vanwege de geweldige doorsnee van haar produkten. En zei altijd tegen je, als je vertrok: ‘Dag ouwe stomp!’ hetgeen veel oudgedienden deugd deed.
De 434ste compagnie Van Heutz, tot voor kort gelegerd te Havelte, en belast met het bewaken van de in ons land opgeslagen Amerikaanse kernwapens is overgeplaatst naar elders.
Dit naar aanleiding van een gesprek van een willekeurig deel van de compagnie met leden van de staf van prof. Hutte van het instituut voor Sociale en Bedrijfspsychologie van de Rijksuniversiteit te Groningen.
Prof. Hutte schrijft in zijn rapport ‘nog nooit zulk een dichtgeslagen groepsgesprek te hebben meegemaakt’.
Bekend is dat de Van Heutz-compagnieën (beter bekend als de waakhonden van onze armee) in den lande voornamelijk worden ingezet voor het verrichten van wachtdiensten.
Het wachtlopen te Havelte heeft geleid tot wat genoemd wordt merkwaardig gedrag in de compagnie. Het rapport Hutte duidt dit kortweg aan als vervreemdingssyndroom.
Dit merkwaardige gedrag varieerde van huppelen tijdens het wachtlopen, slaapwandelen, geweren leegschieten, meerderen in het gelaat stompen tot aan ruiten van het wachtlokaal met de achterkant van het wapen op bedaarde wijze stukslaan. Een en ander leidde tot opname in het strafkamp Nieuwersluis, waaraan sommige soldaten blijkbaar de voorkeur gaven boven het wachtlopen te Havelte.
Ik had het plan opgevat om over de 434ste compagnie Van Heutz een documentair hoorspel te schrijven; reden om naar de legerplaats Havelte te reizen en me ter plekke te overtuigen van de bestaande situatie.
Nu wil het toeval dat het terrein naast de kazerne openbaar is; een bordje met ‘verboden toegang’ zult ge er niet aantreffen.
Ik wandelde dus geruime tijd langs het hek van de kazerne; dwars over de hei. Toen ik op de terugweg was kwam er plotseling een jeep (binnen het hek) aangereden. In de wagen bevond zich een majoor der artillerie, kortweg de majoor van dienst geheten, tezamen met de officier van piket, belast met het toezicht op orde en netheid in de kazerne. Deze diensten rouleren; verveling is ook hier troef.
‘Wat doet u daar?’ riep de majoor nerveus.
‘Ik wandel. Ik ben een wandelaar!’ riep ik terug.
‘We willen wat inlichtingen! Klim even over het hek!’ bedelde de majoor.
‘U wilt inlichtingen, maar daar hoef ik het hek toch niet voor over te klimmen!’ zei ik.
‘Uw naam. Hoe is uw naam?’
‘Waarvoor wilt u mijn naam weten?’ informeerde ik.
‘U bent op verboden terrein en ik moet NU uw naam weten!’ riep de majoor, ter wijl hij met een wijsvinger naar me wees.
‘Waar blijkt dat uit? Ik heb nergens bordjes met verboden toegang gezien’, hield ik wandelende vol.
Aan het einde van het hek stonden twee korporaals der eerste klasse van de koninklijke marechaussee op mij te wachten. Gevieren brachten de militairen mij naar het dichtstbijzijnde wachtlokaal.
‘U bent over het hek geklommen. We hebben het gezien!’ begon de majoor, nu plotseling overmoedig geworden, tegen mij. Vervolgens werd ik ruim drie kwartier verhoord. Men informeerde naar het doel van mijn komst, wilde weten of ik alleen was, benieuwd naar afkomst, familie, politieke overtuiging, bekeek mijn balpen, voelde aan mijn zakmes.
Een van de twee korporaals, die wel drie vel had volgeschreven zei tenslotte: ‘We moeten onze maatregelen nemen. Je kan wel een raddraaier zijn. Iemand die de kazerne wil binnendringen. En nou wegwezen!’
Twee maanden hoorde ik niets. Toen ontving ik een oproep waarin stond dat ik me diende te melden bij de wachtpost van de koninklijke marechaussee, depot Amsterdam.
Ik werd daar ontvangen door de wachtmeester der eerste klasse H. ten K.
Hij zei me ernstig aankijkend: ‘Ik zal maar direct met de deur in huis vallen. U bent destijds gevat bij het over het hek klimmen van de Johannes Post-kazerne te Havelte. Nu zijn daar, enige tijd geleden, twaalf pistolen gestolen. Hebt u dat gedaan?’
Ik antwoordde, denkend aan een vreemde grap, van neen en voegde er aan toe niet over het hek te zijn geklommen.
D wachtmeester hief resoluut de hand en zei: ‘Ho. Stop maar. Ik noteer het. U hebt de pistolen niet gestolen. Het ging slechts om een routineonderzoek. En wat dat over het hek klimmen betreft: daar kan ik niks aan veranderen. Het staat hier zwart op wit. Ik ga niet in stukken van collega's zitten knoeien. Dat zult u kunnen billijken. Maar u kunt gaan. Ik kan de zaak, wat u betreft met een gerust hart afsluiten.’
En hij liet me uit, nog even aan de pet saluerend ook.