Hollands Maandblad. Jaargang 1969-1970 (258-277)
(1969-1970)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Tegels lichten (6)
| |
[pagina 11]
| |
Vrij algemeen geldt op het ogenblik de opvatting dat de beste kansen om het Bestel te veranderen, of zoals gezegd wordt, te vernieuwen, gegeven waren in de eerste twee of drie jaar na de oorlog. In 1940 was de Nederlandse orde buiten gevecht gesteld, en in vijf jaar oorlog waarin van dit oude Bestel niets indrukwekkends werd vernomen, ontstond gemakkelijk de overtuiging dat het beter nooit meer iets van zich kon laten horen. In 1945 leek bij gebrek aan direkt herkenbare en substantiële tegenstand de strijd voor de vernieuwers van allerlei richtingen gewonnen. Het leek alsof het centrum passief zat te wachten op de energieke idealisten die het een nieuwe structuur zouden geven. Vooral bij de linksradicalen kwamen al vlug de eerste bewijzen van teleurstelling en daarna het besef van de nederlaag. De ontgoochelde vezetsman uit deze richting is een klassieke figuur in de vaderlandse geschiedenis geworden: ‘Waarlijk, er wás in de oorlog bij miljoenen de hoop op een nieuwe en betere wereld. Niet sterk genoeg, voor mijn part! Ongevormd zo u wilt! En weinig doelbewust. Maar de hoop wás er. De nieuwe wereld is niet gekomen, en daarmee is het vonnis over de naoorlogse politiek geveld’.Ga naar voetnoot1 Dat was ongeveer tien jaar na de bevrijding de visie van de exverzetsman H.M. van Randwijk op de restauratie. Een wat minder explosief man als dr. W. Drees sr. stelt na vijftien jaar vrede ongeveer hetzelfde vast. Wel vindt hij nog dat ‘na de oorlog veel (is) tot stand gekomen dat zonder de ommekeer waartoe ervaringen in crisis en oorlog hadden geleid, niet denkbaar zou zijn geweest’.Ga naar voetnoot2 Maar toch, zo principieel is die ommekeer niet geweest, want in ‘de vijftien jaar die sinds 1946 zijn verlopen, is men in ons land in politiek opzicht een heel eind gevorderd op de weg terug’.Ga naar voetnoot3 Bekende diagnosen. Maar de verklaring dat ‘de overmacht van het oude’ te groot was, blijft vatbaar voor nadere verklaringen, ook ten nadele van de vernieuwers van vijfentwintig jaar geleden, en ongeacht wat we nu over hun doelstellingen van toen vinden. De zg. vernieuwing is vastgelopen, oa. omdat van het begin af daarin op allerlei manieren de restauratie al aanwezig was. Het is de vernieuwers niet gelukt, te ontkomen aan de staat der notabelen en vrome Wichtigmachers, omdat ze zich voortdurend met hen hebben vermengd, er soms zelf toe wilden horen of zich er de normen door lieten stellen. Van Troelstra is de waarneming afkomstig, dat na de invoering van het algemeen kiesrecht de bourgeoisie zich van de democratie en het parlementarisme heeft afgekeerd en ook in Nederland sympathie heeft gekregen voor een beetje dictatuur. In mei 1940 stond het er met de Nederlandse democratie niet uitstekend voor, zoals ook toen al vaak werd vastgesteld. Maar de kritiek kwam van twee kanten. Er was een sociaaldemocratische en vrijzinnig liberale minderheid, die via de parlementaire democratie naar emancipatie streefde. En er was een niet geringe, zelfbewuste minderheid die vond dat er al meer dan genoeg werd geëmancipeerd, dat al veel te veel mensen hun neus in de publieke zaak staken, en dat de parlementaire democratie dit hinderlijke proces alleen maar bevorderde, zodat een manier moest worden gevonden om in te grijpen (typische term uit de notabele woordenschat). De eerste vorm van kritiek wilde zichzelf versterken met behulp van de parlementaire methoden; de tweede wilde ook een versterkte positie, maar ten koste van het democratische systeem. In mei 1940 werden daarom de kritici van de eerstgenoemde soort van een probleem verlost: de democratische procedures werden opgeheven. Voor de anderen ontstond min of meer per mirakel het praktische vraagstuk van het wegen en grijpen der nieuwe kansen. Het morele onderzoek dat hierop betrekking heeft, is nog altijd in volle gang, maar komt in dit verhaal niet voor. Vandaar dat hierna geen sprake zal zijn van goed of fout gedrag, collaboratie, onverzoenlijkheid, vaderlandsliefde, landverraad, enz. Het gaat er meer om, een verschijnsel in de Nederlandse politiek te beschrijven dat niet tot de oorlog is beperkt, maar dat voor 1940 ook al bestond en dat na 1945 zijn invloed op het Bestel onverzwakt heeft behouden. Dat is misschien niet de sympathie van de ‘bourgeoisie’ van Troelstra voor ‘het kleine beetje dictatuur’. Het is meer het gevoel of het besef dat heerst bij menig bestuurder, autoriteit, politicus, directeur en magistraat, zijn natuurlijk inzicht, dat hij en zijn gelijken het onvervreembare monopolie hebben om te bekokstoven. We hebben niet te doen met een kwaadwillig potentatisme, maar met het voortdurend nemen van ‘rustige, weloverwogen beslissingen’, gedekt door de magie der geheimhouding en een passende gelegenheidsideologie. | |
[pagina 13]
| |
Toen in mei 1940 het gezag van de Nederlandse staat en zijn toebehoren was opgeruimd, moet zich van menig patriot de vreemde opwinding hebben meester gemaakt van de man die altijd al eens voor een onbewaakte, ingeslagen étalageruit had willen staan. ‘In het bedrijfsleven en ook bij veel hoofdambtenaren heerste het gevoel dat men nu “bevrijd” was van de bemoeizucht van het parlement en van ondeskundige ministers en men dus allerlei dingen vlug en goed “in orde” zou kunnen maken’, stelt Goudriaan in zijn mémoires vast. Dat gevoel kwam niet uit het niets, het ontstond niet bij verrassing, maar er was een duidelijke politieke contemplatie aan voorafgegaan. Ongerust geworden door de verdeeldheid in de jaren ‘dertig’ en gehinderd door de vrees dat bij die eigen verzwakking vooral ‘het rode gevaar’ niet evenredig scheen te verminderen, voelden steeds meer mensen de behoefte om over eenheid te praten. De NSB laat ik buiten beschouwing. Anderen die de koppen bij elkaar staken, maakten plannen voor een reveil van nationale eenheid door het bevorderen van saamhorigheid en het versterken van de volkskracht, wat in het bijzonder veel voorzitters opleverde. Inmiddels werd door Duitsland het militaire werk gedaan dat in de zomer van 1940 zijn monumentale omvang kreeg. Dat gaf niet alleen bange gezagsmaniakken, volkseenheidpredikers en gedwarsboomde hoofdambtenaren een eigenaardig gevoel van bevrijding. West-Europa van 1940 moet voor bijna iedere volwassen inwoner een dikke reeuwlucht hebben verspreid, zodat de ineenstorting een vrij algemene opluchting betekende. Het staat beschreven in de mémoires van Victor Serge, die de vlucht neemt uit Parijs, als Lot uit de verdoemde stad, waarboven al de vette rookwolken van de smeulende zonde hangen. ‘Our flight is accompanied by a sense of release bordering at times on gaiety... A whole segment of Europe is caving in, events are unfolding in their predestined course. We have been living in a suffocating blind alley... Now it is all over: the rotten tooth has been pulled out, the leap in the unknown has been made’, etc. Met de weerzin tegen het oude is nog niet voor iedereen bepaald wat er voor in de plaats moet komen. Maar in de zomer van 1940 raakten in Nederland veel mensen zodanig onder de indruk van de kracht der Duitse volkseenheid dat ze aan niets efficienters meer konden geloven. Hun respect was vermomd als geloof aan de Duitse eindoverwinning, en de verklaring en rechtvaardiging daarvoor waren eigenlijk al voor de oorlog bedacht. Onder die omstandigheden bleef het de moeite waard, een voorzittershamer bij de hand te houden. Dit is de fase van het verhaal waarin iets gezegd gaat worden over de Nederlandse Unie en over de geschiedschrijving die deze beweging heeft veroorzaakt. Een van de voorlopers van de Unie was de Nederlandse Gemeenschap, die al voor de oorlog saamhorigheid en eenheid wilde kweken. Na mei 1940 werd de daarbij horende gedachtenwereld door o.a. het vooraanstaande lid van deze vereniging, prof. dr. J.E. de Quay, bij de inleidende besprekingen over de oprichting van de Unie ingebracht. In tegenstelling tot wat op het ogenblik de mythevorming wil, was hij lang niet de enige politieke denker van het gezelschap. Hij is alleen maar de enige die later minister-president is geworden. De Gemeenschap van voor de oorlog en de Unie vertegenwoordigden een politieke filosofie waarin op de achtergrond steeds een heimwee naar harmonischer werelden rondwaart. Behalve dat treft men er plannen voor concrete staatkundige hervormingen in aan, die niets met heimwee te maken hebben, maar bij uitvoering vooral tot nieuwe concentraties van macht zouden leiden. De taal waarvan de hervormers zich bedienen is een synthese tussen archaïsch (en ‘dus’ afkomstig uit een harmonischer maarschappij) en wat we kunnen noemen ferm. Het is een soort Nederlands dat o.a. op de vloot van Tromp en De Ruyter gebruikt zou zijn. Er is sprake van het tonen van ruggegraat, karakter, vastberaden handelen, gesloten marcheren, vlag vooruit dragen, inspiraties bundelen, aan dynamische beginselen vasthouden, enz.; een en ander ten behoeve van de vernieuwing. Het hele complex zoals zich dat toen, onder de voorwaarden van 1940 liet gelden, treffen we in gecomprimeerde vorm aan in het volgende citaat. Het is een passage uit een ontwerp voor het manifest waarmee de Unie bij haar oprichting voor de dag zou moeten komen.Ga naar voetnoot1 ‘Het uur is daar om met beslistheid het gelaat te wenden naar de toekomst die staat geboren te worden uit de omwenteling welke zich thans in Europa voltrekt. | |
[pagina 14]
| |
den gesteld, is noodzakelijk, wil Nederland zijn recht behouden op een zelfstandig bestaan binnen de gemeenschap der volken. Van de drie elementen waaruit deze passage is opgebouwd, is de notabele verpakking het meest opvallend. Het is Nederlands met een bef, een vest; het half gestolde keelgeluid van de vooraanstaanden onder de ezels, die op zo'n manier laten horen dat ze de toon aangeven. Het tweede element is het politieke onbenul, blijkend o.a. uit de verwachting dat Nederland in de Hitlertijd ‘zijn recht (zou) kunnen houden op een zelfstandig bestaan binnen de gemeenschap der volken’. Dan komt het belangrijkste: de als onvermijdelijke wending der geschiedenis aangekondigde handige zet. ‘Alle volkskrachten samenbinden’. Wat betekende het als het daarvoor gevraagde heldere begrip werd gegeven? Dat men tot nader order en onder de hoede van het nieuwe leiderschap zichzelf zou gelijkschakelen, zoals uit de geschiedenis van de Unie is gebleken. De afgevaardigden van de Nederlandse Gemeenschap, Linthorst Homan, De Quay en Reinink, die met de vertegenwoordigers van twaalf politieke partijen over de oprichting van de Unie vergaderden, wilden eigenlijk niets van de aanwezigheid van de oude partijen weten. Dat was ook in overeenstemming met hun filosofie. ‘Liberale economie, onvruchtbare klassestrijd, eenzijdige godsdienstig-politieke partijgroepering, het waren evenzovele vruchten van het individualisme’, werd later in het blad van de Unie meegedeeld. ‘Groepsegoisme is ook individualisme’, stond er trouwhartig bij. En aangezien politieke partijen in een parlementaire democratie o.a. organisatievormen van het ‘groepsegoisme’ zijn, dienden ze in de nieuwe vereniging niet te worden toegelaten. Bij de omwenteling in Europa kon geen politiek geredekavel gebruikt worden, maar was het ‘Aanpakken!’ geblazen, zoals Linthorst Homan in een brochure te kennen gaf. Daarbij moest iedereen weten wat zijn plaats was. Hoe rhetorischer en vager de theorie, des te hierarchischer en gedisciplineerder de praktijk. Terwijl de onderhandelingen met de politieke partijen nog in volle gang waren stichtten plotseling, zonder verdere waarschuwing, Homan en De Quay samen met Einthoven de Nederlandse Unie. Zij besloten, zoals zij het in hun hierboven al gesignaleerde volkseigen uitdrukten, ‘zee te kiezen’.Ga naar voetnoot1 De manier waarop de Unie werd opgericht is van betekenis omdat daaruit voor het eerst in de oorlog bleek, met hoeveel gemak en ambitie werd overgegaan tot het stellen van voldongen feiten. Op 14 december 1941 werd de Unie verboden, dwz. een half jaar nadat Rusland en een week nadat Amerika in de oorlog waren betrokken. In de loop van 1942 raakten de meeste Nederlandse experts die in 1940 aan een Duitse overwinning hadden geloofd, van het tegendeel overtuigd. Toch betekende dat niet voor iedereen een principiële verandering. |
|