weer hoor.’ Zich tot mij wendend, terwijl we naar buiten liepen: ‘Nou je hebt 't zeker wel gezien he? Geen woord overdreven, geen woord! Dat is nog 's wat anders als bij de mensen buiten in de tuin, zeg nou zelf. Als ze mekaar kunnen koejeneren dan zullen ze het niet laten. Neem dat verkeer nou. Ik sta wel 's op de hoek te kijken. Ja, 't is dat ik geen rooie kop meer kan krijgen, maar ik schaam me diep en nog 's diep voor dat gajes. Ik had vroeger een behangzaak. Nou, een goeie zaak hoor. We verkochten speciaal van dat Franse behang, weet je wel. Was erg in trek. Maar m'n vrouw ging dood en ik kreeg aansluiting bij een vroegere klant van me. Leek me een aardig wijfie. Ik d'r heen, je kent dat wel. Maar dat mens wou met alle geweld dat ik samen met d'r ging zingen. Middenoverdag. Moet je nagaan, bij haar in de kamer. Van die stichtelijke liederen. En we moesten samen gezellig op een zangvereniging gaan. Ik zei bij me eige: Frans, nou moet je wegwezen jongen en vlug een beetje. Daar sta je als grote kerel middenoverdag liedjes te zingen. Is dat nou waar je van heb gedroomd? Zeg nou zelf. Nee meneer, geef mij die beesten maar. Nou nemen we de apen effetjes. De jongens achter het glas zeg ik alleen maar even gedag.’
We betraden het apenhuis. De man liep langs de hokken en groette de dieren alsof hij een langverwacht hoogwaardigheidsbekleder was.
Geen der apen zwaaide terug. Wel ontstond er enige opschudding bij onze binnenkomst.
‘Alleen Japie Handjeklap en Mina met d'r kleine krijgen wat van me. De rest kan me nog meer vertellen. Japie Handjeklap en Mina ken ik al jarenlang. Moet je weer goed opletten!’
Zodra de man zich voor het hok met bavianen had geposteerd kwam een der beesten, met een prachtig gekleurde kont, naar voren. Hij grijnsde met ontblote tanden naar mijn begeleider.
‘Klap 's in je handjes Japie? vroeg de man, terwijl hij in zijn tasje rommelde. ‘Kijk, naast me staat 'n meneer en die zou graag 's zien hoe jij in je handen klapt. Die meneer hier, die is daar erg in geïnteresseerd Japie.’
De baviaan keek uitdrukkingsloos en stak een van zijn geweldige poten door de tralies.
‘Nee Japie, zo zijn we niet getrouwd! Eerst in je handjes klappen, wat zullen we nou krijgen!’ riep de man verontwaardigd uit.
‘Dat zal je verdomme altijd zien, nou heb je iemand bij je, en dan verdomt ie het! Hier... kijk 's Japie, dat krijg je als je eerst in je handjes klapt.’ En hij toonde de baviaan een klein gebraden gehaktballetje.
‘Van gisteren over. Japie is gek op gehaktballetjes en ook op suikerklontjes, net als Mina trouwens.’
Even scheen het of de baviaan aan het verzoek van mijn begeleider wilde voldoen, want hij maakte een vaag gebaar met beide poten. Pijlsnel stak hij daarna weer een poot door de tralies.
‘Nou asjeblieft, zag je het? Hij klapte in z'n handen. Ja, je keek net effe de andere kant op. Je moet ook blijven opletten. Die dieren zitten hier niet voor niks. Je hebt er duur genoeg voor betaald. Nou asjeblieft Japie, hier heb jij een balletje gehakt.’
Het beest rukte de buit naar binnen en spoedde zich naar een rustige hoek. Nu was kennelijk de tijd voor Mina en haar kleintje gekomen, want de man haalde een vijftal suikerklontjes uit zijn zak en stak ze de moeder toe. ‘Dat moet ik altijd razendsnel doen, voordat Japie Handjeklap het in de gaten heeft, want anders pikt ie alles af. Hij is eigenlijk een kleine potentaat, die Japie, maar waar vind je tegenwoordig een aap die in z'n handen klapt?’
Mina nam de klontjes in ontvangst, keek schichtig om zich heen en stopte alles tegelijk in haar bek.
Op dat moment hoorde ik vermanend roepen: ‘Ome Frans, d'r wordt niet gevoerd he! Denk d'r om, of we gooien je de tuin uit!’
‘Oh, daar heb je die nieuwe oppasser, een slijmerd van een vent, dierenbeul. Ik zeg gewoon dat jij m'n zoon bent,’ prevelde de man.
‘Nee, natuurlijk niet’, riep hij terug. ‘Ik ben hier met m'n zoon. Die is overgekomen uit Denemarken en die heeft nog nooit zulke apen gezien. Maar we hebben niks geen vreten bij ons hoor!’
Tot mij zei hij: ‘Mee naar buiten, want ze hebben als 's eerder in m'n tas gerommeld en helemaal leeg gehaald, verdomd als 't niet waar is.’
We haastten ons het apenhuis te verlaten. Het was nog steeds nevelig.
‘Weet je wat het is meneer? Ze gunnen je 't niet. Ze kunnen niet goed zetten dat je eigenlijk beter met die beesten kan omgaan dan zij. Nee, deze kant op, hier rechtdoor, dan komen we bij de wandelende takken en de pythons terecht. Eerst effe een sjekkie draaien.’
Ik kwam helemaal in de ban van mijn volijverige dierenvriend. Hij ging zitten, temidden van de onbeweeglijke hagedissen en slangen, begon een sigaret te rollen en stak