Hollands Maandblad. Jaargang 1969-1970 (258-277)
(1969-1970)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Timing
| |
[pagina 36]
| |
opgaan van de zon. Over een landweg, gelijklopend met de sporen, haalde een knalrode Saab van 1969 de trein in. Het waren de onzen. ‘Het is tijd,’ zei Beppie kalm. Met akkurate snelheid en geweld sprong hij op de man met het oude pak aan. De koffer viel met een smak op de vloer; ik greep hem en klemde hem in mijn armen. Beppie rolde van de man af en repte zich naar de deur. Ik groette de onthutste en woedende reizigers en volgde hem. Miguel Rios gaf ons zingend dekking. Onze timing klopte. De trein stopte voor een blauw geschilderd perron: we kwamen aan in het station van Halanzy. Beppie en ik stapten uit met de koffer, wuifden naar Miguel en renden naar de uitgang. De dokter van Ermelo stond startklaar met zijn auto, een knalrode Saab van 1969. Op de achterbank zaten Jonnie en Wim van den H., vertederend als welpen in hun nest. Ik ging tussen hen in zitten met de koffer op mijn schoot, zwijgend en stug zoals het een dief past. Beppie schoof voorin en trok het zware portier dicht. We schoten weg in een landweg achter het station van Halanzy.
Op het terrein van de verlaten fabriek, in de schaduw van een tolvormige steenmolen, maakte ik de koffer open. We verdeelden het geld om het te tellen. Beppie zat wat voorover gebogen, zijn ogen bijna gesloten; hij heeft vetkussentjes onder zijn oogleden. Wim trok zijn gyms uit en hurkte op zijn blote knieën neer op de achterbank, helemaal naar mij gekeerd en mij met sprankelende ogen aankijkend. Ook Jonnie zat mij aan te kijken. In zijn lichtbruine ogen lag een omfloerste glans (een sluier over een ingehouden, reine hunkering). Het leek of we weer samen in Amsterdam waren. (We zaten naast elkaar op de stoep voor zijn huis in jouw oude buurt. Zijn moeder kwam achter ons in de deuropening staan; ze had krulspelden in d'r haar. Wim liep voor ons op straat en spoot met een afgedankte brandblusser water naar de voorbijgangers. Het was een warme middag in het begin van juli. Ik voelde me als een banneling die in zijn land is teruggekeerd, onbevangen en boud.)
Jonnie vroeg onschuldig: ‘Heb je nu genoeg subsidie om door te gaan met de film?’ ‘Tweehonderd vijftigduizend Hongaarse frank,’ antwoordde ik luchtig, ‘daar kunnen we wel weer wat mee doen.’ |
|