| |
| |
| |
[280]
Het andere nieuws in Nederland
of: I.F. Stone heeft ongelijk
Paul van 't Veer
Niemand heeft mij ooit in mijn gezicht een fanaticus genoemd, maar toch houd ik al lange tijd hardnekkig vast aan de overtuiging dat er betrekkelijk groot verschil bestaat tussen waarheid en leugen. Ook het verschijnsel dat er soms zeer veel leugens en andere onwaarheden worden verspreid, doet mij niet geloven in de ‘betrekkelijkheid’ van de waarheid. Noch word ik van mijn overtuiging afgebracht door de moeite die het soms kost de waarheid te vinden of doordat ik zelf vaak over onvolledige en suspecte gegevens ben gestruikeld.
Nu geef ik toe dat ik geen hoge eisen stel. De eenvoudige waarheid van een betrouwbaar krantebericht is mij al heel wat waard; betrouwbare en veelzijdige informatie in het algemeen - veel meer verlang ik van de waarheid niet.
Of is dit juist de opperste pretentie, te beweren dat een krantebericht gewoon waarheid kan bevatten als het om iets meer gaat dan een op de hoek aangereden fietser? Onder de critici van de pers zijn er tegenwoordig heel wat die dit geloven. Zij menen dat het wereldbeeld van kranten, radio en tv praktisch geen aanraking heeft met de werkelijkheid. De zachtmoedigen onder hen denken dat dit het gevolg is van de onmogelijkheid voor journalisten goed weer te geven wat er aan de hand is. De journalisten zijn zonder het te weten beïnvloed door van alles en nog wat, hun apparaten zitten hen in de weg, ze zijn onverschillig, lui of gewoon te dom. De argwanende critici zijn ervan overtuigd dat er opzettelijk een vals beeld wordt geschapen (de journalisten zijn dan opeens weer ontzettend slim, hoewel gemeen), in de dictatoriale landen door de politieke censuur en alles wat daarmee samenhangt, in de westelijke landen door manipulaties naar keuze, waaronder weer die van de journalisten zelf met hun belangen in de gevestigde orde.
Het lijkt alles bijeen een tamelijk hopeloze toestand, maar gelukkig zijn er de laatste tijd heel wat geëngageerde amateurs die niet bij de pakken neerzitten en zelf de voorlichting ter hand nemen. In het voetspoor van Amerika, waar die dingen allang bestonden, zijn ook in de Westeuropese landen de laatste tien jaar tal van informatiebladen gesticht. Ze worden in Nederland meestal ‘bulletins’ genoemd en ze stellen zich ten doel te doen wat de gevestigde voorlichtingsmedia nalaten: volledige informatie geven over speciale onderwerpen.
Zo verschijnen in ons land onder meer het Cuba Bulletin, reeds in zijn tiende jaargang en tegenwoordig geheten Informatie Bulletin over Cuba en andere Latijns-Amerikaanse landen, onder redactie van Maria Snethlage, de enige vrouw in deze wereld; het Angola Bulletin, negende jaargang, redacteur Sytze Bosgra, landelijk misschien wel de bekendste van de bulletinredacteuren doordat hij veelvuldig elders schrijft en optreedt; het weinig op informatie en meer op polemische beschouwingen ingestelde Palestina Bulletin, dat ook door zijn uitvoering nogal van de andere afwijkt; dan het Vietnam Bulletin, vijfde jaargang, organisatorisch verbonden met de Amsterdamse studentenvereniging ASVA, als ‘studentenmacht’ op zijn retour; en de dochter van dit bulletin, Indonesië Informatie, redactioneel min of meer gegroepeerd rond prof. Wertheim en dr J. Pluvier. Het Zuid-Afrika Bulletin is een kwartaalblad met een weinig aktuele inhoud (in het maart-nummer stond niets over de Britse wapenkwestie of de rel rond het anti-koloniale jongerencongres). Er schijnt ook nog een Griekenland Bulletin te bestaan en er verschijnen op ongeregelde tijden allerlei ‘informatiemappen’ (NAVO, Suriname, Midden-Oosten), die ten nauwste met de wereld der bulletins verbonden zijn, terwijl er verwante berichtgeving te vinden
| |
| |
is in De Groene en het maandblad Sjaloom, die rubrieken hebben voor wat uitdrukkelijk als Het Andere Nieuws wordt aangekondigd.
De redactionele verantwoording die Indonesië Informatie telkens afdrukt, mag ook voor de andere gelden: ‘De redaktioneel door het Komité Indonesië uit te geven nummers Indonesië Informatie hebben als voornaamste doelstelling, voor brede kringen feitelijke informatie te verschaffen over de huidige toestanden in Indonesië.’ Tot de Underground Pers willen de bulletins en hun verwanten dus niet gerekend worden. Zij richten zich tot een ‘gewoon’ bovengronds, en niet tot een ondergronds publiek.
De reiziger in deze wereld van het Andere of Alternatieve Nieuws merkt gauw genoeg dat hier evenzeer als bij de gewone journalistiek van onze dagbladen en nieuwsrubrieken, van een establishment met coryfeeën en vaste bronnen sprake is en de belangrijkste, meest bewonderde daarvan is de man die in mij deze beschouwing heeft losgewoeld: I.F. Stone.
Wie nooit van I.F. Stone heeft gehoord, kan wel op het dak gaan zitten. Hij kan in geen geval gerekend worden tot de in-crowd van het Alternatieve Nieuws. Kortgeleden heeft Igor Cornelissen in Vrij Nederland verklaard dat hij ten opzichte van I.F. Stone op zichzelf moest passen. ‘Voordat ik dit stukje (over Stone) ging schrijven, dacht ik: even oppassen dat je niet lyrisch wordt’, schrijft Cornelissen. Maar dan gooit hij alle remmen los. ‘Waarom zou je niet opgewonden en enthousiast mogen worden over een man die tegen de massale stroom in onomkoopbaar blijft, die zich niet laat ondersneeuwen door de golf van officiële verklaringen en geruststellingen, een man die niet alleen beweert maar ook bewijst? Stone scheldt niet en hij haat niet, alle andere goede eigenschappen van een strijder heeft hij.’
Cornelissen, die Stone ‘Izzy’ noemt zoals alle Stone-adepten in Nederland, hanteert deze lyriek in een bespreking van het boek Verhulling en werkelijkheid. Het is een keuze uit de artikelen van Stone, samengesteld door zijn Nederlandse profeet G. van Benthem van den Bergh. (Uitg. Kritiese Bibliotheek/Van Gennep) De stukken zijn door Stone geschreven voor zijn eenmansnieuwsbrief, een in Amerika veelvuldig voorkomende vorm van journalistiek, verwant aan het verschijnsel van de syndicated columnist wiens artikelen in tientallen, soms honderden kranten over heel Amerika en eventueel daarbuiten verschijnen. Nieuwsbrieven van deze aard bestonden in de VS en Engeland al voor de oorlog en daarna ook bij ons. (Gans, Fabius.)
De nieuwsbrief van Stone heet eenvoudig Stone's Bi-Weekly en verschijnt tweemaal per week in de aantrekkelijke oplage van veertigduizend exemplaren. (In dat hinderlijke land Amerika kan ook radicalisme good business zijn.) Stone is dan ook een uiterst leesbare scherpzinnige journalist, een Amerikaanse ‘liberal’ eerder dan een ‘radical’, d.w.z.: ondogmatisch, progressief, naïef en achterdochtig tegelijk, erudiet, een speurneus opererend in een journalistiek klimaat waarin nooit een inlichting wordt geweigerd, ook niet aan een verklaarde tegenstander. Zijn ondogmatische instelling heeft Stone voor op de jongere school van Amerikaanse radicalen. Bijvoorbeeld op de schrijver die zich met zijn onderzoek naar het moderne Amerikaanse imperialisme vaak op hetzelfde terrein als Stone bevindt: David Horowitz. Zoals Stone meewerkt aan de serieuze New York Review of Books, zo schrijft Horowitz voor Ramparts, dat in de formule van Igor Cornelissen het meest beantwoordt aan het ideaal van een strijder omdat het betoogt maar ook haat en scheldt. Horowitz betoogt en scheldt al jaren dat Amerika niet alleen de oorlog in Vietnam en Korea is begonnen maar ook de koude oorlog, nadat het al eerder de tweede wereldoorlog mede had geprovoceerd, kortom: dat bij Amerika de politieke erfzonde berust. (In zijn volgende boek zal Horowitz naar ik aanneem aantonen dat Amerika ook verantwoordelijk is voor de Frans-Duitse oorlog en de Tocht naar Rusland.)
Zo ver gaat Stone niet, maar ook hij heeft de neiging zijn bewijzen te ontlenen aan de eenvoudige stelling: iedereen zegt 't, dus zal het wel niet waar zijn. Het aantrekkelijke van Stone is echter dat hij niet de moed en niet de humor verliest bij zijn eigen voorspelling dat op de mestvaalt van racisme, kapitalisme en imperialisme in Amerika een inheems fascisme zal ontstaan dat de macht in Washington zal overnemen. (Verschil tussen Stone en Horowitz: volgens de laatste hééft het fascisme allang de macht in Washington overgenomen.) Van Benthem van den Bergh noteert in zijn inleiding dat Stone in het najaar van 1968 bijzonder opgewekt en handenwrijvend reageerde op sombere opmerkingen over de verkiezing van Nixon en de benoeming van Laird tot minister van Defensie: ‘Ja, ik kan het heus niet helpen, ik verheug me op vier jaar vechten tegen Nixon en Laird.’ Hoe rotter de regering, hoe leuker voor Stone, al gaat hij wederom niet zo ver als de bloedige radicalen van het type Horrorwitz die in de ‘verelendung’
| |
| |
van de politiek het bewijs van hun neo-marxistische stelling inzake de kladderadatsj van Amerika begroeten.
Toch is ook Stone's meest opvallende zwakheid juist gelegen in de permanentie van zijn voorspelling dat Amerika rijp is voor een eigen variant van het fascisme. Als bij veel New Deal-radicalen houdt bij hem de echte Amerikaanse hervormingsdrang (die hij in de jaren '30 mee heeft helpen vormgeven) op bij Roosevelt. Het is voor ons, Europeanen, die uit de malaise van de jaren '30 niets zagen voortkomen dat enige hoop op de toekomst gaf (de hoop werd pas in de oorlog geboren), moeilijk te begrijpen wat de New Deal van Roosevelt in Amerika betekend heeft. Ook voor Stone, bij wie Roosevelt wel een schavuit en een manipulator van mensen kan zijn, maar een Reus in vergelijking met alles en iedereen die na hem kwam.
Stone is met al zijn radicalisme een typisch produkt uit de New Deal-periode, inbegrepen de naieve opvattingen over de internationale situatie die toen opgeld deden. Het maakt voor Stone geen verschil wie er na Roosevelt regeert: Truman, Eisenhower, Kennedy, Johnson, Nixon - allemaal één pot nat. Ze voerden allemaal oorlogen (Korea of Vietnam) en dat moesten ze wel doen, omdat hun beleid nu eenmaal de resultante is van een reeks vaste gegevens in de Amerikaanse maatschappij.
Het is de zwakheid van Stone, door Van Benthem van den Bergh en andere volgelinlingen natuurlijk niet opgemerkt omdat ze zelf geen verschil zien tussen Beernink en een Griekse kolonel, dat Stone (soms) wel een eenmaal gegeven situatie, maar geen beleid kan beoordelen. Bij hem zul je nooit te weten komen hoe de aperte verschillen in beleid tussen de diverse presidenten ontstaan, laat staan die tijdens een en dezelfde president. Met andere woorden: van de politiek als een voortgaand proces, een voortdurende wisselwerking waarin mensen en landen elkaar beïnvloeden, daarvan heeft Stone absoluut geen kaas gegeten. Het duidelijkst blijkt dat m.i. in de artikelen over de SALT-besprekingen die hij in de New York Review of Books heeft geschreven en die in Nederland kortgeleden als de Wegwijzer Brochure van Pax Christi Je hebt meer wapens dan je denkt zijn verschenen, omgeven door de bewonderende voor- en nawoorden waarvan de beschouwingen van de Meester ook in de grotere uitgave van de Kritiese Biblioteek ruimschoots zijn voorzien. Je mocht anders eens niet merken hoe ontzettend Diep dit allemaal gaat. Goed, in deze historie van de ontwapeningsbesprekingen, komen uiteraard ook de vruchteloze pogingen sedert 1946 aan de orde (het Plan Baruch and all that). Nu is het typerende van Stone dat hij wel zeer uitvoerig het geknoei en gedraai aan Amerikaanse zijde oprakelt, maar het voorstelt alsof dit het autonome gedraai van een stelletje boeven onder aanvoering van Truman, Baruch, Eisenhower en Kennedy is geweest, terwijl het natuurlijk het gedraai was in antwoord, of op zijn minst in samenhang met het gedraai van de tegen- | |
| |
partij waarbij zich de heren Stalin, Molotow, Vysjinski, Chroesjtsjow en nog enkele anderen bevonden, die mettertijd door hun eigen partij aan de kaak werden gesteld als moordenaars,
leugenaars of op zijn minst avonturiers. Als Stone J.F. Kennedy aanvalt omdat hij méér raketten dan Eisenhower wil bouwen, dan laat hij geheel buiten beschouwing, noemt hij niet eens, de verpletterende indruk die op de hele wereld de Russische spoetniks en eerste intercontinentale raketten hadden gemaakt, de chantage die een zekere Boelganin in boodschappen aan Europese landen (ook Nederland) met de Russische megatonbommen bedreef en nog zo wat meer.
Hoewel Stone evenmin als welke andere radical of liberal ook, de werkelijk gevaarlijke machtsfactor in Amerika scherp heeft onderkend, de militair-industriële belangengemeenschap, voordat de weinig radicale president Eisenhower iedereen er in zijn afscheidsrede van 1961 met de neus op drukte, is hij naar het model van de jaren '30 wel altijd bijzonder gevoelig geweest voor het meer ‘ouderwetse’ verschijnsel van de invloed van generaals op de politiek. Dit was het uitgangspunt van wat Van B.v.d.B. in zijn inleiding - ook hij een lyricus, hier - aankondigt als: ‘Het beste wat Stone ooit heeft geschreven, tevens het meest schitterende voorbeeld van zijn speurderskwaliteiten’, namelijk zijn boek over The hidden history of the Korean War uit 1951.
Stone is ook in zijn beschuldigingen bescheidener dan Horowitz maar hij betoogt hierin toch dat de Koreaanse oorlog is uitgebroken door een Amerikaanse provocatie. V.B.v.d.B. neemt een aktief aandeel in het verhaal als hij het boek van Stone in zijn eigen woorden navertelt. Hij zegt dat onder invloed van de Koude Oorlogsideologie ‘in het westen nog steeds algemeen wordt geloofd, dat de oorlog in Korea is ontstaan als gevolg van een door de Sowjet-Unie geïnstigeerde verrassingsaanval van Noord-Korea’, of elders zelfs: ‘op bevel van de Sowjet-Unie.’ (Hij weet blijkbaar niet dat in 1950-51 bij serieuze onderzoekingen de rol van Moskou altijd twijfelachtig is genoemd.) V.B.v.d.B. geeft dan aan de hand van Stone aan hoe het in werkelijkheid zou zijn toegegaan. Met veel vragende zinnen wordt gesuggereerd dat de toenmalige Amerikaanse minister van Defensie (Louis) Johnson, de chefstaf Omar Bradley en Trumans adviseur John F. Dulles niet toevallig in juni 1950, vlak voor het uitbreken van de Koreaanse oorlog, in Japan waren. Ja - zogenaamd waren zij er om de besprekingen over een vredesverdrag met Japan in gang te zetten dat een eind moest maken aan de militaire bezetting (inderdaad is het verdrag gesloten in september 1951, zoals V.B.v.d.B. even vergeet te vermelden), maar is het niet merkwaardig dat Dulles tussendoor een bezoek bracht aan Korea en daarna in Tokio weer met generaal MacArthur sprak en voortdurend zeer opgewekt was, terwijl drie dagen later toch de Koreaanse oorlog uitbrak? Nou dan!
Ja, wat dan eigenlijk?
Via veel vraagtekens (ik tel in de beslissende passage tien vragende zinnen en zinsdelen met ‘zou Dulles niet’ of ‘had Dulles niet’ - constructies achter elkaar) lezen we dan plotseling dat Dulles met de Koreaanse oorlog ‘precies kreeg wat hij wenste’, nl. de rechtvaardiging van de Koude Oorlog en van de bewapeningswedloop, twee wensdromen van Dulles en zijn kliekje.
Ik hoop dat deze voddige redenering die ervan uitgaat dat vijf vraagtekens samen één uitroepteken mogen maken of vijf mogelijkheden samen één zekerheid, alleen de gebrekkige logika van V.B.v.d.B. weergeeft en dat Stone zelf iets intelligenter redeneert. Hoewel ik het betwijfel als ik lees dat volgens Stone de Zuid-Koreaanse president Syngman Rhee de aanval van Noord-Korea heeft uitgelokt met instemming of op advies van MacArthur en Dulles en misschien ook van Johnson en Bradley. ‘Daarop wijst ook dat dit precies de adviseurs waren die Truman ertoe brachten om zijn aanvankelijk afwachtende houding binnen twee dagen te laten varen en tot massale Amerikaanse interventie te besluiten nog voor de Veiligheidsraad bijeen was gekomen.’
Even daargelaten dat in een arrangement van gebeurtenissen post hoc propter hoc als hier is ondernomen, de rol van Dean Acheson, de minister van Buitenlandse Zaken en de man op wiens advies Truman het meest steunde, geheel is verdwenen - ligt het toch wel voor de hand dat het genoemde viertal als naaste adviseurs van de president optrad als het ging om een oorlog in het Verre Oosten. Bovendien konden zij bij uitstek het spoedeisende karakter van deze zaak beoordelen, want zoals bekend (nu ja, bekend voor wie de moeite neemt iets over de Koreaanse oorlog na te slaan) had de oorlog een desastreus verloop voor de Zuid-Koreanen die alleen dankzij een inderhaast uit de onderbezette Amerikaanse garnizoenen in Japan bijeengescharrelde hulpexpeditie in Poesan een klein bruggehoofd in Korea konden behouden. Pas op 15 september, twee en een halve maand na het begin van de oorlog - daar had ik warempel haast ‘na de inval van
| |
| |
Noord-Korea’ geschreven - wist MacArthur het tij te doen keren met zijn landing bij Intsjon, vèr achter de Noord-Koreaanse linie. Zou dit allemaal in de enscènering van Dulles c.s. zijn inbegrepen? Ik vrees dat V.B.v.d.B. hiet toch één vraagtekentje te weinig heeft geplaatst.
Maar hij is nog niet klaar met het uitbreken van de Koreaanse oorlog. Hij heeft ook nog eens een artikel gelezen van een zekere Philip Devillers in een Frans politicologisch tijdschrift, waar ook héél interessante dingen in staan. En wel dat een divisie strijdlustige Koreaanse communisten, de zogenaamde groep van Jenan, die in het Chinese Rode Leger had meegevochten en na de nederlaag van Tsjiang Kai-tsjek naar huis kon terugkeren, het eerst tot de aanval is overgegaan. ‘Beide lezingen zijn even waarschijnlijk: zowel de groep van Jenan als Syngman Rhee en zijn Amerikaanse bondgenoten hadden belang bij het uitbreken van de oorlog. (...) Of Rhee nu al of niet is begonnen, de oorlog was hem welkom. Het is zelfs nog mogelijk dat beide partijen wilden beginnen, maar dat de een niet hoefde, omdat de ander het al had gedaan. Maar de Sowjet-Unie heeft er in ieder geval niet van geweten, evenmin trouwens als de Amerikaanse president.’
Hoor eens even, dit is, met permissie, je reinste gelul. ‘Beide lezingen zijn even waarschijnlijk’, zegt de grote popularisator van Stone. Misschien wel. Maar ze kunnen niet tegelijkertijd waar zijn. Ze zijn namelijk tegenstrijdig. Aan deze kleinigheid gaat V.B.v.d.B. geheel voorbij. Het maakt hem allemaal niets uit. Gooi het maar in zijn pet en daaruit tovert hij dan plotseling weer een van zijn stelligheden tevoorschijn: de USSR en de Amerikaanse president hebben er ‘in ieder geval’ niets van geweten.
Nu is het jammer voor speurneus Stone dat niet alleen de heer Devillers gehakt heeft gemaakt van zijn hele boek (zonder dat dit voor V.B.v.d.B. iets schijnt uit te maken - en al die brille dan?), maar dat we sedert kort ook beschikken over een Kremlinbron die op zijn beurt gehakt draait van de heer Devillers. Het zijn de memoires van Chroesjtsjow, aan de authenticiteit waarvan met uitzondering van Victor Zorza door geen serieus Kremlinoloog wordt getwijfeld. (En de conclusie uit Zorza's artikelenreeks in de Londense Guardian moet zijn dat hij eigenlijk niet gelooft in Chroesjtsjow. Een man met zoveel tegenstrijdigheid kan, als je de analyses van Zorza leest, eenvoudig nooit bestaan hebben.)
Uit Khrushchev remembers blijkt dat de Noord-Koreaanse communistische leider Kim Il-soeng in het najaar van 1949 in Moskou op bezoek kwam om met Stalin te confereren over een inval in Zuid-Korea. ‘De Noord-Koreanen wilden Zuid-Korea aftasten met de punt van een bajonet’, zoals Chroesjtsjow schrijft. De verwachting was dat er dan een opstand in Zuid-Korea zou uitbreken waarna de gelukkige hereniging onder communistische leiding zou plaatsvinden. Stalin liet Kim eerst een gedetailleerd plan opmaken waarmee hij in Moskou terugkeerde, maar bleef aarzelen. Hij was bang dat de Amerikanen tussenbeide zouden komen, maar ‘wij’ (kennelijk de meerderheid van het Politburo) waren van oordeel dat dit niet zou gebeuren als de oorlog snel gewonnen zou kunnen worden. Mao Tsetoeng was dezelfde mening toegedaan.
Zoals bekend (zie boven) liep het na het succes van de verrassing een beetje anders. Met zijn gewone voorzichtigheid had Stalin, die eerst wel wapens en vliegtuigen had geleverd, alle Russische adviseurs bij het Noord-Koreaanse leger weggetrokken om te voorkomen dat de USSR gecompromitteerd zou kunnen worden. Toen de zaak geheel misliep weigerde hij ook, ondanks aandrang van Chroesjtsjow (die in deze passage, als haast overal in het boek zijn eigen rol verfraait ten koste van die van Stalin) Noord-Korea te hulp te komen. Pas in de derde fase, toen MacArthur de oorlog op Chinees gebied wilde gaan overbrengen, waarvoor hij dan door Truman van zijn commando werd ontheven, werd na Russisch-Chinees overleg besloten dat Chinese ‘vrijwilligers’ tussenbeide zouden komen.
Het loonde de moeite om de Koreaanse stelling van Stone-V.B.v.d.B.-Horowitz-Vietnam Bulletin e.t.q. nader aan de tand te voelen, niet alleen omdat er met behulp van Chroesjtsjow zo'n aardig slot aan te maken was maar ook als materiaal en als illustratie voor dit artikel over de ‘alternatieve’ informatie. Stone en zijn adept Van Benthem van den Bergh behoren immers tot de coryfeeën van de alternatie, Stone's Bi-Weekly vindt men regelmatig geciteerd in het Vietnam Bulletin en in het Palestina Bulletin, die zich nu overigens rechtstreeks op hem beroepen en de voreger onmisbare Stone-middelaars niet meer nodig hebben. (Waar tegenwoordig een Amerikaanse studiebeurs al niet goed voor is. Knappe jongens als Van Benthem van den B., Bram de Swaan, Baehr en wie niet, doen in studieland Amerika een schat van gegevens op die daar in de betere kringen der intelligentsia gemeengoed zijn en die hier in het oude Nederland nog nieuw schijnen. Net als bij de achttiende-eeuwse
| |
| |
Italien Reise, waar dit allemaal heel veel op lijkt, kunnen ze bij hun terugkeer met behulp daarvan nog geruime tijd het air van de bolleboos aannemen, maar eens moeten ze op eigen kracht verder, tenzij ze voortaan alleen als popularisator van Amerikaanse ideeën door het leven willen gaan. Dat kan, want ze zijn intussen met gemak lector of hoogleraar geworden en redacteur van, ik noem maar wat, De Gids of Socialisme en Democratie of van andere intellectuele bladen die om jong talent zitten te springen.)
Tot de coryfeeën van Het Andere Nieuws behoort ook dr A.L. Constandse, die je met recht de Nederlandse Stone zou kunnen noemen. In een publikatie van de VPRO werd hij onlangs aangeduid als de man die de kloof met de jongere generatie radicalen overbrugde. Hij werkt mee aan VPRO-Vrijdag, (een aether-bulletin), aan de overeenkomstige rubriek van De Groene en aan V.N. en ook in de bulletins is hij nogal eens te gast. Hij is een man van grote bekwaamheid en persoonlijke charme en vooral van breed inzicht in de internationale verhoudingen. Ik denk nog vaak met genoegen terug aan zijn mooie, wereldomspannende theorie uit de jaren '50 volgens welke zich in de historie wel altijd conflicten tussen landmogendheden en zeemogendheden voordeden en zouden voordoen, zoals tussen Frankrijk en Engeland of Rusland en Amerika, maar nooit tussen twee landmogendheden, zoals Rusland en China. Het is een theorie die, hoewel onjuist, toch veel aantrekkelijks bood door zijn grote vlucht en zijn erudiete illustratie met allerhand historisch en cultureel materiaal. De Nederlandse Stone.
Toch houd ik de Indonesische monopolist van het andere nieuws, Ernst Utrecht, voor de merkwaardigste alternatieve verschijning. Hij is er als een volleerde kapitalistische ondernemer in geslaagd voor zichzelf een ‘corner’ te maken van de Indonesische publiciteit in Nederland. Ik vermoed dat hij de enige echte full professional is onder de bulletinisten, die immers bijna allemaal een veilige basis hebben in een of ander universitair instituut. Niet alleen is Utrecht langzamerhand meer dan Wertheim of Pluvier dé man van Indonesië Informatie, dat ligt voor een Indonesiër, de enige in deze kring, misschien voor de hand. Iets opvallender is dat hij ook in het Vietnam Bulletin een regelmatige verschijning is en het opvallendst van al dat hij bijna alle Indonesië-artikelen schrijft in de drie linkse weekbladen: De Groene, Vrij Nederland en De Nieuwe Linie. Er zijn weken dat ik hem zo vier of vijf keer achter elkaar tegenkom, in Vrij Nederland soms tweemaal, want ook in de andere nieuwsrubriek doet hij als Azië-kenner mee.
Utrecht was in de Soekarnotijd leraar aan een kaderschool van de PNI waar de leer van de Nasakom werd onderwezen, het samengaan van nationalisme, religie en komminisme. Na de mislukte staatsgreep van september 1965 heeft hij zich als bestrijder van het Soeharto-regiem in Nederland gevestigd. Het laatste grote artikel dat ik van hem las stond in Vrij Nederland van 13 februari jl, een hele pagina overgenomen uit, ja, goed geraden, u begint de alternatieve bronnen al aardig te kennen, uit het Amerikaanse maandblad Ramparts. Het is een verhaal over de subversieve akties van, ja, wéér goed geraden, van de Amerikaanse CIA, terzijde gestaan door de Ford Foundation en enkele universiteiten, in Indonesië. De strekking was dat in Amerika opgeleide economen onder leiding van minister Soemitro Djojohadikoesoemo en ambassadeur Soedjatmoko, samen met in Amerika opgeleide generaals, volgens een nauwkeurig plan de macht zouden gaan overnemen, hetgeen dan iets was bemoeilijkt doordat de betrokken generaals bij de staatsgreep waren vermoord, maar uiteindelijk toch was gebeurd dankzij Soeharto die dan wel toevallig niet in Amerika is opgeleid, en Soemitro eigenlijk ook niet maar... Enfin, lees het zelf maar hoor, als je VN van 13 februari nog bewaard hebt.
Ik wou alleen zeggen dat Ernst Utrecht dit heeft (over)geschreven, zonder met één woordje te verduidelijken hoe dit verhaal nu gerijmd moet worden met het paginagrote artikel dat zijn vriend en medestrijder in de alternatie prof. Wertheim een paar maanden eerder in VN geplaatst wist te krijgen. Daarin werd de niet minder dan opzienbarende onthulling gedaan dat Soeharto zélf die generaals had vermoord, maar als het nu uitgerekend zijn eigen CIA-generaals waren die hij eigenlijk nodig had gehad om een pro-Amerikaanse macht in Indonesië te vesteigen, hoe zit dat dan? Of is het bij Indonesië Informatie al net als bij Godfried van Benthem van den Bergh, Stone en Devillers: laat de ene hand niet weten wat de andere doet? Vrij Nederland plaatst het tóch wel, daarna neemt het bulletin het over en een boekje voor de Kritiese Biblioteek zit er later vermoedelijk ook nog wel in.
Tot zover dan Ernst Utrecht en de coryfeeën uit de wereld van het alternatieve nieuws. Ik kan ze heus niet allemaal behandelen. Minstens even boeiend is het trouwens als slot van dit beknopte overzicht na te gaan
| |
| |
| |
| |
welke bronnen er nu eigenlijk gebruikt worden in de bulletins en de verwante tijdschriftrubrieken.
Van alle bulletins die ik genoemd heb, is er maar één dat een eigen directe nieuwsvoorziening heeft en ook met eigen speurwerk komt: het Angola Bulletin. Het is duidelijk dat redacteur Sytze Bosgra en zijn medewerkers over directe contacten bij de bevrijdingsbeweging van Angola, Mozambique en Guinee beschikken. Wat het speurwerk betreft, komt het Angola Bulletin vaak met concrete gegevens over het aandeel van Nederlandse firma's in de Portugese oorlogvoering en over de onoprechtheid van officiële Nederlandse verklaringen. In het laatste nummer staan m.i. onaantastbare feiten over de leveranties van Fokker Friendships (de naam zegt het al: Your Friendly Aircraft) ten behoeve van troepenvervoer in Angola. Stel daar nu eens naast het recente bijzondere nummer van het Vietnam Bulletin over ‘Nederland en Vietnam’ (nummer 50) dat misschien heel interessant had kunnen zijn maar waarin met veel poeha alleen werd aangetoond dat alle grote Amerikaanse firma's agentschappen in Nederland hebben.
Door zijn betrouwbaarheid heeft het Angola Bulletin in Nederland een invloed verkregen die zijn oplage en bescheiden verschijningsvorm ver te boven gaat. Het is haast niet meer denkbaar dat een bonafide politieke partij in zijn rapporten en resoluties buiten dit bulletin om gaat en de meeste Kamervragen stammen uit dezelfde bron. Daartegenover kon (wederom) het Vietnam Bulletin jaren soms juiste, soms duidelijk onjuiste, altijd ideologisch bijgekleurde gegevens over Amerikaanse oorlogsmisdaden in Vietnam plaatsen, zonder dat er veel aandacht aan werd geschonken, totdat een via de gewone nieuwskanalen verspreid bericht over een massamoord in My Lai de wereld plotseling wakker schudde. Maar in het Vietnam Bulletin kan het je als lezer dan ook nu weer gebeuren dat een bijzonder nummer ‘De inval in Laos’ verschijnt, zestien pagina's vol artikelen over Laos, Kambodja en Vietnam, waarin nauwelijks wordt vermeld dat er door Laos en Kambodja een Ho Tsji Minh-weg loopt en dat de inval der Zuid-Vietnamezen daar misschien iets mee te maken zou kunnen hebben. Ook wordt in dit nummer wel een artikel van C.L. Sulzberger (genaamd ‘de rechtse columnist van de New York Times’) over het gebruik van atoombommen in Vietnam overgenomen, maar niet de uitvoerige tegenspraak van de daarin geciteerde Amerikaanse politicoloog Stillman een paar dagen later.
Het is voor de statistiek nuttig hier kort te vermelden wat de buitenlandse bronnen van de bulletins zijn, steeds uit de laatstverschenen nummers geteld. Het Angola Bulletin heeft zes berichten uit Portugese en Zambiaanse bron, vijf uit Le Monde, drie uit de Londense Times, twee uit de N.Y. Times (Herald Tribune). Het Vietnam Bulletin heeft twee artikelen uit Stone's Weekly, drie uit de New York Guardian (een anti-Vietnampublikatie), drie uit de N.Y. Times, drie uit Le Monde, een uit de Observer en Le Figaro. Indonesië Informatie ontleent zijn informatie praktisch geheel aan de Indonesische pers, die anders dan in de Soekarnotijd weer genoeg vrijheid heeft om een geselecteerd Nederlands anti-Indonesië bulletin te vullen. Het Cuba Bulletin heeft drie artikelen uit Tricontinental, een Cubaans blad; twee berichten uit Le Monde, een artikel uit een blad geheten Direct from Cuba en een uit Dissent. Dit laatste met een redactionele waarschuwing: ‘Zoals men weet schuwen wij het niet ook artikelen die een kritisch geluid laten horen op te nemen. Er kunnen zelfs dingen in staan waar wij bezwaar tegen hebben. Dit laatste slaat o.a. op het artikel van Victor Alba in dit nummer. Toch menen wij dat het belangrijk genoeg is om het op te nemen, het brengt nieuwe gezichtspunten naar voren en biedt stof voor discussie.’
Voor het Cuba Bulletin was een waarschuwend woord niet overbodig. Toen Maria C. Snethlage, nadat de mislukking van de Cubaanse suikerrecordcampagne in alle kranten ter wereld was vastgesteld en door Castro zelf was toegegeven, in haar orgaan enkele uittreksels uit kritische boeken van Dumont en Karol opnam, ontstak een kleine storm in de Cubaanse vriendenkring in Nederland. Stukken met kritiek op Castro konden ze elders ook wel lezen; van het Cuba Bulletin wilden ze alleen horen dat Castro ondanks alle gebral van de wereldpers toch gelijk had, of op zijn hoogst door welke machinaties en blokkades van Amerika hij wel eens een kleine tegenslag moest incasseren. (Chili heeft nu de rol van dromenland overgenomen, tot ook hier de desillusie zal volgen.)
Nu kwam de klap van Maria ook des te harder aan omdat in alle voorgaande nummers van haar bulletin voornamelijk artikelen uit Tricontinental, Granma en andere Cubaanse bladen waren overgenomen waarin werd betoogd op welke schitterende wijze de tien miljoen ton suiker geoogst zou gaan worden.
Uit de Cubaanse bladen, én uit Le Monde, want het is geen toeval dat dit blad samen met de New York Times zo vaak in de bulletins figureert. Wie ook de andere-nieuwsru- | |
| |
brieken van VN, de Groene en Sjaloom volgt en enigszins wegwijs is in de New York Times en Le Monde, komt daarin wederom deze twee kranten, met de Londense Times, als (meestal verzwegen) bronnen van het alternatieve nieuws tegen.
Schenkt de alternatieve perswereld dan uiteindelijk toch het meeste vertrouwen aan de kranten die door hun complete en gedegen informatie ook buiten deze kring algemeen hoog worden aangeslagen? Dit zou betekenen dat er in wezen toch maar één soort informatie is, namelijk de zoveel-mogelijk-juiste. Wat juist is voor de New York Times of Le Monde, is ook juist voor het Cuba Bulletin en Indonesië Informatie. (Indonesië Informatie is als ik me goed herinner zijn bestaan begonnen met de verspreiding van een reeks artikelen over Indonesië uit Le Monde.)
Maar zo is het niet. De bulletinredacteuren beginnen met Le Monde en de New York Times op hun kop te zetten. Uit de relatieve compleetheid van informatie die er in deze kranten te vinden is, kiezen zij uitsluitend de hun welgevallige berichten. Daarmee ontdoen zij Times en Monde nu precies van wat deze kranten (soms) bewonderenswaardig maakt, namelijk hun informatie zonder aanzien van ‘strekking’. De bulletins kijken eerst naar de ideologische bruikbaarheid van het bericht, en daar hangt plaatsing van af. Bovendien maken zij misbruik van de zwakke kanten die ook deze uitstekende kranten nog hebben. Le Monde bijvoorbeeld is een uiterst nationalistische krant die nooit één bericht zal plaatsen waarin Frankrijk er voor wat zijn buitenlands beleid betreft, slecht afkomt, zeker in de tijd van De Gaulle. Le Monde kan - recent voorbeeld - rustig reeksen van stukken en commentaren over de Engelse moeilijkheden met wapenleveranties aan Zuid-Afrika plaatsen, zonder ook maar ergens te vermelden of te laten doorschemeren dat Frankrijk de grootste wapenleverancier van Zuid-Afrika is. Ook in zijn Vietnamberichtgeving, volgt Le Monde het gewone hypocriete Franse overheidsstandpunt. Wie complete informatie over Vietnam, het Midden-Oosten of zuidelijk Afrika wil geven, moet Le Monde zeer behoedzaam hanteren. Hetzelfde geldt voor de Latijns-Amerika informatie van de New York Times.
Over de zgn. Documentatiemappen, die in deze wereld van de alternatieve informatie een niet onbelangrijke rol spelen, heb ik zeer weinig te zeggen. De anti-NAVO-map, die vorig jaar als grondslag voor het anti-NAVO-congres van de Nationale Studentenraad in Amsterdam diende, de Documentatiemap Midden-Oosten die bij een der laatste ASVA-bijeenkomsten werd uitgegeven en dergelijke, bevatten weinig materaal dat als voorlichting of informatie kan worden beschouwd maar een zorgvuldige selectie van anti-propaganda. Ik zal ze buiten beschouwing laten omdat het geen periodieke verschijningen zijn maar noem ze omdat ze in sfeer bij de bulletins passen en niet zelden door dezelfde mensen worden samengesteld.
Zo zijn de bulletins, de mappen en de alternatieve nieuwsrubrieken in ons land (met enkele uitzonderingen) geworden tot wat zij zijn: geen hulpmiddel voor wie nu eens echt goed geïnformeerd wil zijn, meer wil weten dan de Nederlandse kranten met hun beperkte buitenlandse berichtgeving meedelen, maar zorgvuldig gedoseerde cluborganen, kerkbladen, die dóór gelovigen, vóór gelovigen worden gemaakt. Gelezen naast een krant, hebben zij hun beperkte betekenis. Op zichzelf genomen kunnen zij hun eigen pretenties niet waarmaken. Zij zijn uitgegaan op een kruistocht tegen onvolledige informatie maar maken zich schuldig aan iets veel ergers: aan opzettelijk eenzijdige, dus misleidende berichtgeving - precies datgene waarvan zij de kranten beschuldigen.
Daardoor bereiken zij niet alleen minder dan zij zelf zouden willen, maar vaak ook minder dan er zonder hen bereikt zou kunnen zijn. Dan hebben zij hun eigen aanhangers moe gebeukt voor elke politieke activiteit en de indruk versterkt dat radicaliteit een studentikoze houding is, zoals vroeger de kroegjool en de beklimming van een meisjespensionaat. Maar wat erger is, is dat zij een goede zaak - kritiek op de Amerikanen in Vietnam, druk op de Indonesische regering om de 60.000 politieke gevangenen te berechten of vrij te laten, begrip wekken voor het sociale experiment van Fidel Castro, ijveren voor het uitdrijven van kolonelsregiems en koloniale oorlogvoerders uit de NAVO - in discrediet hebben gebracht.
|
|