Hollands Maandblad. Jaargang 1971 (278-289)(1971)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] [Gerrit Komrij Gedichten] Gerrit Komrij Een boodschap Je ging de stad in om een schemerlamp Te kopen, want het was 's avonds altijd Of te donker of te helverlicht, een ramp Voor wie als jij houdt van gezelligheid. Daarom gaf je je ogen goed de kost Tot zowel de prijs als de kwaliteit stof Van de kap je kon behagen. Je torste Als een tevreden dwerg (had jij een bof!) Je enorme champignon van een lampekap. Zo slofte je naar huis, heel nonchalant, Waar (o wat een intens gemene grap) Je verdieping helemaal was uitgebrand. Weg met alles Je had jezelf nog wel zo voorgenomen Om nooit meer een ‘gedicht’ te schrijven, Tot je het weer in je op voelde komen En niet meer van het papier af kon blijven. 't Was haast of de zon scheen in de nacht En of je lachte terwijl iedereen huilde. Je pennehouder kreeg een zachte vacht Die zich teder onder je duim verschuilde. Je lichaam beefde en je begon te gloeien, Zoals dat bij roodvonk wel het geval is. En uit het niets stond een vers te bloeien, Dat je als titel meegaf: Weg met alles. [pagina 26] [p. 26] Aan tafel Opeens zag je de slangen overal kruipen, In je gordijnen en over de vensterbank. Hoe ze ook je disgenoot de stuipen Op 't lijf joegen, ze maakten jou niet bang. Je zag immers nog veel meer - een glimkever Bovenop je radio, een doodskloppertje onder Je tafel - en ze lieten je niet beven. Libellen zag je ook. Maar toen - een wonder! Een grauwzwarte mier begon te spreken Met een ijzig stemmetje, dat op geschrei Leek. En ze zei: ‘De wittebroodsweken, Ze zijn nu aangebroken voor jou en mij.’ Lampionnen en guirlandes Varend op een versierde staatsiesloep Passeerden ze de uitgeholde huizen. Uit de eenmaal drukbevolkte stoep Staken daar de waterleidingbuizen. Ze voeren fier door de kapotte sluizen En zongen: We gaan het zeegat uit. Met goud bestikt waren hun wambuizen. Hun smaragd puilde de kombuis uit. In de verte rookten nog de huizen. Dood zand dwarrelde er in de goot, Op het water dreven oude fornuizen, Maar alles mijlenver achter hun boot. En toen zij de zee al hoorden suizen Zonken ook zij. Oh, als een idioot. Vorige Volgende