| |
| |
| |
K.L. Poll
Leerdicht
Wantrouw de dichters, zij kiezen zichzelf
als maat voor de wereld, als god
in uw midden. Zij geloven alleen
in de macht van het prachtige woord
dat hun denken versuikert, dat wiegt
als een Babelse hoer in de kerk.
Zij kiezen de leegte waar niets
aan voorafgaat, geen kind en geen kennis.
Zij verbranden het schip van de rede.
Poezie is een rechts sentiment.
Wantrouw de dichters, zij kiezen de vorm
als heilig en heilig als norm.
Zij luisteren mee in de trein
en schrijven u op in hun boek.
Verraders van vrienden, hun liefde
een kunst voor de kunst, hun hoofd vol
afkeer van de koude grond waar
een vrede met moeite bestaat.
Zij betreuren de democratie.
Poezie is een rechts sentiment.
Wantrouw de dichters, zij kiezen de dood
als estetisch motief, als excuus.
Hun verzinsels verstoren de rechte
barmhartige lijn van gezin
en carrière naar blijvende rust.
Zij verdrinken hun loon in een meer
van stilstand, zij kennen geen groei.
Het koor van hun stemmen klinkt zacht
om de kist van de roerloze priester.
Poezie is een rechts sentiment.
| |
| |
Over personen
maar als u het mij vraagt
wanneer Renate Rubinstein
schrijft in Vrij Nederland -
Wigbold weet donders goed
als schrijver of minister
| |
| |
de beste als het er om ging
in plaats van te bedenken
wanneer men links en rechts
een pak nog steeds bij C en A
en alle dominees en paters
nog even oecumenisch zijn
als twintig jaar geleden.
bij Oudenrijn kwam klaar.
| |
| |
Het hol van de leugen
Al in een pasgebalde vuist
kropen de mieren, kropen de mieren.
Al in een pasgebalde vuist
vroegen de mieren: wat is juist.
Zij vroegen het elkaar maar niet,
zij vroegen het aan de huid.
Maar de huid vertrok zijn spieren niet.
Gebald is gebald, daarmee uit.
Zij vroegen het aan de duisternis
maar het antwoord van zwart is zwart.
Misschien dat dat dan het juiste is,
zei de oudste, stil en zwart.
Vast niet, zei een miertje van niets
maar let op wat ik jullie zeg
en verdomme doe dan eens iets,
anders komen we hier niet weg.
We boren een gat in de hand
en drinken het bloed dat er vloeit,
we vechten ons terug naar het land
waar we samen zijn opgegroeid.
Maar de huid was zo hard als leer,
de vereende krachten te klein.
Zij wisten geen oplossing meer
en kropen bedroefd heen en weer.
Al in een langgebalde vuist
kropen de mieren, kropen de mieren.
Al in een langgebalde vuist
gedroegen de mieren zich besuisd.
Acht korte gedichten
Er zijn momenten dat tranen definiëren
geluk geeft, op andere ogenblikken
lijken alle vormen van formuleren
gekunsteld, als bloemen schikken.
| |
| |
Hier ligt, tussen de aarde, Van Aerssen.
Onwillig in het bestaan. Zijn stem
hoor ik, zijn houten handen. Met barse
ogen vraagt hij waarom ik denk aan hem.
In plaats van die lelijke narcissen
zou ik volgend voorjaar wel eens
wat anders willen. Ik kan mij vergissen
maar narcissen hebben iets intens gemeens.
Per ongeluk, half slapend, de macht
van het dromen moet de stille wet
geweest zijn, gingen wij vannacht,
haast ongemerkt, met elkaar naar bed.
Geen waarde hecht ik - nu dan niet.
Uw woorden zijn al a priori
besmet. Het geeft mij geen verdriet.
Ik stel het hier slechts pro memorie.
Stel dat u alles wist wat er geschreven is,
Homerus, het leerboek cybernetica
en de rest, dan nog zou iedere belevenis
zich kuis onttrekken aan uw ethica.
Er stond eens in een langverdorde krant:
die verzen zijn, nu komt het, cerebraal.
Hoe breng ik ooit die stakker aan het verstand
dat wat hij zegt wel waar is, maar aftands?
Over de doden, goed, niet over de doden,
al zijn er, zoals nu, momenten
waarop ik graag mijn vader had ontboden
om te genieten van de Biesbosch in de lente.
|
|