nadige veroordeling van een paar schetsen die hij geschreven had voor de televisie. Ze mag ze best slecht vinden, zegt hij, maar waarom houdt ze er dan niet haar mond over, wat is dat voor onnozels, ze kan toch wel begrijpen dat ze mij op zo'n manier afstoot en dat wil ze juist niet, moet je aannemen. Y. verbaast er zich niet over. Ze wil je aandacht trekken, zegt hij, je moet merken dat ze niet maar alles prachtig vindt van je, zodat je gaat denken er zit toch wat in dat meisje - ze zal wel geweldig gehuild hebben toen ze weer alleen thuis was. J. neemt aan dat alles wat Y. zegt waar is en gelooft het dus, maar begrijpt nog niet hoe het mechanisme werkt.
Ik begrijp het ook niet en denk er later lang over na, waarbij de herinnering opkomt aan een studiegenoot die zich bekneld voelde aan de universiteit en overwoog om zich in Parijs te gaan amuseren met Françoise Sagan, bij wie hij belangstelling meende te kunnen wekken ‘door een beetje minachtend te praten over die boekjes van haar.’ Dat was een vergelijkbaar geval, en in koelen bloede. Hebben wij te maken met afgunst op de openbaarheid? Het is mij wel eens opgevallen dat ik mooie meisjes die op mij geen acht slaan geneigd ben af te straffen door ze van mijn kant ook niet meer op te merken. Als dat gebeurt bij een filmopname of zo zou dezelfde afgunst van de openbaarheid in het spel kunnen zijn - en inderdaad, gewoon in een restaurant of bij mensen thuis doe ik niet zo gek.
Toch is dat niet wat ik zoek. Er moet een idee te vinden zijn dat het gedrag van het meisje raakt in plaats van er omheen te praten, en tenslotte komt het tevoorschijn: masturbatie, en de wraak voor de schaamte. Zo'n pril meisje, veel te jong voor J. - dat moet het zijn. Als ik het aan J. aanbied zegt hij dat hij ook al aan schaamte gedacht heeft. ‘Je kan ook overdrachtelijk masturberen’. Jawel, maar dat hoeft niet. Een Amerikaanse heeft net een boek gepubliceerd waarin ze iedere rechtgeaarde vrouw aanmoedigt om, afgezien van wat ze van mannen meeneemt, per dag tenminste vijf keer eigenhandig klaar te komen. Dat moest het meisje maar eens lezen; als ze daarna aardig wordt, is het bewijs geleverd.
‘Vertel het maar aan Y., deze conclusie.’ Dat hoeft niet, zegt J., zij wist het ongetwijfeld al; zij zal gedacht hebben dat wij het vanzelf begrepen.
Het besluit is gevat: ik ga per nachttrein naar Glasgow, niet per vliegtuig. Het is de meest offervaardige toepassing tot nog toe van mijn principe dat de luchtlijnen, die vernielers van de beschaving, zo min mogelijk geld moet worden toegespeeld. Ze zullen het van mij niet merken, maar als het principe veld wint zal het op den duur aan hun inkomsten gaan knabbelen. Al kunnen zij dan misschien nog geen onhoorbare vliegtuigen vinden, er zullen er in ieder geval minder van gaan.
Nu maar hopen dat ik er slapen kan, bij de angoissante musique qui bruit le long de tes couloirs de cuir doré. De millionnairs, slapen die, derrière les portes laquées? Zal ik toute la douceur de vivre ondervinden entre Macclesfield en Stockport? of gaat die trein zo niet. Het maakt geen verschil. Ach Harmonika Zug! De millionnairs scheuren door de lucht in hun executive jets, en hoezeer de Engelsen zich ook beijverd hebben om alles vaag en veelbelovend te houden, een land dat een douceur de vivre kan onthullen is het niet geworden. Wel zal er zijn een funny little basin vou're supposed to wash your face in; en dan 's ochtends Glasgow, die bruine getergde stad waar niemand om zich heen kijkt.
Er gaat misschien geen dag voorbij, en zeker nooit een week, of ik zie uit een toespraak of interview dat alweer iemand zijn hoop voor de mensheid grondt op een indruk dat de jeugd het goed meent, onbevangen en genereus. Nevill Coghill, geleerde en eenmalig librettist (van de musical Canterbury Tales), nam vanochtend door bemiddeling van de Guardian zijn plaats in achter aan de rij van jeugdvolgelingen. Als hij over een paar weken omkijkt, zal hij vast verbaasd zijn zo'n eind als de rij gegroeid is.
Ik weet niet of zijn gemeenplaats meer in zwang is dan twintig of honderd jaar geleden. Ik herinner mij dat mijn vader er ook mee werkte, tegen mij die er toen al zuinig op reageerde; en hij had het met vrienden besproken, die waren het met hem eens. Als het nu vaker gehoord wordt zal het komen doordat de jeugd numeriek en financieel sterker is geworden de laatste tijd. Dadelijk zijn er dan ook meer bedienden die complimenten aandragen, en anderen die meelopen voor de gezelligheid.
Waarschijnlijk heeft de gedachte dat de jeugd een betere toekomst belooft een geschiedenis zo lang als de beschaving. Niettemin wordt mijn respekt ervoor door ongelovigheid uitgewist. Zoals ik de babies in hun kinderwagens zie zitten herken ik er vaak al de autoprollen van morgen in, en allerhande uitschot; soms (en dan ook zonder recht om van de toekomst verbetering te verwachten) mijn eigen soort. Ik weet niet hoe de jeugd die uit die babies groeit een minder gemêleerd gezelschap zou kunnen