bij elkaar hadden gebracht, een dergelijke advertentie in hun krant te zetten. De directie weigerde het aanbod waarop de redacteuren de advertentie aan de New York Times aanboden die hem wel opnam.
Tot zover de activiteiten van Franse en Amerikaanse journalisten die voor zichzelf een andere, meer respectabele positie in hun onderneming willen hebben.
Twee dingen vallen daarbij op als we hun situatie met die van de Nederlandse journalisten in min of meer overeenkomstige ondernemingen vergelijken. De Fransen verzetten zich tegen een feodale discipline die gesneden is op de maat van een klassemaatschappij met de daarbij behorende rangorde. Zij doen eigenlijk hetzelfde, zij het aanmerkelijk minder radicaal en meer georganiseerd, als datgene wat de studenten in Nanterre en aan de Sorbonne hebben geprobeerd. En voorzover we uit de inhoud van de Nice Matin en de in Perpignan gepubliceerde zuidwester waarvan ik de naam vergeten ben, kunnen opmaken, gaat de ontwikkeling niet zeer snel. Zolang iemand als Jean Schwoebel - curieus mengsel van journalistiek vakman, geleerde en activist - het geëerde hoofd van de vakfederatie blijft, zal de ontwikkeling misschien op den duur radicaal zijn en tegelijkertijd redelijk blijven, althans niets hebben van het ‘destructieve utopisme’ dat indertijd door prof. dr. H. Daudt gesignaleerd werd.
De Amerikanen hebben andere problemen. Ze zijn rijk. Hun verschijning op politieke conferenties en andere internationale evenementen drukt macht en welstand uit, wat zij ook verder van de politiek van hun land mogen vinden. In de grote steden als Washington en San Francisco zijn hun persclubs riante bouwsels met meubilair waarin generaties slaven hun spierkracht en boenwas hebben achtergelaten. Zij hebben de traditie van de muckrakers achter zich, het Amerikaanse equivalent van het sociale protest in Europa. Vanouds is de Amerikaanse journalistenstand weliswaar het object geweest van corruptie, maar de velen die daaraan ontkwamen lieten zich door niemand iets vertellen.
In deze tijd zijn de Verenigde Staten diep verdeeld door politieke conflicten waarin de jongste generatie de rol speelt die met haar numerieke macht op universiteiten en in de media overeenkomt. De verdeeldheid over Vietnam en de burgerrechten vormt de motor voor het ideologische - niet het economische - arbeidsconflict in de Amerikaanse pers. De dagbladen die daar zijn overgebleven, hebben de beproeving van televisiereclame, faillissementen en fusiegolven doorstaan. Hun commerciële basis is sterk en daarom kunnen zij zich een politiek-ideologisch conflict op dit ogenblik gemakkelijker veroorloven.
In Nederland werken de journalisten onder de ongelukkigste samenloop van omstandigheden. De drang tot inspraak heeft hier vooral de landelijke pers bereikt op het moment dat ze op haar zwakst schijnt te zijn, en zich economisch en journalistiek in een proces van ‘pijnlijke herwaardering’ bevindt.
Uit gesprekken met journalisten ontstaat de indruk, dat tot niet zo lang geleden op de redacties van allerlei Nederlandse kranten die vriendelijke toewijding heerste die ook in kringen van de amateursport wordt aangetroffen. De arbeidsverhoudingen vallen niet te vergelijken met de disciplinaire toestanden die in het democratische buitenland de werkzaamheden kanaliseren. Over formules waaronder een concurrentiestrijd kon worden aangegaan, werd weinig nagedacht omdat de verzuiling ieder nationaal orgaan een vaste klantenkring toewees.
De opkomst van de regionale pers heeft de nationale kranten wel enigszins wakker gemaakt, maar toch hebben zij tot de invoering van de televisiereclame in een toestand van grote luxe geleefd.
Onder druk van de economische nood is nu de periode van het professionalisme aangebroken, waarbij twee dingen tegelijk gebeuren. Ten eerste komt er een radicale economische aanpassing tot stand, die tot fusies en opheffingen leidt. Ten tweede dwingt de nood der tijden ertoe dat directies en redacties - misschien voor het eerst - ernstig en voortdurend moeten nadenken over de formule die hun krant zal volgen in de strijd om de levensvatbaarheid.
Verontwaardiging over fusies, de courante angst over ‘het verloren gaan van de diversiteit van meningen’ en de woede over de methoden die hier en daar bij het fuseren worden gevolgd, drijft op het ogenblik veel journalisten in de ‘newsroom’ naar extreem links - dat is een overtuiging die, bij het maken van een dagblad in de praktijk gebracht, naar een snelle opheffing zou leiden. De noodzaak van fusies en de bewuste beoefening van de beroepsjournalistiek om de concurrentiestrijd vol te houden, dwingen directies en hoofdredacties ertoe, hun staven zo dicht mogelijk bij de vervaardiging van het produkt te betrekken. Het alternatief is, dat bij de redactionele staf een sfeer van negativisme en destructie tegenover de onderneming ontstaat, waarvan het gevolg is dat de strijd met sterk verminderde inzet wordt gevoerd.