| |
| |
| |
Aline vergeten
J.J. Peereboom
Thijs van Spinwijk zat op een caféterras te kijken naar de boulevard van Scheveningen en de zee en de rug van een vrouw in een blauwe jurk schuin voor hem. Het blauw leek op dat van theekopjes die zijn moeder gehad had. Een kleur van de jaren twintig waarschijnlijk, want hij herinnerde zich eigenlijk alleen resten van het servies, en later was het er helemaal niet meer. Van binnen waren die kopjes wit; alleen van buiten zoals de jurk, een basis van hemelsblauw gespikkeld met donkere korreltjes.
De vrouw was zelf ook niet gek, zoals je af en toe kon zien als ze opzij keek. Een mooi profiel, met een soepele ronding van het voorhoofd en een puntig neusje. Ze zat zich een beetje te vervelen, ze had zogezegd niets omhanden. Het zou aardig geweest zijn om haar gezelschap te hebben, voor de komende week in Holland; maar een heer van vijftig gaat niet aan de scharrel op Scheveningen, tenminste niet als hij Thijs van Spinwijk is, een zwaar lichaam op grote voeten en een rechthoekig hoofd met een zwartgrijze snor. Hij denkt alleen verdomme, dat zou iets lekkers zijn om aan te zitten, moet je dat donkere haar zien opstuiven in een windvlaag. Het is jammer dat je niet gewoon op haar af kan gaan en zeggen, kom maar mee naar de duinen, dan zullen we eens even. De liefde in een duinpan, dat zou het ware zijn, net zoals het paar dat daar lag, ook alweer in de jaren twintig natuurlijk, toen het gezin van Spinwijk voorbij kwam wandelen over een van de omringende toppen, en de kleine Thijsje een blik omlaag wierp. Waarschijnlijk waren die toch niet ontbloot geweest. Vast niet; alleen woelig, met meisje haast onzichtbaar onder de man, en Thijsje had gedacht, zo'n heerlijkheid wacht mij ook - maar hij had het nooit zover gebracht, nooit in een duinpan.
Starend naar het blauw en het haar was hij met zijn verbeelding weg in de duinen van vroeger, en het kwam niet eens bij hem op om zijn ogen af te wenden toen de vrouw een paar keer naar hem omkeek, eerst bij toeval maar vervolgens onderzoekend, en zelfs tegen hem glimlachte. Dat kon er ook nog wel bij, op een dag van zon en zee en herinnering; de waarheid moest zijn dat ze niet naar hem keek, maar naar iemand ergens achter hem.
Hij keerde haastig terug uit zijn staat van onthechting toen zij opstond en regelrecht op hem afkwam. Ineens besefte hij dat hij over de schreef was gegaan in zijn gedachten, en dat er heel goed een glimlach van wellust op zijn rechthoekige gezicht had kunnen doordringen. Wat kwam zij doen? Schelden, en zijn bier omgooien?
Integendeel. ‘Meneer van Spinwijk,’ zei zij. ‘Of toch niet?’
‘Ja ...’
‘Kent u me niet meer? Kijk nog eens goed.’
‘Ik zit al een poos te denken.’
‘Het is wel lang geleden.’
‘Dat moet wel, ja.’
‘Zal ik een beetje helpen? Aline Baltena. Londen.’
‘O!’ riep Thijs uit. ‘Natuurlijk.’ Hij herinnerde zich niets. ‘Komt u niet even hier zitten, liever dan daar?’
Zij kwam zitten en vroeg hoe het met hem ging na al die tijd. Had zij niet gehoord dat hij in het buitenland zat tegenwoordig? Ja, op het kantoor in New York, maar nu veertien dagen in Holland, voor zaken en een beetje vakantie, te logeren bij vrienden in het Belgisch Park. En vrouw en kinderen ook bij zich? Nee, die hadden geen zin gehad, die waren op vakantie in Canada; en hoe ging het met haar, ook goed? Jawel, ach, er was nogal wat veranderd, daar had hij misschien wel eens iets over gehoord van de Van Borchts - ja, jaja - maar dat was eigenlijk ook het beste, en zo leven we voort, met af en toe een aardige verrassing.
Zij had dus iets met de Van Borchts te maken, hoewel niet zoveel of het was haar onbekend gebleven dat de betrekkingen van Van Borchts en Van Spinwijks verslapt waren in de laatste hoeveel al niet jaren. En wat hadden de Van Borchts met Londen te maken? Of was dat niet een direkt verband? Thijs vond nergens een vast punt voor zijn geheugen, en het was een opluchting voor hem toen zij na een kwartiertje zei dat ze nodig naar huis moest. Het was jammer dat hij het zo voelde, want zij stond er nog goed bij na al die tijd sinds het jaar X, en zij
| |
| |
slaagde er in om hem aan te kijken met iets dat je haast welgevallen kon noemen. Hij slofte gebogen met haar mee naar het Gevers Deynootplein waar haar auto stond, en zei toen zij het portier al open had meer beleefd dan dringend ‘Misschien zou het leuk zijn als wij elkaar nog eens konden spreken in de komende dagen.’
‘O - enig!’ zei Aline.
Zo maakten zij een afspraak voor donderdagavond, waar Thijs dadelijk spijt van had. Wat moest dat nou? Het is altijd beter om zulke bevliegingen te onderdrukken. In de duinen kom je toch niet terecht, voor je het weet ben je uitgepraat in een restaurant en dan is er iemand van het kantoor in Rotterdam die aan de tafel naast je gaat zitten eten met zijn wettige echtgenote en zijn wettige kennissen en je voelt je een toneelspeler.
Thijs' tegenzin werd versterkt doordat hij maar niet kon bedenken waar hij dit blijmoedige mens eerder gezien had. Londen, zei zij. Dan waren er drie mogelijkheden, in de eerste plaats 1946, de reis met een groep studenten - maar toen was Aline toch zeker een schoolmeisje geweest. Devonshire 1956 was de tweede keer: met het gezin veertien dagen op een boerderij logeren en daarna inderdaad over Londen terug; twee nachten in een hotel bij het British Museum, aldoor samen met Hetty en de kinderen, nergens ontmoetingen, ook bepaald niet mer de Van Borchts. Resteerden de vier dagen in Londen in '64, ‘een beetje Engels oefenen voordat we naar Amerika gaan.’ Toen hadden ze twee dinertjes gehad bij kennissen thuis, met andere gasten erbij; was deze Aline daar een van geweest, of wie waren er anders?
In de drie dagen die hem van donderdagavond scheidden ging Thijs telkens opnieuw aan de opsporing in zijn geheugen. Zijn doel was al gauw niet alleen om Aline te identificeren maar om zichzelf te overtuigen dat hij niet aan een begin van verkalking leed. Zo'n groot zwaar lichaam, er is een hoop voor nodig om dat in stand te houden, je kan je voorstellen dat de onverschillige natuur het aan een vroege aftakeling prijsgeeft, waar je zelf een handje bij helpt door teveel te eten en teveel te zuipen. Hij had toch al vaak het gevoel dat hij steeds minder begreep van wat er in de wereld omging, en betrapte er zich vaak op dat hij de tijd die hem ter beschikking stond voor doordenken weer zat te verdoen, aan de televisie of met staren uit het raam en neuriën. Pom-pom, pom-pom-pom - Hetty zei soms ook, wat ben je nou aan het zingen, ben je vrolijk of zoiets.
Nee, dat was niet vrolijkheid, dat was de muziek van het hellende vlak. Wie waren de studenten op de reis in '46? Het waren er zeven: Claesen, Van Tijll, Vergeer... Ja, die wist hij allemaal nog. Dat bewees niet veel. Als je geheugen verslapt, zijn het voornamelijk de ervaringen van latere jaren die verloren gaan, of liever gezegd geen indruk nalaten. Wat was er van 1964 over? Het ene van de twee dinertjes was buiten Londen, in Esher. Daar wist hij allerlei bijzonderheden van, hij kon zich zelfs de gastvrouw voor ogen roepen, en een paar onnauwkeurig gedefinieerde uitzichten van de weg uit de stad; alleen niet goed wie de andere gasten waren, twee echtparen, allebei Engels, naamloos geworden door de slijtage van de tijd. Misschien was Aline met een Engelsman getrouwd geweest; dat zou tellen als een van de vele veranderingen in haar leven, dat ze het nu niet meer was. Als hun ontmoeting op een van de dinertjes thuishoorde, leek het andere toch waarschijnlijker. Dat was wel in de stad, bij kennissen van vrienden - van de Van Borchts, aha - die een geheel onnodige maar zeer vriendelijke uitnodiging gedaan hadden. Misschien omdat ze andere Hollandmensen kenden die ze eens moesten vragen? Let's get all those Dutch people over with. Logisch zat dat goed in elkaar; gezichten vertoonden er zich niet bij, en de namen bleven ook onvindbaar. Zes jaar geleden, en meer is er niet van over.
Ter afleiding van Kensington vond Thijs talloze andere fragmenten van zijn leven terug. Hij had niet beseft dat er zoveel in hem opgeborgen was, landschappen en gezichten, handelingen en voorwerpen. Kort geleden en lang geleden maakte geen verschil; alles kwam voor, allemaal even duidelijk. De aftakeling was in ieder geval niet voltooid, dat bleek wel. Hier is de zitkamer van ons huis in Rotterdam, waar de schemerlamp met de porceleinen voet nog staat die ik later eigenhandig heb laten vallen; daar hebben we Hetty's vader, over de motor van zijn auto gebogen de eerste keer dat ik op bezoek kom, en hij steekt mij een elleboog toe in plaats van zijn besmeurde hand; dit zijn schoenen waar ik erg op gesteld was omstreeks 1955, en ik kan ook het paar uit dezelfde tijd oproepen dat knelde, en het andere paar dat ik lelijk vond; en die sproeten, die zijn uitgespreid over de neus van een Amerikaans meisje in Amsterdam, waar je mee zou kunnen vergelijken sproeten kort geleden in Amerika gezien, hoewel niet aangeraakt... Wat zou je kunnen doen met al die herinneringen? Thijs had moeite met de gedachte dat ze nergens goed voor waren. Kan je ze verzamelen, verkopen; kan je er iets van maken, als een echte hobby? Een kaartsysteem in het fietsenschuurtje? ‘Me man, meneer, ik zeg vaak tegen hem, altijd
| |
| |
in je schuurtje, ik weet niet of je met mij getrouwd bent of met je herinneringen.’ Het lijkt wel poëzie.
Intussen bleef het gezelschap in Kensington onzichtbaar. Als hij een tijd lang de herinneringen bij handenvol tegelijk omhoog had gehaald verbeeldde Thijs zich dat alles kon, en richtte hij met nieuwe hoop zijn aandacht op het dinertje - tevergeefs. Hij werd er zo rusteloos van dat hij het geheim probeerde op te lossen met de verklaring dat het Aline was die zich vergiste: zij dacht maar dat zij wist wie hij was, in werkelijkheid hadden zij elkaar nooit ontmoet. Dat idee leek hem een openbaring totdat hij het aan de praktijk van haar begroeting in Scheveningen toetste; toen bleek het onhoudbaar.
Na al zijn geheugenoefeningen voelde hij zich nog minder dan tevoren in staat om haar bezig te houden op donderdagavond. Terwijl hij zat te wachten bij een café aan het Buitenhof hoopte hij dat ze weg zou blijven; maar daar stond zij, een kwartier na de afgesproken tijd, niet in het blauw deze keer maar in het gebloemd.
Mooi was ze wel, of tenminste bekoorlijk. Ze had vierkante platte tandjes, allemaal precies even groot, zodat je zou gaan denken dat haar kiezen ook zo moesten zijn. Haar lach was niettemin telkens anders, over een scala van flauw tot vriendelijk tot hartelijk. Zij vond niet alles even leuk, dat was iets bijzonders aan haar in de ogen van Thijs die haar al geklasseerd had als het gewone type dat overal blij en gezellig over doet. ‘Holland is wel klein, als je terugkomt na een jaar,’ zei hij. ‘Ik denk als ik het zie, wat gek dat vroeger voor mij de verte begon bij Rozendaal.’ Daar lachte zij flauwtjes om, zodat hij zich bewust werd wat een banale gedachte het was. ‘We doen toch erg onze best om er telkens nieuwe stukjes bij te maken,’ zei zij. ‘Niet ik persoonlijk, maar... nou ja, daar hebben we onze mensen voor.’ - ‘Ja, je moet kunnen delegeren.’ Dat leverde hem een vriendelijke lach op, en een blik alsof zij zich afvroeg of er iets achter stak, wat niet het geval was.
Je zou je best moeten doen als je haar echt wou behagen. Onder de borrel leek dat Thijs nog steeds teveel gevergd. Hij was niet in conditie; de laatste drie dagen had zijn aandacht zo'n uitgestrekt terrein bestreken dat een gesprekje volgens de eisen van het ogenblik hem te benard zou zijn. Het enige waar hij zin had om over te praten was het geheugen, van hemzelf of desnoods van de mens in het algemeen. Als hij daaraan begon zou hij gevaarlijk dicht in de buurt komen van de herinnering die zij volgens haar deelden - en met de rest had zij niets te maken.
In de loop van de maaltijd verslapte zijn terughouding; toen hij zich daar bewust van werd, was er al niets meer van over. Hij zat goed te eten en te drinken, dat beurde hem op, na een paar dagen matiging terwille van het behoud van zijn geheugen. Het was de overdaad aan geestelijk leven die hem eenzelvig en hoogmoedig had gemaakt; bij een tournedos en een tweede fles wijn keerde hij terug tot de zinnelijke wereld. Ook was het geruststellend om te zien dat er niemand van het kantoor in Rotterdam in hun omgeving zat. De buitenwacht bleef buiten, de binnenwacht was opgeborgen; nu was er niemand meer dan Aline, die hem vertelde dat zij tegenwoordig op een eerste verdieping woonde bij een mevrouw in Voorburg, sinds zij van Wim af was. Wim Baltena - Kensington? Het sloeg nog steeds niet aan, maar het deed er weinig toe. Er was genoeg om over te praten, geluk, en ongeluk, lange liefdes en korte, de opinie van de mensen en de opinie van het hart. ‘Jij merkt meer op dan ik gedacht had,’ zei Aline. ‘De eerste indruk die iemand van je zou krijgen is echt een man die heel intelligent en verantwoordelijk is, maar die de dingen belangrijker vindt dan de mensen.’
‘Als ik altijd zo zat te praten als met jou, dat zou niet kunnen. Dat komt maar een enkele keer.’
Aline keek daar nadenkend of treurig over. Het was onmogelijk voor Thijs om te weten wat zij dacht, maar het ontging hem niet wat er met hemzelf gebeurde. Ik word verliefd, besefte hij: een onhoudbare toestand, maar de rest van de wereld interesseert mij niet meer, ik ben alleen betrokken bij wat zich hier tussen ons afspeelt. Het was een nieuwe ervaring. Niet dat hij vroeger nooit verliefd was geweest, maar dan altijd zorgvuldig, met waarschuwingen aan zichzelf om een taktiek in acht te nemen waarvan hij eigenlijk de principes niet kende. Nu was hij schaamteloos. Hij keek haar aan met zijn ogen bol van opwinding in hun kassen, en vertrouwde dat zij zijn behoefte vertolkten om haar uit te kleden en op te eten.
Later terwijl hij op haar stond te wachten bij de uitgang vroeg hij zich uit gewoonte toch af wat hij precies verlangde. Een duinpan, een bed? En wat ging hij dan doen om haar op zo'n plaats te krijgen? De voorbereiding van schamele maatregelen om zijn hartstocht ruimte in de praktijk te geven was te moeilijk voor hem. Hij leunde tegen de toonbank van de garderobe, en hield het erop dat de liefde alles overwint. Met een beetje geluk zou alleen de gloed van zijn
| |
| |
ogen voldoende zijn om Aline te dwingen hem voor te gaan naar het bed op de eerste verdieping in Voorburg.
‘Nou, het was een erg leuke avond, ik heb in tijden niet zo lekker gegeten,’ zei Aline toen ze zich bij hem voegde. ‘Mag ik je naar huis brengen?’
‘Nee, je krijgt nog geen vrij. Breng mij maar naar het strand.’
‘O. Is het niet een beetje laat?’
‘Het is heerlijk weer. Een Arabische nacht.’
‘Even kijken dan.’
Zij was makkelijk overgehaald, maar het viel Thijs tegen dat zij nog helemaal geen invloed van zijn ogen wilde erkennen. Hij werd er dadelijk alweer iets minder verliefd van; op straat leek het ook minder vanzelfsprekend dan aan tafel dat de rest van de wereld genegeerd kon worden. Nu moest hij tot daden overgaan, niet meer geïnspireerd zoals daarnet maar afgaande op zijn herinnering, en op de hare. Hoe doe je dat? In Scheveningen aangekomen sjokte hij zwijgend met haar van de boulevard naar beneden. Als hij haar ineens zonder gesprek en zonder dwang van zijn ogen tegen zich aantrok zou zij zich terecht een aap schrikken. Om te beginnen moesten zij tenminste weer met hun stemmen in elkaar verwikkeld raken; maar wat zij zeiden klonk nu op zijn best beleefd en gezellig, net als voor het eten.
Hij overwon de afstand op een golfbreker, waar zij vlak boven de branding stonden te kijken naar de lichtjes van misschien een schip aan de einder. Terwijl zij probeerden vast te stellen of die bewogen of stilstonden, leek het hem dat verder uitstel alles zou bederven, en gelukkig welde onder dat besluit ook zijn inspiratie weer op. Hij keerde zijn rug naar de zee en richtte zijn ogen op haar, in de hoop dat zij de inhoud ervan zou kunnen onderscheiden bij wat licht van de pier en de boulevard; toen zij niet terugweek en niet opzij keek trok hij haar tegen zich aan en gaf haar een adembenemende zoen.
Zij lachte een beetje toen zij haar adem terug had.
‘Vond je dat niet gepast?’ vroeg hij.
‘Jawel... Ik vond het heel goed passen.’
‘En prettig?’
‘Mmm ...’, antwoordde zij op een onzekere maar aanhalige toon, waarvoor zij dadelijk een tweede zoen gekregen zou hebben als zij zich niet had omgedraaid en springerig op haar tenen naar het strand was teruggehold.
‘Kom eens even hier,’ zei Thijs toen hij haar had ingehaald.
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Nou, dit was al een hele lange.’
‘En heb je daar dan genoeg aan?’
‘Ja,’ zei zij kittig, en vervolgde op een mildere toon ‘En wat wil je er trouwens verder mee?’
Dat vond Thijs een vervelende manier van vragen. Hij gaf er alleen een eigen soort Mmm op ten antwoord, en nam haar mee terug naar de boulevard.
Eigenlijk was hij gekwetst, door een klap op zijn blote emotie. Hij voelde zich verongelijkt door haar behandeling, en zou willen dat zij iets deed om het goed te maken; maar zij toonde daar geen neiging toe, bij het glaasje cognac dat zij nog even gingen drinken of in de auto naar het Belgisch Park. Voor het huis zette zij de motor af, en zij bleven allebei stilzitten. Het is jammer dat er geen tijd meer is om elkaar nog eens te zien, had Thijs bijna gezegd, maar hij hield het in toen hij een buurman, een grote grijze lelijke man met een buik, de gordijnen zag openschuiven en even naar buiten turen. Zo'n tafreel zal ik me over tien jaar herinneren, dacht hij: buurman daar en wij hier zwijgend in de auto. De overweging bevrijdde hem net op tijd uit zijn mokkende humeur. ‘Als je tijd had,’ zei hij, ‘zouden wij op zaterdag ergens naar toe kunnen gaan, 's middags al.’
‘Ja ...’
‘Zullen we dat doen?’
Toen hij in zijn logeerbed lag, leek het hem onvoorstelbaar dat zij die afspraak niet gemaakt zouden hebben. Alles was onvoorstelbaar, behalve de grote liefde van zaterdag. Hij stelde zich telkens opnieuw voor hoe het zou gaan: een middag op de Veluwe waarschijnlijk, eten in een restaurant ergens in het bos, de verstikkende terugreis naar Voorburg, en de ontlading in de achterkamer op de eerste verdieping. Aline, Aline, Aline... je kan zulke dingen niet overhaasten, vandaar die onrijpe moeilijkheden vanavond, maar zaterdag zouden zij afgestemd zijn op elkaar. En wat wil je er verder mee? Hij stelde zich voor dat Hetty een gewelddadige hoewel gelukkig zachte dood gevonden zou hebben bij de Canadese meren; of een andere man had ontmoet, zodat hun huwelijk in de loop van de herfst blijmoedig en vriendschappelijk ontbonden kon worden; of dat zij alles zou begrijpen, omdat het inderdaad onmiskenbaar was waar zijn bestemming lag. In zijn verbeelding was geen van deze oplossingen onmogelijk. Hij kon zich zelfs indenken dat hij Aline twee-en-twintig jaar geleden ontmoet zou hebben, net voordat hij trouwde, en dat zijn hele leven anders gelopen was. Die illusie kreeg de prijs voor de mooiste, maar hij ondervond er de minste voldoening aan,
| |
| |
omdat hij Aline niet jonger kon maken dan vanavond, en haar ook niet jonger wilde. Liever stelde hij zich maar weer voor dat het vlakke rechte pad zijn toekomst in onzichtbaar was geworden, en dat niets hem belette om met Aline de bergen in te klimmen waar de wilde vruchten groeien.
Op zaterdag zat hij al een half uur te vroeg op het terras waar zij opnieuw afgesproken hadden. Hij was nu een eind afgekoeld, zodat hij zichzelf helder kon zien zitten in het vliegtuig morgen, op weg naar New York en de boezem van zijn gezin. Het enige wat hij over zou hebben was een herinnering aan een paar dagen geluk; hoeveel dat betekende, hing van vandaag af. Intussen las hij een krant, niet verstrooid maar met toewijding. Hij vond een bericht over een auto-ongeluk waarbij de moeder van zeven kinderen gedood was door de schuld van de vader die teveel gedronken had, en hij nam de ellende en de zorgen van alle acht over, eventjes. Zover was zijn gezonde onverschilligheid tegenover het lot van vreemden ondermijnd door de liefde. Aan alle kanten was hij open, toegankelijk; meer dan een krant was er niet nodig om hem een veelbewogen half uur te laten doormaken.
Even over half een keek hij op, of ze er al aankwam. Hij verwachtte dat ze wel weer een kwartier te laat zou zijn; daar had ze eergisteren geen verontschuldiging aan besteed, waarschijnlijk vond ze dat het zo hoorde. Er was inderdaad nog niets van haar te zien op het Buitenhof - tenzij ze die vrouw was met haar soort haar die iets kocht bij de kiosk aan de overkant. Het leek onwaarschijnlijk: zij had niet bepaald leesstof nodig op deze dag. Toch kon het moeilijk een ander zijn. Of had zij niet de benen van Aline? Zij stond er van achteren gezien een beetje ruw bij, met haar voeten tien centimeter van elkaar, meer het type hockeyspeelster dan het type dat intelligent genoeg is om niet alles even leuk te vinden. Je merkt op zo'n manier hoe weinig je van elkaar weet: geen idee hoe zij staat, en op wat voor benen.
Het was haar wel, dacht Thijs even later toen zij zich half naar hem toe keerde met een magazine onder haar arm. Of toch niet? Het zou zometeen duidelijk zijn, als zij het wisselgeld in haar tas gestopt had en al of niet op het café afkwam.
Het was Aline niet. Toen zij haar tas dichtgedaan had en aan haar arm gehangen liet zij haar ogen over de terrasjes van het Buitenhof gaan aan de kant waar Thijs zat, en er kwam geen teken van vertraging of herkenning toen zij aan hem toe was, al stak hij een hand een eindje omhoog, met een knikkende middelvinger. Daarna liep zij weg, gedecideerd wiegend, in de richting Spui.
Het kon toch niet dat zij het wel was? Die billen en die benen en die tas, en hem niet herkennen aan zijn tafel? Het zou een sterk geval zijn, maar er kwam ook niemand anders. Thijs gaf haar tot één uur, en toen nog een kwartier verlenging dat hij besteedde aan nerveuze vermoedens dat de afspraak niet voor het Buitenhof geweest was - maar waar dan? Misschien wel op het Buitenhof, bij de kiosk in plaats van op het terras? Of een andere tijd? Hij kon zich niet herinneren wat zij precies gezegd hadden, alleen dat hij uit de auto gestapt was met de zekerheid dat hij om half een zaterdag op hetzelfde terras moest zijn. Een misverstand was niet uitgesloten - minder onwaarschijnlijk dan dat zij zomaar was weggebleven. Was het haar inderdaad geweest, bij de kiosk? Als hij opgestaan was en naar haar toe gelopen, had alles nog goed kunnen gaan. Daar denk je niet aan, op het ogenblik zelf; en om kwart over een is het te laat.
De enige hoop voor Thijs om haar te bereiken was via Jan en Janneke van Borcht. Aline's eigen nummer wist hij niet, en ze stond niet in het boek, zoals hij al gevreesd had. Hij kon alleen proberen om Jan of Janneke te vertellen dat hij maar kort in het land was, volgende keer weer eens bij hen langs zou komen in Arnhem, en een vrouwtje Baltena ontmoet had die hij een inlichting moest geven en nu was hij haar adres kwijt.
De telefoon van de Van Borchts werd niet opgenomen - alsof zij wisten dat hij het was en snibbig tegen elkaar zeiden, laat hem maar voor niks in de cel staan. Het was al half twee toen hij naar buiten kwam, en nog een keer over het terras keek in een laatste hoop dat zij er zou zijn, met een lang verhaal op de lippen over wat er allemaal in de war gelopen was vanmorgen.
Hij liet zich door lijn 9 naar Scheveningen brengen. Misschien hadden zij daar afgesproken, en zat zij te wachten tot de nacht viel; of zij kon erheen gedreven zijn door hetzelfde instinct als hij.
Ze zat niet bij het café aan de voet van het Kurhaus, wat de waarschijnlijkste plaats zou zijn om hem te zoeken als zij zocht, en waar hij daarom toch maar ging zitten. Natuurlijk zocht ze niet, dat kon hij net zo goed uit zijn hoofd zetten. Er was iets misgegaan, of hij had haar niet herkend - het zou nooit opgehelderd worden.
Aan het tafeltje waar hij haar vijf dagen geleden voor het eerst gezien had zat een echtpaar kaarsrecht naar de zee te staren. Thijs sloot zijn ogen. Hij kon de nog steeds
| |
| |
niet uitgedoofde verwachting van ieder ogenblik slecht verdragen, en gunde zich een paar minuten rust. Het zou grappig zijn als zij er dan ineens was, wanneer hij zijn ogen opende. Hij probeerde haar te zien binnen op zijn oogleden, zoals zij naast zijn stoel zou staan, maar hij kon geen duidelijk beeld van haar oproepen. Zou ik nu van vlakbij zeker zijn dat zij het was, vroeg hij zich af - anders dan op een afstand bij de kiosk?
Hij wist niet zeker of hij het zou weten - of er een voorstelling in hem was waar alleen Aline aan beantwoordde. Toen hij zijn ogen maar weer opende zag hij het rechte echtpaar weglopen op de boulevard. Hun tafeltje bleef onbezet, net zoals de meeste andere. Het begon te betrekken in het zuidwesten, en het werd kouder.
Morgen als hij in het vliegtuig zat op het rechte pad naar New York, zou Scheveningen wel leeggewaaid zijn. Of was de bespreking voor overmorgen? Zoiets kan je tenminste nagaan, op het biljet.
Hij stond op en wandelde weg op zijn grote brede voeten, met zijn hoofd voorover. Een paar dagen lang had hij niet gedacht aan zijn hoofd en zijn voeten en zijn gewicht. Hoe was dat gekomen? Hij besloot de herinnering van zich af te zetten. Dat kan voor mij niet moeilijk zijn, zoiets vergeten, zei hij in zichzelf, en lachte er een beetje om.
De lach verdween dadelijk toen de volgende gedachte bij hem opkwam. Had hij in Engeland in 1964 ook zo'n besluit genomen? Hij wist van niets. Hij wist ook niet of dit iets was om nog eens te lachen, of meer om te rillen. Dat hij tenslotte rilde kwam vooral van de koude wind. Hij stak zijn handen in zijn zakken, en haastte zich weg van de boulevard.
|
|