Hollands Maandblad. Jaargang 1969-1970 (258-277)
(1969-1970)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
D. Hilleniusal weer aan een rivier
kolken en onregelmatig bruisen
zou het verschil maken als ook dit water straks dood is
als de beweging en de geluiden toch hetzelfde zijn?
of is het nu het zekerweten van in elkaar grijpend leven
de gedachte dat rivieren en beken stromen van leven zijn
als ik zeker wist dat het dood was, zou ik dan ooit nog
gelukkig zijn aan de oever van een kleine rivier?
het Père Davids hert bestaat
dank zij een paar duizend jaar
Chinese keizers
en op de juiste momenten
een franse pater
een geschifte hertog
afval bestaat niet
De denkers, hervormers en vernieuwers van de Unie wilden een nieuwe staatkundige structuur bouwen op de grond die door de Duitsers was geëgaliseerd. In het begin vergisten ze zich in de afloop van de oorlog. Bijtijds herstelden ze die vergissing, maar hun behoefte aan staatkundige en politieke verandering, ook vernieuwing genaamd, bleef bestaan. En opnieuw zagen ze een perspectief waarin ze met hun constructies terecht konden op een terrein dat door anderen was geëffend. Bij de bevrijding zou een gezagsvacuum ontstaan, dat niet alleen vreselijke risico's voor rust en orde met zich mee zou brengen, maar dat ook de kans zou geven, met een minimum aan weerstand een aantal voldongen feiten te stellen. Twee maal was er het perspectief van de leegte, en dus de mogelijkheid voor de vernieuwers om de massa's, subs. het volk met hun eigen politieke wederopbouwplannen te verrassen. De aanwezigheid van een bezetter deed daarbij in het begin niet principieel terzake. Wie het Militair Gezag als een soort van bevriende bezetting wil beschouwen, kan zelfs het standpunt verdedigen, dat voor deze vorm van vernieuwing een bezetting noodzakelijk was. En in ieder geval: er is een door niemand meer bestreden continuiteit tussen 1940-41 en 1944-46, in denkbeelden en in personen. De hernieuwde pogingen tegen het einde van de oorlog om het centrum te beheersen vallen in Nederland onder ‘het probleem van het vacuum’; het Londense pendant heet ‘voorbereiding terugkeer’; formules die tegelijkertijd een bedoeling en een wijze van rechtvaardiging inhouden. Een kort overzicht van de bedoeling. Of de vooroorlogse maatschappij na de bevrijding min of meer zou worden hersteld, hing natuurlijk voor een groot deel af van de onveranderde voortzetting van een paar instituten: de politieke partijen en het | |
[pagina 16]
| |
parlement. Dat waren voor de vernieuwers bijgevolg de eerste aanvalsdoelen. In de Unie had hierover al geen misverstand bestaan en na het Unieverbod werd de campagne tot beperking van de macht van partijen en parlement consequent voortgezet. Een van de eerste en duidelijkste tekenen kwam uit Londen. Daar verscheen een brochure genaamd De Wedergeboorte van het Koninkrijk. Het omslag vertoonde veelbelovend de hele wereldkaart volgens de projectie van Mercator en de schuilnaam van de auteur: Boisot (een onverschrokken edelman en vechtersbaas, die zich in de krijgsmacht van Willem de Zwijger o.a. verdienstelijk maakte bij het ontzet van Leiden). Boisot was het pseudoniem van dr. J.G. de Beus, secretaris van Gerbrandy en later ook van de Commissie Terugkeer. Vandaar dat zijn brochure niet als zijn zuiver particuliere aangelegenheid kan worden beschouwd. De schrijver beveelt een constructie aan, die nu gaullistisch genoemd zou worden: een praktisch onafzetbare regering met grote macht voor de minister-president en de politieke partijen op zijn hoogst in de rol van verongelijkte sputteraars. Boisot openbaarde zijn denkbeelden in het najaar van 1942; in Nederland geïmporteerd werd het werkje ‘gretig gelezen’. In Londen was minister J.W. Albarda (SDAP) met zijn partijgenoot en collega J. van den Tempel de minderheid in een regering die het standpunt verdedigde dat na de bevrijding ‘in geen enkel opzicht’ een parlementair vacuum hoefde te ontstaan. Maar ‘een niet gering aantal Nederlanders’ dacht er anders over: ‘De koningin zou persoonlijk het regeringsbeleid moeten bepalen, bijgestaan door enkele ministers, door haar in letterlijke (in feite ongrondwettige) zin “naar welgevallen” te benoemen en te ontslaan. () Voorzover een volksvertegenwoordiging niet kon worden ontbeerd, moest zij niet veel meer dan een raadgevende bevoegdheid bezitten, maar schoner was nog gedurende een zo lang mogelijke tijd een parlementair vacuum.() Natuurlijk moesten ook de politieke partijen ophouden te bestaan.’Ga naar voetnoot1 De Commissie Terugkeer, waarin Boisot, had intussen een overgangstijd ontworpen waarin een ‘Forum Publicum’ als een soort parlement zou optreden. De naam van het orgaan doet zeer notabel aan. De koningin kon inmiddels ministers ter verantwoording roepen, ‘en de uitslag daarvan kan blijken uit aanstelling en ontslag. Zij kan aldus door het gezag van eigen persoon en waardigheid een controlerende en tegelijkertijd stabiliserende invloed uitoefenen op het landsbestuur’.Ga naar voetnoot1 In Nederland was Romme bezig aan een brochure, die een logisch vervolg was op zijn eerder geformuleerde denkbeelden over ‘de corporatiën in de staat’ en het ‘erfelijk nationaal koningschap’. Hij was een tegenstander van ‘verkiezingen als ouverture van het politieke concert in het bevrijde Nederland’. Er zou een overgangstijd moeten komen, waarin ‘het volle staatsgezag wordt uitgeoefend door Oranje, het enige wettige orgaan dat ons is gebleven’. De overgangstijd zou gebruikt worden om een nieuwe staatkundige structuur in te voeren, waarbij het parlement zou worden gekozen door de leden van Provinciale Staten en de door Romme aanbevolen standen, of corporatieve organisaties. De functie van deze vernieuwde volksvertegenwoordiging zou voornamelijk bestaan uit het verrichten van enige ingestudeerde plichtplegingen, waarvan de invloed op het regeringsbeleid onwaarschijnlijk geacht moest worden. Andere veel geciteerde werkjes van soortgelijke strekking uit dezelfde periode zijn van dr. E. Brongersma, De opbouw van de corporatieve staat: het nieuwe Portugal; van mr. dr. J. Barents, Het nieuwe Spanje, een nationaalsyndicalistische staat; en in de anthologie Om Neerlands Toekomst een bijdrage van mr. G.E. van Walsum over de wenselijkheid van een naar christelijke beginselen geleide pers, radio, en onderwijs. Hij voorzag een soort CDU die later in West-Duitsland tot stand is gekomen. Brongersma werd later lid van de Eerste Kamer voor de PvdA, Barents werd hoogleraar in de wetenschap der politiek aan de GU in Amsterdam, en Van Walsum - die tegenstander was van het herstel van Provinciale Staten en gemeenteraden - werd burgemeester van Rotterdam. Geestverwanten van Romme waren als gijzelaar in St. Michelsgestel terechtgekomen. De beschrijving die sommige ooggetuigen van het leven in Gestel hebben gegeven, bevestigen dat dit kamp de voorloper is geweest van het werkgevershotel De Baak in Noordwijk, en dat daar o.m. een vroege Nederlandse versie van het sensitivity trainen | |
[pagina 17]
| |
werd beoefend. Goudriaan, wiens memoires verreweg de aangenaamste bron over de Gestelse politiek zijn, had tot zijn verbazing gehoord dat de leider van het kamp de eerste minister-president van Nederland zou worden. De Quay vertrouwde hem toe dat een militaire dictatuur van misschien een, twee jaar noodzakelijk zou zijn om ‘orde op zaken te stellen’. De profetische blik beheerste de gedachtenwisseling. In Gestel werd gewerkt aan wat nu bekend staat als de ‘overrompeling’, waarvan de Nederlandse Volksbeweging (NVB) het instrument zou zijn. De architecten van het nieuwe Nederlandse bestel, Schermerhorn, Banning, Brugmans, Einthoven, De Quay, wilden het volk met hun alomvattende plannen verrassen en veroveren. Na de fysieke bevrijding door de geallieerden zouden zij voor de politieke bevrijding van de verstikkende vooroorlogse erfenis zorgen. De doorbraak, christelijk en progressief, zonder de hokjesgeest van de verzuiling en de remmingen van een afgeleefde parlementaire democratie: een vorm van aardse verlossing. De verlosser diende zich aan, met een pet op en in service dress. Generaal Kruls gaf door zijn handelingsbekwaamheid in menig opzicht nog meer dan wat de theoretici zich van een sterk gezag hadden voorgesteld. De vernieuwers hadden door een zorgvuldige en strategische selectie de oude politici en de partijen willen buitensluiten; in de ogen van Kruls was de ‘wederopleving van het politieke leven’ in zijn geheel een verwerpelijke versiering, uitsluitend op touw gezet ten behoeve van ‘partijgenoten, politieke vriendjes, aspirant-kamerleden en baantjesjagers’. Daardoor zou een vlotte gang van zaken gehinderd worden. Dat schreef hij aan Gerbrandy over wiens kabinet hij in dezelfde brief weinig te spreken was: ‘Het tegenwoordige kabinet verheugt zich in Nederland niet in een grote populariteit. De meest voorkomende houding is er een van grote onverschilligheid. Ik meen overtuigd te kunnen zijn, dat maatregelen, genomen door het militair gezag, dat - naar men algemeen erkent - onder de huidige omstandigheden een onmisbare instelling is, beter zullen worden geaccepteerd dan die, welke afkomstig zijn van de ministers. () Uwe excellentie vergeve mij de opmerking, dat versterking van het prestige van het Kabinet, dat na de bevrijding zal aftreden, niet van zodanige betekenis is, dat daarvoor andere grote bezwaren moeten worden aanvaard. () Het prestige van het kabinet zal korte tijd na de vestiging in Nederland geheel verloren zijn’. Kruls, voorloper van de zwijgende meerderheid. In Brabant en Londen waren veel staatslieden en vernieuwers zeer ontsteld, en de generaal kreeg van de regering een schrobbering, die hij met beleefd vertoon van begrip aanhoorde en vergat. Toch was Kruls niet meer dan een markant symptoom. De hele sfeer was er een waarin geen poespas verstaan werd. Schermerhorn stelde vast dat ‘allerlei figuren uit het bedrijfsleven met hun gebruikelijke matige waardering voor het genus ambtenaar zich - vaak onbewust - voorstelden, nu in het MG eens een nummertje regeren weg te geven, zoals dat naar hun mening behoorde te worden gedaan’. Vergelijk het ‘gevoel van bevrijding’, dat zich na mei 40 hier en daar van het bedrijfsleven meester maakte. Ik verdiep me niet in de vraag of het MG werkelijk ‘nodig’ was. In ieder geval heeft er in geen enkel ander door de geallieerden bevrijd land een vergelijkbare organisatie bestaan. |