van de regen, ineens veel minder afgetobd uit. Als het waar was dat je de mensen in twee groepen kan indelen: in hen die slechts kunnen troosten en hen die slechts getroost kunnen worden, dan behoorde zij zeker tot de eersten. Op dit moment althans. Waarom had hij vanmorgen niet gezegd whatever it was he wanted to say?
Zijn opwinding was op slag verdwenen. Hij glimlachte tegen het jongetje dat weer naast hem voorin was komen zitten, maar op het moment nogal gepreokkupeerd leek met een grote zuurstok. Tegen de moeder wilde hij zeggen: ‘Nou, u heeft me ook pech gehad met dat onweer vandaag’, maar hij kon de woorden niet over zijn lippen krijgen. Toen hij weer begon te rijden zag hij op zijn horloge dat het 10 uur 38 was.
Toch bleef de blues van zonet nog in zijn spieren zitten. Hij drukte het gaspedaal ritmies in, stootte met de linkerknie tegen het voorportier en begon ook met de keel de melodie weer op te nemen. Langzamerhand vergat hij de aanwezigheid van de anderen en begon hij steeds meer woorden te vormen. Na eindeloos herhaalde ohlords, ohboys, en nobodyknowsmysorrows kristalliseerde zich als thema uit:
Hij was er zo intensief mee bezig dat hij zich pas midden in de stad afvroeg waar zijn lifters moesten zijn.
‘Ik zit hier maar een beetje te zingen en vergeet u helemaal te vragen waar u naar toe moet’, zei hij zich naar de moeder omdraaiend. Wat hij zag schokte hem diep. Als ik nu in mijn graf gelegen had dan zou ik mij hebben omgedraaid, ironiseerde hij zijn emotie onmiddellijk en hij besefte ineens dat het niet de eerste keer was dat hij zo met zijn emotie omsprong. Zij leunde ontspannen achterover terwijl tranen rijkelijk over haar gezicht stroomden. Geschrokken door zijn woorden schoot ze verwilderd overeind. Haar wangen kregen een vuurrode kleur, zomaar, out of the blue.
‘Zet u ons hier maar of’, stamelde ze.
‘Nee, het is geen moeite. Ik kan u beter even thuis brengen. De regen kan elk moment weer losbarsten.’
‘Nou, als het voor u niet bezwaarlijk is.’ Ze had zich alweer in bedwang. De tranen waren met een zakdoek weggeveegd. De blos was weer verdwenen. Ze had het zakje snoep ook al uit de tas opgediept en iedereen kreeg wat.
‘U ook eentje?’
‘Ja graag’. zei hij.
Ze woonde in West en ze moesten dus weer een heel eind terug.
‘Had jij je moeder niet even kunnen waarschuwen dat we te ver gingen, Ronnie?’ vroeg ze. Ronnie antwoordde niet. Hij zat stilletjes op de voorbank een beetje voor zich uit te kijken.
‘Nou ja, die kijkt wel mooi uit om z'n moeder te waarschuwen. Als ie maar in een auto kan zitten. Van hem had ik er zes moeten hebben, dan was ik mooi klaar geweest,’ beantwoordde ze de vraag zelf. Zo bleef ze aan één stuk door praten. Over Ronnie, de Moeilijke. Over de jongste die heel anders was, meer van dat Rustige. Over het huis waarin ze woonde. Over alles dat zo duur werd. Over haar man die, als hij niet op zijn werk was, altijd boven op zolder met zijn postduiffies bezig was. Als hij daar nou liefhebberij in had, maar ja, ongezellig was het wel.
‘Hier rechts, op negenenvijftig, daar is het’, zei ze ineens.
Hij stopte. Ronnie slaakte een diepe zucht. De moeder maakte aanstalten uit te stappen.
‘Even wachten!’ riep hij.
Hij gaf gas, trok zo snel mogelijk op en scheurde zonder vaart te minderen de eerste straat rechts in. Toen weer de eerste rechts en zo piepend door de bochten het hele blok rond. Met gierende remmen kwamen ze voor negenenvijftig weer tot stilstand. Ronnie zat verbijsterd in zijn kruis te graaien. Hij staarde voor zich uit en fluisterde ‘jongens jongens’, dit alsmaar herhalend.
‘Gossiemijne’, zei de vrouw, ‘u bent me d'r ook eentje.’
Hij opende de deuren zodat de familie uit kon stappen. De vrouw greep zijn hand en keek hem aan. Haar gezicht was ineens weer heel ernstig.
‘Dank u wel voor alles’, fluisterde ze.
‘Niets te danken’, antwoordde hij.
Ze liet zijn hand los en stapte uit. Vlak voor hij wegreed opende ze nog even de zijdeur.
‘Weet u’, zei ze, ‘ik wilde het u vanmorgen al zeggen, maar ik vind dat u er slecht uit ziet. U moet wel goed blijven eten, hoor.’ Hij knikte en reed zwijgend naar huis.
Op de trap deed de buurvrouw weer net iets in de vuilnisbak.
‘Nu alweer terug van het werk? Maar hoe laat is het dan?’ vroeg ze.
Hij keek op zijn horloge.
‘Ik heb het 10 uur 38.’
‘10 uur 38! Maar man, dat ding van jou is hartstikke krezie!’
Hij deed het horloge af en liet het in haar vuilnisbak vallen.