Hollands Maandblad. Jaargang 1971 (278-289)(1971)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] K.L. Poll Vijf gedichten De morgen na de opening verdunde zich de lucht; er kwam een grijze damp voorbij en zwanen op de vlucht. Zij vroeg niet naar de zwarte dag zoals ik had gedacht. Zij keek opzij de wereld in en maakte zich verdacht. Het ijskruid in de achtertuin ging open in de zon. Geen macht had nog voldoende macht dat alles weer begon. De zelfverzonnen dageraad verdween hier in het niet. De ogen gunden zich geen rust en zwanen zijn er niet. Kijk, de trouweloze dienaren van God, kijk, daar gaat er een, neeknikkend tegen de behaarde pilaren van zijn stabiele kathedraal, schichtig op zoek naar wat anders, het losgetrokken verlengsnoer schrapend slierend over de zeven weekdagen. Hij verdraagt niet het licht op zijn gescheurde zwartgeruite kiel. Ontkleed gaat beter, denkt hij, en jawel, de zon maakt van zijn blanke huid een bruine pij. Maar het oude gevoel wil niet komen. Hij kiest een kist in bijpassende kleur, een open graf met spiegels langs de wanden, zijn handen gevouwen, maar het oude gevoel, familieleden brengen nog snel de stompjes van de laatste kaarsen, de zon als lucifer, maar er komt niets meer terug. [pagina 16] [p. 16] Onder de appelboom achter in de tuin heeft de dokter zijn eenden zwaaiend met de bijl hun hok ingejaagd. Geen ramp, wel een teken van orde en begrip in de hoofden van dieren en mensen. De appelboom vertrok geen tak bij het kwakend gewaggel. Maar misschien, al springt de gelijkenis niet in het oog, is de boom wel het type van, ja wie zal het zeggen, sprookjes zijn middeleeuwse aanloopjes, van beheerste wraakzucht die bedreigingen oppot, ook van tweeden tegen derden. Genezing, vergiffenis, vermaning, zij worden niet overwogen. Straf slechts, in de vorm van fortificatie, jaarring na jaarring, onneembaar voor botte wapens van artsen. Daarbinnen de vrolijke weldoordachte loop der seizoenen, voorbereiding van wisseling in kleur en gedaante, tot de zekerheid van victorie in de lucht hangt, de afspraken zonder een grein van kans op misverstand gemaakt zijn, losse bladeren de dieren de mond snoeren, vruchten zich vermenigvuldigen, twijgen kinderen met injecties verstijven, takken na geruisloze onthechting burgers uit hun huizen opjagen naar de stam, die zijn ringen verbreekt, de klonterende vluchtelingen bevriest, de voorwaarde vervult: terra immaculata. [pagina 17] [p. 17] Ver weg in de grond zijn de seizoenen verdwenen. Zeer hoog in de lucht zijn de seizoenen ver weg. Wie niet beweegt ziet in de bovenlaag van de vijver op windstille momenten drie en twintig silhouetten van karpers. Een foto bestaat van mijn ouders zij met een hoed en hij met een knevel in verliefde houding voor het toestel weerspiegeld in het water. Onder de vijver een wel die vissen voor stikken en bodemwater voor vriezen behoedt. Voorjaar, jaar, najaar, onjaar. De slang op het trottoir verbeeldt zich niets. Hij kronkelt langs een olifant en registreert het gaan en komen van een zwarte damesfiets. De zeewind van april verschraalt zijn huid. De zeven kleuren krijt verstuiven in Den Haag. Geen voetganger denkt bij zichzelf: kijk uit. Mijn dochter knielt, de schade wordt hersteld. Doch de geschiedenis herhaalt zich moeiteloos. Een nieuwe lente voor hetzelfde geld. 's Nachts valt er regen op het kustgebied. Het water wast de stoep weer schoon. Er was een bonte tegelslang en nu is hij er niet. Vorige Volgende