Hollands Maandblad. Jaargang 1971 (278-289)
(1971)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
Kaleis, de waanzinnige duimzuiger
| |
[pagina 31]
| |
psychokritikus ‘de medeplichtige van de schrijver’. Hermans' zweepdrager? Naar aanleiding van de lektuur van Wolkers' en Mulisch' boeken matigt Kaleis zich in dit zelfde boek een definitief oordeel aan over de politieke ideeën van Mulisch en Wolkers. Een oordeel dat een vernietigend vonnis inhoudt. Het Cubaboek van Mulisch overigens, heeft Kaleis ‘niet eens willen kopen’. In Kaleis bereikt de psychokritiek het niveau, waarop het lezen van de tekst zelfs helemaal achterwege blijft. Op de achterflap van zijn bij Van Oorschot uitgegeven boek wordt het, op het psychiatrisch rapport van deze leraar Nederlands berustende, vonnis van ‘politieke ontoerekeningsvatbaarheid’ meteen maar even uitgebreid tot de aanhangers van deze twee schrijvers-politici. De franse ‘psychocritique’ heeft niet de gewoonte om de geanalyseerde auteurs voor psychopaat uit te maken. Wel de gewoonte om ze secuur te lezen. Wie echter een zin als ‘Ik vind het wel leuk om door Renate Rubinstein een leerling van W.F. Hermans genoemd te worden’ leest als ‘Hierbij geef ik te kennen me als een leerling van de grote W.F. Hermans te beschouwen’ ontgaan de nodige nuances. Van een zin waarin ik mijn verbazing uitspreek over het verschijnsel dat ‘in dezelfde intellektuele kringen waar men de “revival” van Marx met radeloze woede heeft begroet, het minstens even onverifieërbare ideeëncomplex van Freud het eeuwige leven schijnt te hebben’ maakt Kaleis ‘de vele uiteenlopende Neo-freudianen die, volgens Van Dijk, samen met de Neo-marxisten onder één links-intellektueel modehoedje te vangen zijn’. Schrijf een zin over niet zo erg linkse intellektuelen die fel anti-marxist zijn, maar orthodox Freudiaan, en Kaleis valt je aan op een bewering over links-intellektuelen, die zowel neo-marxist als neo-freudiaan zijn. Overigens ben ik het in dezen wel ongeveer met Kaleis eens. Alleen, het onder één hoedje vangen van Marcuse en een neo-freudiaan als Reich (of Fromm) zal niet lukken. In zijn Critique of neo-freudian revisionismGa naar eind3) trekt Marcuse fel van leer tegen Reich e.a. met vrijwel dezelfde argumenten als Kaleis. Marcuse gaat prat op zijn orthodox Freudianisme. De door Kaleis gesignaleerde tegenstelling tussen wrikbaar en onwrikbaar is als paradox in het werk van Freud zelf aanwezig. Marcuse beroept zich voor zijn utopie m.i. volkomen legitiem op Freud zelfGa naar eind4). Hij kan zich ook op passages uit Totem und Tabu beroepen. Het neo-Darwinisme, waarop de moderne ethologische driftleer stoelt, was niet aan Freud besteed. Geheel uit eigen duim is Kaleis' veronderstelling, dat Hermans een uiterst orthodox Freudiaan zou zijn. Noot twee onder mijn artikel was goed voor Hermans' uitspraak dat ‘ook Freud op het ogenblik begint te kraken’. Met Hermans' orthodoxie valt het dus tegen. Wat niet wegneemt dat een interpretatie van Hermans' literaire werk zonder enige kennis van de psycho-analyse onmogelijk is. De verhalenbundel Moedwil en Misverstand heeft tot ‘Leitmotiv’ een tweetal citaten, die rechtstreeks naar de psychoanalyse verwijzen. De roman Ik heb altijd gelijk heette aanvankelijk Zuster en Superego. Wie deze roman bestudeert weet dus waar | |
[pagina 32]
| |
hij op letten moet. Het gaat in die roman niet om het geweten, dat uit identificatie met de vader is ontstaan, maar om het Ik-ideaal, dat juist uit verzet tegen de vader is gegroeid. Wie dat eruit haalt, haalt er nièt, naar goed psycho-analytisch gebruik, iets anders uit dan er door Hermans is ingestopt. En, wat meer is: hij haalt er lang niet genoeg uit, eigenlijk alleen een banaliteit. In een interview met SomaGa naar eind5) bevestigt Hermans dat er in De Donkere Kamer van Damocles veel gebruik wordt gemaakt van Freudiaanse symboliek. Maar Hermans vindt het Freudiaanse denken, dat zich volgens hem als een soort kruipolie door het hele Westerse denken heeft verbreid, in de moderne literatuur een vanzelfsprekendheid. Niet iets om er met veel misbaar uit te halen. Ook niet om er expliciet in te leggen, trouwens. Het door mij gebezigde ‘doelbewust’ was een te scherpe formulering. ‘Wat ons interesseert is, of u die symboliek er bewust inlegt?’ vroeg Soma. Antwoord: ‘Die leg ik er niet bewust in. Maar zonder de waarheid geweld aan te doen kun je ook weer niet zeggen dat ik die er niet in breng. Ik kan namelijk ook niet zeggen: wel, dat is niet met opzet zo gedaan. Het boek is geen allegorie. Dat wil ik niet. Maar ja, Freud is er nu eenmaal geweest en het is duidelijk dat dat soort konnekties worden gelegd’. Hermans brengt in zijn boeken achteloos een Freudiaanse dimensie aan. Volgens Kaleis is hij daarom een ‘tamelijk waardeloze knutselaar’ of zelfs, o, schande, ‘een op esteties effekt beluste romancier’. Kaleis heeft alleen respect voor auteurs, die hun romans vrij-associërend op de divan schrijven. Auteurs, die zich blootgeven, die in hun romans een boekje open doen over zichzelf. Kaleis bedrijft psychokritiek op de vent af. Psychokritiek kàn natuurlijk heel goed beperkt blijven tot duiding van de romanpersonages. Maar Kaleis is vooral uit op de ‘vent’ achter het werk, op wie hij dan allerlei verhulde of onverhulde kritiek uit. Het wemelt in zijn kritieken van de incomplete of infantiele persoonlijkheden. Adriaan van der Veen heet ‘aan de homosexualiteit ontsnapt’. Raoul Chapkis wordt een ‘vide interieur’ voor de voeten geworpen (Chapkis als hol vat). Wolkers en Mulisch blijken uiteindelijk niet minder dan gevaarlijke psychopaten. Dat ook de redaktieleden van het voormalige tijdschrift voor een autonomistische literatuur-kritiek Merlyn er volgens Kaleis stuk voor stuk ernstig aan toe zijn, hoeft geen betoog. Om de vent achter het werk te kunnen begrijpen, moet men, zo stelt Kaleis in zijn boek terecht, zelf iets van die ander in zich hebben. Mijn idee is, dat de mensen onderling, alhoewel allemaal met zekere kenmerken van de homo sapiens behept, enorm van elkaar verschillen. De informatie, die in de genen ligt opgesloten is goeddeels dezelfde, maar de informatie, die in de hersencellen ligt opgeslagen is zeer, zeer gevarieërd. In een literair werk probeert de schrijver m.i. een deel van zijn unieke informatie te verwoorden. Wie psychokritiek bedrijft concentreert zich op het begrijpelijke, dwz. het algemeen menselijke element in de roman. Dit is m.i. het element waar het in de literatuur nu juist niet om gaat. HermansGa naar eind6) schrijft ergens dat een romancier al zijn personages als hèt geval moet beschouwen, en niet als een geval. Dit geldt ook voor de kritikus. Ook als men de romanpersonages met de schrijver gelijkstelt, dan nog gaat het om hèt geval Hermans en niet om Hermans als een geval van de narcistische en/of anaal en/of fallisch gefixeerde neuroticus. De ik-figuur in Van het Reve's brieven (voor Kaleis: G.K. van het Reve) vertoont ongetwijfeld exhibitionistische trekken. Maar het is zoals de ik-figuur in dezelfde brieven zegt: ‘Iedereen kan zijn lul, respectievelijk vrouwelijkheid laten zien, maar niemand kan zo schrijven als ik - daarin zit hem het verschil’. De ik-figuur van deze brieven verwoordt unieke bewustzijnsinhouden. Daarom is het literatuur en geen psycho-analytische ‘case-story’! Frits van Egters, hoofdpersoon in Van het Reve's roman De Avonden, zal best wel zoals Kaleis meent een ‘narcissus’ zijn. Maar hij is niet een typisch geval van de narcistische persoonlijkheid. Hij is het unieke geval Frits van Egters. Ook sommige personages van Hermans kan men ongetwijfeld thuis brengen als narcisten. Een schamele buit, want wat is er mee gezegd, dat Arthur Muttah en Frist van Egters narcisten zijn? Iedereen die onder de lektuur van De Tranen der Acacia's en De Avonden niet voortdurend in psychiatrische handboeken heeft zitten bladeren, weet dat deze romanfiguren allebei een geval apart vormen. De psychokritiek levert slechts algemeenheden op, die aan de essentie van de roman voorbij gaan; de unieke bewustzijns-inhouden van de personages. Bij Kaleis zijn het bovendien totaal oncontroleerbare algemeenheden. Wie wil aantonen dat een romanpersonage binnen de Freudiaanse neurose-typologie onder de analen valt, moet laten zien dat een significant percentage van alle informatie, die de roman over deze figuur geeft, in deze richting wijst. Wie, zoals Kaleis, bovendien wil aantonen dat de schrijver zelf een ‘anaal’ is, moet alle roman- | |
[pagina 33]
| |
Jaap BoerdamGay Headvoor Sarah Bovenop de rotsen
van o.a. zacht en veelgekleurd klei,
waarin pientere jongens bewijzen
vinden van een oertijd,
althans van de woorden van de leraar,
waaruit indianen asbakken draaien
die zij later met hun veren verkopen,
welke de zee kleiner maakt
laat bloeden bij een gunstige stand van de maan
een afgeperkt stukje aarde
met verrekijkers en een weegschaal
een uitzicht op de oceaan
het einde van een tochtje.
Ik bewaar hiervan een ansicht:
aardrijkskunde, een natuurverschijnsel
en hetgeen waaraan je dacht
toen je naast me stond, iets eenzaams
fluisterde en je je orienteerde,
even voor vijf cents door de kijker
de zee in je ogen liet stromen
bovenop de rotsen
van Gay Head.
* Gay Head is de naam voor het zuidelijkste puntje van Martha's Vineyard, een eiland voor de kust van New England onder Cape Cod, Mass., U.S.A.
personages van deze schrijver op bovengenoemde manier de revue laten passeren. Het is immers een koud kunstje om uit het oeuvre van een produktief schrijver als Hermans een stuk of tien analiteit-indicerende citaten te lichten en deze op een suggestieve rij te zetten. In het oog springt bv. dat Kaleis de roman Ik heb altijd gelijk in zijn psychokritiek van Hermans geheel buiten beschouwing laat. Storend is bij Kaleis verder dat hij met talloze typologieën door elkaar heen werkt. Zijn vondsten worden op die manier nog dubieuzer. Een psychokritiek, die aan de hier gestelde kriteria voldoet, blijft overigens een twijfelachtige zaak. Het geeft te denken, dat terwijl de psychiaters zelf in toenemende mate zijn teruggekomen van het zelfbewuste geëtiketteer van hun patiënten, juist een leek als Kaleis nog op de betweterige indelers-tour gaat. Maar misschien moet ik daar niet meer achter zoeken dan gebrek aan informatie. ‘De eerste echte wetenschap van de mens, die met concrete, rationele, bevattelijke hypothesen werkt, die dagelijks in de klinische praktijk geverifieerd worden’, laat Kaleis Revel geestdriftig uitroepen, alsof we in 1910 leven. Kaleis zelf schrijft in zijn boek: ‘Het oorspronkelijke, simplistische “behaviourisme” is allang, als onhoudbaarheid tegenover de dieptepsychologie (sic), aan de kant gezet’. Aan de kant gezet is door de exp. psychologen reeds lang geleden de dieptepsychologie. Bekend is in dit verband H.J. Eysenck's boekje Uses and Abuses of Psychology, waarin een hoofdstuk ‘What is wrong with Psycho-analysis?’. Recapitulerend antwoord: ‘Psycho-analysis is unscientific’. De door Eysenck bijeen gebrachte kritiek op het Freudianisme, waaronder experimenteel onderzoek naar Freuds droomhypothese (onhoudbaar) en naar het | |
[pagina 34]
| |
therapeutisch effekt van de analyse (niet aantoonbaar), is zoetjes aan klassiek geworden. Veel te weinig bekend is de Freud-kritiek van de Nederlandse psychiater F.J. Bröcker, geformuleerd in enige artikelen en in zijn boek Evolutie en PsychologieGa naar eind7). Zijn artikelen werden door de officiële Freudiaanse instanties doodgezwegen. Over dit doodzwijgen schreef Bröcker de volgende passage: ‘Toch was het niet slechts om praktische redenen dat de Freudianen zwegen. Want - na jaren van liggen en lezen - geloven zij, dat alle kritiek op de freudiaanse leer volgens diezelfde leer als neurotisch verweer moet worden gezien. Zo functioneert de psychoanalyse als een gesloten systeem, dat trouwens al jaren geleden voor de wetenschap ontoegankelijk werd, nadat Freud had voorgesteld op congressen nog wel voordrachten maar geen discussies meer te houden. Daarmee ontstond geleidelijk ook de bekende freudiaanse gewoonte om in publikaties bij het verkondigen van een wat afwijkende mening tevens te vermelden, dat het dan een “aanvullend” gegeven betrof en dat van andersluidende psychoanalytische opvattingen de juistheid reeds eerder was “aangetoond”. Zo is er nu met een imponerende terminologie een kolossaal theoretisch systeem ontstaan, waaruit een ieder voor ieder symptoom een verklaring naar zijn gading kan kiezen’. Van de ook door Kaleis hogelijk gewaardeerde A. Koestler verscheen vorig jaar een artikelGa naar eind8) met de omineuze titel Can Psychiatrists be trusted? Hieruit tot slot een aardig citaat: ‘In another study, in which 42 American psychiatrists participated, the patient, described as “an attractive woman in her middle-twenties”, was classified by one-third of the diagnosticians as schizophrenic, by another third as neurotic, and by the third third as suffering from personality disorders. But when the same patient was diagnosed by British diagnosticians, not a single one diagnosed her as schizophrenic, and 75% diagnosed “personality disorders”.’ Binnen de psychiatrie - al of niet Freudiaans - heerst een volslagen anarchie. Patienten moeten uiteraard geholpen worden. Er is echter geen enkele reden voor een literair kritikus om bij deze wetenschap te rade te gaan - of het moest zijn omdat men het ontbreken van harde kriteria juist attraktief vindt. |
|