van opname van studenten geldt, behoudens nadere wettelijke regeling, dat alle ingeschreven studenten, die over de wettelijke kwalificaties voor toelating tot de examens beschikken, geaccomodeerd moeten kunnen worden.
De faculteit zal er echter tegen moeten waken, dat de kwaliteit van onderwijs en onderzoek wordt aangetast, indien een stijging van de studenten-aantallen niet met een adekwate middelenvoorziening gepaard gaat.
| |
1.2.2. Wensen tot plaatsingscommissies, capaciteitscommissies enz.
Uitgaande van bestaande programma's dient de bepaling van opname-capaciteit naar objectieve maatstaven plaats te vinden, in het bijzonder door die secties, waar met een grote toeloop rekening moet worden gehouden.
Bij overschrijding van de aldus vastgestelde opname-capaciteit dient aan de hand van de objectieve capaciteitsbepaling vastgesteld te worden welke programma-onderdelen, onverminderd het in 1.2.1. gestelde, vervangen kunnen worden door minder arbeidsintensief onderwijs, dan wel kunnen vervallen.
Gestreefd wordt naar de instelling van plaatsingscommissies voor secties (vakgroepen) waar een grote toeloop verwacht moet worden.
| |
1.2.3. Houding tegenover inadekwate vooropleiding
Ter ondervanging van inadekwate vooropleiding kan de faculteit thans niet verder gaan dan de cursus Latijn en Antieke Beschaving, die gegeven wordt met steun van het L.U.F.
De faculteit ziet het als haar verantwoordelijkheid regelingen te treffen ter zake van aanvullende cursussen buiten last van de universitaire middelen.
| |
1.3.1. Selectieprocedures binnen curriculum
Bij de propedeuse wordt een zo verantwoord mogelijke selectie toegepast. Hierbij dient de verwachte eindprestatie van de student het enige criterium te zijn.
| |
1.3.2 Studierendement
Door een actieve studiebegeleiding op sectie- (vakgroep-) niveau wordt gestreefd naar een optimaal studierendement.
| |
1.3.3. Drop-out (uitval van studenten)
Tevens wordt door deze studiebegeleiding getracht het uitvalspercentage zo laag mogelijk te houden.
| |
1.3.4. Onderwijs-methodologie
In samenwerking met het bureau Onderzoek van Onderwijs tracht de faculteit steeds aan de hand van concrete gegevens op basis van door de secties aangedragen materiaal de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren.
| |
1.4. Overige
Op dit ogenblik geen opmerkingen.
| |
2. Onderzoek
2.1.1. Doeleinden wetenschapsbeoefening; gewenst eindproduct
Als doeleinden van wetenschapsbeoefening stelt de faculteit het voortdurend herzien, het ook interdisciplinair evalueren en het toegankelijk maken van onderzoek-resultaten, alsmede het entameren van nieuwe onderzoekingen.
Wezenlijk daarvoor binnen de faculteit zijn bibliothecaire en andere voorzieningen van materiële en personele aard, terwijl instandhouding van dit onderzoek slechts mogelijk is door grensverleggende publicaties, bronnenuitgave, tekstedities, samenvattingen (handboeken), (bio-)bibliografie, commentaren.
| |
| |
| |
2.1.2. Samenhang ‘maatschappelijk leven’ en onderzoek
Het onderzoek als modaliteit, dat wil zeggen als onderzoekhouding, waarvan de bevordering een vitale functie van de faculteit is, moet gezien worden als een maatschappelijke dimensie, in zo ver deze houding vorm en inhoud geeft aan de veelzijdige mogelijkheden van de menselijke geest.
Een meer directe samenhang tussen onderzoek en maatschappij dient uiteraard vooral in die vakken naar voren te komen, welke direct op aspecten van de maatschappij betrokken kunnen worden.
| |
2.1.3. Plaatsbepaling binnen landelijke ‘taakverdeling’
Ten aanzien van landelijke taakverdeling zie 1.1.3.
| |
2.1.4. Gewenste samenwerkingsvormen
1. | Aandacht wordt besteed aan interdisciplinaire samenwerkingsmogelijkheden binnen de Leidse universiteit. |
2. | Gestreefd wordt naar samenwerking met te Leiden gevestigde musea en verzamelingen. |
3. | Gestreefd kan worden naar landelijk samenwerkingsverband op het niveau van de vakgebieden. |
| |
2.1.5. Eventueel streven naar centre of excellence
Met ‘centre of excellence’ wordt bedoeld een sectie (vakgroep) die hetzij in hoofdzaak, hetzij naast een druk bezet onderwijsprogramma gericht is op grensverleggend onderzoek en opleiding daartoe.
De faculteit ziet het als konsekwentie van haar algemene onderzoekdoelstellingen (zie 2.1.1.) de instandhouding en uitbreiding van deze ‘centres’ te bevorderen en dringt aan op het beschikbaar stellen van de daartoe benodigde middelen.
| |
2.1.6. Overige doelstellingen onderzoek
-
| |
2.2.1. Verwevenheid onderwijs en onderzoek
De verwevenheid van onderwijs en onderzoek dient tot uiting te komen in de toepassing van het onderzoek proces op de methoden en van de onderzoek-resultaten op de inhoud van het onderwijs. De faculteit streeft naar zo groot mogelijke deelname van gevorderde studenten in het onderzoek, hetzij in het kader van een onderzoek-programma, hetzij individueel.
| |
2.2.2. Prioriteitenstelling onderwijs t.o.v. onderzoek
De faculteit als geheel acht het - gezien haar heterogene karakter - niet mogelijk prioriteiten te geven aan onderwijs en onderzoek.
Zij laat de secties het uitdrukkelijke recht een individuele uitspraak te doen.
Wel is de faculteit overtuigd van de noodzaak, dat de mogelijkheid tot het doen van onderzoek, speciaal de daarvoor beschikbare tijd, verruimd worde. (cf. 3.2.1.)
| |
2.2.3. Beleid ten aanzien van promovendi
De faculteit streeft, mede door onderzoek naar omstandigheden die de promotie kunnen belemmeren, naar een beleid, dat garantie biedt voor een redelijke promotiebegeleiding en dat de mogelijkheden tot promoveren verruimt.
| |
3. Bestuur en beheer
3.1.1. Gewenste bestuursvorm
De faculteit ziet als gewenste bestuursvorm een volgens de W.U.B. 1970 gekozen bestuur, bijgestaan door professionele funktionarissen. De gekozen leden en de professionele funktionarissen werken als een eenheid, waarbij ieder op basis van taakverdeling speciale aandacht schenkt aan enige onderdelen van het faculteitsbeleid.
Zij houden bij het te voeren beleid rekening met de verantwoordelijkheden en de zelf-besturende werkzaamheden van de subfaculteiten en secties (vakgroepen).
| |
3.1.2. Gewenste interne structuur van het beheer
De professionele funktionarissen zijn:
a | de sekretaris van het faculteitsbestuur voor de voorbereiding en uitvoering van het beleid op terreinen van onderwijs en onderzoek; |
b | de direkteur-beheerder van de faculteit voor het werven van middelen voor de programma's van activiteiten en voor het zo doelmatig mogelijk aanwenden van de door het universiteitsbestuur aan de faculteit als centrale beheerseenheid beschikbaar gestelde middelen.
De direkteur-beheerder voert uit hoofde van zijn funktie regelmatig overleg met het universiteitsbestuur. |
Voor de uitvoering van hun taken beschikken beid en over een staf die - voor zover mogelijk - in één bureau is geconcentreerd.
| |
3.1.3. Gewenste interne delegatie, resp. decentralisatiepatroon
Gezien de sterk gelede structuur van de faculteit bevordert het faculteitsbestuur, als omschreven in 3.1.1., de zelfwerkzaamheid der subfaculteiten en secties (vakgroepen).
Het faculteitsbestuur ziet erop toe dat deze zelfwerkzaamheid wordt gerealiseerd binnen de bevoegdheden en overeenkomstig de wetten, voorschriften, richtlijnen en aanwijzingen ter zake. Het houdt daartoe contact met de subfaculteitsbesturen, die op hun beurt dezelfde verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de secties (vakgroepen).
Het faculteitsbestuur verleent naar de mate van het mogelijke assistentie bij het uitvoeren van de zelfbesturende activiteiten der subfaculteiten.
| |
3.2.1. Personeelsbeleid wetenschappelijk personeel
Het beleid is erop gericht:
a | met de door het universiteitsbestuur gegeven mogelijkheden de secties in kwantitatief en kwalitatief opzicht zo doelmatig mogelijk conform de doelstellingen van onderwijs, onderzoek en bestuur te bemannen.
De bescherming van de onderzoektijd is een centraal punt van dit beleid; |
b | inhaerent hieraan is het streven op basis van de algemene uitgangspunten voor een doelmatig |
| |
| |
| modern personeelsbeleid aan de leden van het wetenschappelijk corps optimale mogelijkheden tot wetenschappelijke ontplooiïng te bieden in een daartoe geëigende werkomgeving met het vereiste werkklimaat. |
In haar klimaat ten aanzien van het wetenschappelijk personeel wil de faculteit rekening houden met het rapport van de VAWO-praesidium-commissie integratie wetenschappelijk personeel.
| |
3.2.2. Beleid student-assistenten en doctoraal-assistenten
De faculteit streeft naar een ontlasting van bepaalde taken van het wetenschappelijk personeel door middel van uitbreiding van het aantal student-assistentschappen.
Deze beleidslijn dient te worden gevolgd in het kader van effectieve aanwending van de formatieplaatsen, kwaliteitsverbetering van het wetenschappelijk personeel, alsook training en selectie van bedoelde student-assistenten voor vervulling van posities bij het wetenschappelijk onderwijs.
Overeenkomstig de algemene onderzoek-doelstellingen, als geformuleerd in 2.1.1., dienen doctoraal-assistentschappen beschikbaar te komen voor de instandhouding en uitbreiding van het grensverleggend onderzoek en de opleiding daartoe.
| |
3.2.3. Personeelsbeleid niet-wetenschappelijk personeel
Het beleid van de faculteit is erop gericht de beschikking te krijgen over voldoende technischadministratief personeel en dit binnen de faculteit zodanig in te zetten, dat de doeleinden op de gebieden van onderwijs, onderzoek, bestuur en beheer, alsmede het in 3.2.1. geformuleerde beleid kunnen worden gerealiseerd.
In het kader van een modern personeelsbeleid streeft de faculteit ten aanzien van dit personeel een adekwaat doorstromings- en carrièrebeleid na, mede door het bevorderen van vorming en verdere opleiding. De faculteit staat een volledige integratie in de faculteitsgemeenschap voor op basis van de W.U.B. 1970.
| |
3.3.1. Beleid exploitatie-voorzieningen en apparatuur
De faculteit zal de ontwikkelingen op het gebied van apparatuur voor onderwijs, onderzoek en beheer volgen en steeds als daartoe aanleiding lijkt te bestaan, met inschakeling van deskundigen bezien of, en zo ja op welke wijze, dergelijke apparatuur moet worden aangewend ter verbetering van de kwaliteit van onderwijs, onderzoek of beheer en/of voor een effectief gebruik van de schaarse factor arbeid.
| |
3.3.2. Beleid ruimte
Zolang de problemen op het gebied van ruimte voor de faculteit nog niet zijn opgelost door realisering van de bestaande nieuwbouw-plannen zullen de dringende noden op dit gebied op kortere termijn moeten worden gelenigd door het werven van additionele ruimte en wijziging van de ruimtelijke indeling van reeds in gebruik zijnde gebouwen door middel van exploitatievoorzieningen.
leiden, 2 november 1971
|
|