doorrijden, denkt ze.
‘Zeg Edgar, we maken er wat van vandaag.’ Hij knikt. Ze gaan er wat van maken.
Hellen strekt haar benen behagelijk onder het dashboard.
‘Weet je wat ik eng vin? Zo'n levensgrote pop zonder veiligheidsriemen die vertraagd door de voorruit slaat. Al die splinters die wegspatten en de houding van zo'n pop als het afgelopen is.’
‘Dat moet je je voorstellen met bloed en hersenen’, zegt Edgar. ‘Ik kreeg es een lift van iemand die de hele tijd in slaap viel. Die wilde dood, had kennelijk slaappillen geslikt, reed keihard, telkens als z'n ogen dichtvielen zaten we op het linkerwegdek.’
‘Ontzettend’.
‘Ik heb hem gevraagd of ie me weer af wou zetten. Dat deed ie. Maar begrijp jij nou waarom ie me meenam?’
Mogelijkheid
a. | man wilde niet dood, had alleen slaap. |
b. | man wilde niet alléén doodgaan, |
c. | man wilde pas dood toen ie Edgar zag, |
d. | man had al jaren gezocht naar een jongen als Edgar om mee dood te gaan, enz., |
overweegt Hellen, maar ze zegt: ‘De mens is een raadsel.’
‘Daar zeg je zowat.’
Hij zag er nog steeds schitterend uit, maar vergeleken bij de vorige keer was hij menselijker geworden. Hij had zich bijvoorbeeld slecht geschoren.
‘'t Is jammer dat je d'r niet op gekleed bent anders hadden we hier mooi kunnen wandelen.’
‘Als je nog even doorrijdt, d'r woont hier ergens een vriendin van me, daar kan ik wel een jas lenen.’
Ze wijst hem de weg.
Het bovengedeelte van een duplexwoning waarin de beschadigde vriendin. ‘Wij zijn een mooi span: Ellen en Hellen’, zegt Hellen. Edgar voelt zich meteen thuis, vooral omdat Ellen aan hem voorbij gaat en alleen Hellen ziet. Je kan zien dat ze het fijn vindt niet alleen te zijn. Of ze thee willen. Dat kan nog best. De dag begint pas, je kan nog uren wandelen.
‘Je ziet er veel beter uit,’ zegt Hellen.
‘Natuurlijk. Jij trouwens ook.’
‘Ik had gedacht dat het m'n dood zou zijn’, zegt Hellen.
‘Ik niet. Ik leef helemaal op en jij ook. Wacht’, zegt Ellen, ‘ik moet even bellen.’ Ze draait een nummer. ‘Hallo, met meneer Halver?’
‘Spreekt u mee.’
‘Meneer Halver, ik moet u iets toevertrouwen.’
‘Gaat uw gang.’
‘Ik sta gisteravond in de keuken een kopje koffie te drinken, wordt er gebeld. Ik doe open. Staat er een man op de stoep. Een van uw discipelen. Met van die wilde ogen. Niet onaantrekkelijk mag ik wel zeggen, niet onaantrekkelijk.’
‘Gaat u door mevrouw.’
‘Ik laat hem binnen. Begint ie in de gang al te zeggen dat het heel lelijk is om je man in de steek te laten, dat de Heer het niet wil, dat je moet bidden en dat dan hallikidee tsjing boem alles dik in orde komt.’
‘Mevrouw...’
‘Ik had met hem te doen, dus ik zeg, ga zitten, maak ik een kopje koffie voor u.’
‘Mevrouw...’
‘Hij heeft de stoel nog niet warm of hij zegt dat het een misdaad is, je man in de steek laten. Het kwam niet eens in z'n bolle petrus en johanneshoofd op dat ie me regelrecht zat te beledigen.’
‘Mevrouw, kunnen we niet...’
‘Nou vraag ik me af of daar niks tegen te doen valt, bestaat er niet één of ander eh insecticide, een anti-jezusverstuivertje of zo, waarmee ik me uw kudde van het lijf kan houden, of zou het beter zijn dat ik ze stijf vloek?’
‘Mevrouw, kunnen we niet beter...’
‘Meneer, ik heb gehoord dat er in uw gemeente voor mij gebeden wordt en voor het herstel van mijn gezin. Dat vind ik best, maar wilt u dan wel in uw gebed verwerken dat ik ertegen ben?’
Ze begint plotseling te fluisteren.
‘De volgende bijbelruiter die u op me loslaat verlaat gruwelijk verminkt dit vertrek.’
Ze smijt de hoorn op de haak.
‘Je kan je over een hoop dingen druk maken’, zegt Edgar. Hij blaast en drinkt.
‘Of je homo- dan wel heteroseksueel bent is nog steeds een belangrijke kwestie’, zegt Hellen.
‘Helemaal niet seksueel zijn, dat lijkt me wel praktisch’, zegt Ellen.
‘Jezus’, zegt Hellen. Ze springt op en kijkt ontevreden om zich heen. ‘Zullen we maar gaan wandelen, met jullie valt toch niet te praten.’
‘Ik ga mee’, zegt Ellen.
‘Gezellig’, zegt Hellen beleefd. ‘Waar is Alexandertje eigenlijk?’
Alexandertje is bij zijn oma.
Ze wandelen. Edgar voor hen uit. Het voordeel is dat de tijd onmerkbaar verstrijkt.
‘Je zou z'n moeder kunnen zijn’, zegt Ellen.
‘Hij wilde me juist omhelzen toen ik hem herkende aan een moedervlek op zijn linkerbil’, zegt Hellen.