| |
| |
| |
Roel van Duyn een idealist op zoek naar een ideaal
Paul van 't Veer
‘Daag'lijks liep hij zoo te droomen
Door het bosch, zijn dwergjesbrein
Gansch vervuld van 't eene denkbeeld:
Grooter worden - grooter zijn.’
(Uit: Hoe Piggelmee groot werd.)
In de bibliografie van zijn boek De boodschap van een wijze kabouter vermeldt Roel van Duyn, theoreticus zowel van de Provo- als van de Kabouterbeweging, enige werkjes uit de bekende Piggelmee-serie. Eén daarvan heeft Van Duyn zelf al eens in de gemeenteraad van Amsterdam ter sprake gebracht om er zijn bezwaren tegen de huidige maatschappij mee te illustreren. In dit verhaal, Het Toovervischje, spelen de dwerg Piggelmee en zijn vrouwtje de rol van consumenten wier behoeften langs magische weg worden bevredigd, maar die tenslotte weer tot armoede vervallen als zij door voortdurend overvragen de betovering verbreken. Het eindigt dan in dezelfde omstandigheden als waarin het begon, een omgekeerde Keulse pot, met dien verstande dat de familie Piggelmee een zekere tevredenheid wordt gegund met een geurig kopje Van Nelle's thee & koffie.
Alles goed en wel. Dit mag een onmiskenbare illustratie zijn van onze dolgedraaide consumentenmaatschappij, in het volgende deeltje, Hoe Piggelmee groot werd, laat de onbekende maar zeker niet zonder talent opererende dichter zien ‘hoe het Piggelmee verder ging’ in een wereld die verrassend veel overeenkomst vertoont met de anarchistische kabouterstad Oranje Vrijstaat. Daarover heeft Roel van Duyn niet in de Amsterdamse raad gesproken. Logisch! Ook dit experiment loopt immers niet goed af.
Piggelmee dan, wil verbetering brengen in zijn armzalig lot, maar wordt overal waar hij zich om werk of hulp meldt uitgelachen. Hij beseft pas serieus genomen (gnomen) te zullen worden als hij groot zou zijn. Een nachtegaal belooft hem te helpen zodra hij één volstrekt onbaatzuchtige goede daad doet. Na vele mislukkingen, slaagt hij bij toeval. Piggelmee wordt groot getoverd. Maar o, wat tragiek (en ik herinner me dat ik zelfs als kind dit slot uiterst teleurstellend vond). Ook al deze spanning loopt weer uit op Van Nelle's koffie & thee en nu niet in de kale maar toch duidelijk soosjalistiese sfeer van een omgekeerde Keulse pot - een omgeving waaraan immers ook het politiek café Pieterspoort, het aksiesentrum Akhnaton en de hoofdkwartieren der kabouters sterk doen denken, zoals allen die er wel eens geweest zijn me zullen toegeven - maar in een of ander walgelijk bourgeoishuisje. Piggelmee is gesláágd, echter op de verkeerde, anti-anarchistische manier. Hij is van zoekend anarchist bourgeois satisfait geworden. Ook met louter onbaatzuchtigheid, vriendschap, dierenliefde, pacifisme (Piggelmee heeft bv. het jagen eraan gegeven), zelfgeteeld biologisch-dynamisch voedsel, vrije associaties met mens en dier, is het niet gelukt boven het niveau van een gezellig kopje koffie uit te komen.
Waar zit nu de fout? De fout zit ditmaal niet in de menselijke hebzucht, maar in het gebrek aan concreetheid en doelbewustheid. Het verlangen naar groot-worden en goeddoen heeft het dwergjesbrein zo in beslag genomen dat er geen ruimte was voor gedachten over wat er daarna moest gebeuren, terwijl hij ook over de manier waarop de groei door goede daden moest worden bevorderd, achtereenvolgens de meest tegenstrijdige gedachten huldigde. Piggelmee, kortom, zag vorm (groot-worden) voor inhoud (verstandig-zijn) aan. Hij kon niet eens zijn eigen situatie analyseren, laat staan die van de maatschappij.
Toch is het nog mogelijk met enige
| |
| |
vrucht - zoals ik hierna zal proberen aan te tonen - de verzamelde werken van de voornaamste kaboutertheoreticus Piggelmee Roel van Duyn te bestuderen als je op zoek bent naar wat nu eigenlijk de ideologische achtergronden zijn van de politiek zo succesvolle kabouterbeweging. (Succesvol in termen van de huidige maatschappij: bij de gemeenteraadsverkiezingen na een bliksemactie van drie maanden vijf zetels in Amsterdam, twee in Den Haag en Leeuwarden, een in Arnhem, Alkmaar en Leiden, met over het hele land ruim 54.000 stemmen, wat zeker goed moet zijn voor één Kamerzetel.) Probeer je daarentegen, of liever daarnaast, iets van de ideologie gewaar te worden uit de manifesten en Kabouterkranten voorzover die niet door Van Duyn zelf zijn geschreven, dan verdwaal je onherroepelijk in het kreupelhout van dit kabouterbos. Zo een onderzoek heeft alleen nut als inventarisatie van wat de kabouterwereld in het vage bezighoudt. Ik noteerde de volgende onderwerpen die in de tot nu toe verschenen Kabouterkranten in min of meer uitvoerige vorm in de aangegeven frequentie aan de orde kwamen:
- | Oranje Vrijstaat: organisatie, volksvergaderingen, verkiezingen etc. - negenmaal. |
- | Milieuverontreiniging, auto's in de binnenstad, watervervuiling - viermaal. |
- | Onderwijs, crèches - tweemaal. |
- | Gastarbeiders - eenmaal. |
- | Biologisch-dynamisch voedsel, Rudolf Steiner, landbouwproblemen - zesmaal. |
- | Sabotage van macht en geweld - driemaal. |
- | Woningproblemen - vijfmaal. |
- | Ouden van dagen - eenmaal. |
- | Discriminatie - tweemaal. |
- | Gezondheidszorg - eenmaal. |
- | Algemene beschouwingen over anarchie, vrijheidsgedachte, moraal - viermaal. |
Ik moet erbij zeggen: deze onderwerpen in deze frequentie genoteerd voorzover zij in herkenbare vorm optraden, want er zijn heel wat stukken verschenen met een volstrekt onherkenbare inhoud, kennelijk afkomstig van geschifte figuren, of op z'n minst van formidabele warhoofden die hun kans schoon zien hun kosmische overpeinzingen langs deze weg onder de kabouters en aan het publiek te slijten.
Ook zegt de frequentie nog weinig over de werkelijke belangstelling. Het is best mogelijk dat de grote aandacht voor het biologisch-dynamisch voedsel wordt veroorzaakt door één of enkele enthousiasten die de redactie van de Kabouterkrant met hun kopij overstromen in de schaarse ogenblikken dat zij niet bezig zijn onderling of met andere kabouters ruzie te maken over geldzaken. (Geld? Verdomd - op het enige moment waarop de kabouters met geld te maken hebben, nl. bij de verkoop van hun krant, ontstaat ruzie.) Maar zelfs dan nog is het duidelijk dat deze kleine groep in hoofdzaak het ‘gezicht’ van de kabouterbeweging bepaalt: door zijn aandacht voor organisatiekwesties (negenmaal), biologischdynamisch voedsel (zesmaal), woningproblemen (vijfmaal), milieuverontreiniging (viermaal), individuele vrijheidsproblemen (viermaal).
Eigenaardig. Zonder je de organisatieproblemen even af, dan staan de overblijvende vier, in feite drie onderwerpen (biologisch voedsel en milieuverontreiniging hebben ontdaan van diepzinnige Steinerei alles met elkaar te maken), op ieders lijst van urgente problemen in onze Nederlandse samenleving hoog genoteerd. Woningnood, milieubedreiging, vrijheidsbeknotting - geen politieke partij, geen vertegenwoordigend lichaam, geen departement of dienst die zich er tegenwoordig niet mee bezighoudt. Mijn frequentieonderzoekje maakt althans duidelijk dat de kabouterbeweging haar prioriteiten zo gek nog niet heeft gesteld. Dit zal, samen met de ludieke presentatie, wel een verklaring van haar succes zijn.
Een heel andere zaak is echter wat de beweging blijkens haar geschriften met de prioriteiten doet. Wie de door mij aangestreepte artikelen leest op zoek naar analyses, oplossingen of zelfs maar originele stellingname, komt bedrogen uit. Het is niet alleen dat ook de qua onderwerp herkenbare stukken, naar de inhoud heel vaak uitermate verward zijn. Het is vooral dat daar waar de beweging schijnbaar het constructiefst en inventiefst is, de ideeën verouderd zijn en de methoden al bestonden voordat in februari 1970 de Oranje Vrijstaat werd geproclameerd. Dit geldt al heel direct voor twee van de drie belangrijkste onderwerpen uit het prioriteitenlijstje: de woningnood en de milieuhygiëne. De meest sprekende acties van de kabouters, ongetwijfeld ook die welke bij een groot publiek het meest aansloegen, waren het kraken van leegstaande woningen en kantoren. Hier is echter het bestaande Woningbureau De Kraker in februari 1970 eenvoudig opgegaan in het Volksdepartement voor Volkshuisvesting, een van de tien ‘departementen’ waarin de activiteiten van de Oranje Vrijstaat zijn ondergebracht. Noch met kabouters, noch met Oranje Vrijstaat hadden de kraakacties iets te maken. Hier fungeert de nieuwe beweging als coördinatiepunt of vergaarbak van wat al bestond, overigens
| |
| |
geen onbelangrijke functie maar het gaat mij hier nu om de eigen ideologie van de kabouters.
Ook op het stuk van de milieuhygiëne heeft kabouterstad nog geen eigen bijdrage kunnen leveren. Of misschien nog sterker: hier blijkt pas goed dat de kabouterbeweging ideologisch gezien vrijwel geheel vanuit het verleden leeft. De biologisch-dynamische tuinbouw, volledig gebaseerd op de al een halve eeuw of langer bestaande reformbeweging met zijn tarwekiemen en honingverering, is heel aardig als zij ons onbespoten voedsel tegen betaalbare prijzen en in noemenswaardige hoeveelheden zou kunnen leveren (quod non), maar berg je als de ‘kosmische ritmen’ van de beplanting (zie Kabouterkrant nr. 1.) en de aardstralen tevoorschijn komen. De werkelijke revolutie in de landbouw die honderden miljoenen hongerige mensen in de derde wereld uit de permanente misère kan halen, maakt het biologisch-dynamisch gescharrel met bestraalde koemest tot een lachwekkende vertoning. Maar noch van deze revolutie, noch van de relatie tussen landbouwexperimenten en de maatschappelijke situatie in de ontwikkelingslanden, is in de kabouterlectuur iets terug te vinden.
Is er dan niets nieuws? Toch wel. Nieuw is de vorm van het protest en nieuw is de aard van de coördinatie, die alles onder de noemer van een sterk ethisch gekleurd anarchisme brengt. Het sluit daar aan bij de derde van de drie genoemde prioriteiten: de individuele vrijheid, bekneld in een steeds nauwere en steeds meer doorgereglementeerde maatschappij. Hier komt ook de ‘sabotage van macht’ in het geding; het is anti-autoritair eerder dan anti-militair of pacifistisch.
Maar het is met de Kabouterkrant net als, naar ik vrees, met alles wat met Oranje Vrijstaat te maken heeft, zijn eigen Oom Roel niet uitgezonderd: het (of hij) ziet er op het eerste gezicht ontzettend aardig uit, je kunt erom lachen zo als er nog nooit om een politiserende beweging gelachen is, je kunt het speelse element prijzen en een reeks van doelstellingen (prioriteiten) op zijn minst als signalen van onvrede appreciëren, je kunt de hele beweging zelfs waarderen als - om in haar eigen jargon te blijven - één grote, of tamelijk grote ‘tegenkoppeling’ die een tever doorgeschoten maatschappij kan helpen terugbrengen in een betere koers. Maar als je de zaak op de keper beschouwt blijft er weinig van over, in elk geval te weinig om te komen tot werkelijk fundamentele hervormingen in de maatschappij. Daarvoor is de maatschappij-analyse te oppervlakkig en de ideeënwereld te verward en te verouderd.
Nu is Roel van Duyn, de Piggelmee van Kabouterstad, de Paul Kruger van Oranje Vrijstaat, in zijn eentje ongetwijfeld groter dan de som van zijn aanhangers. Hij is dit alleen al doordat hij in staat is zijn gedachten in samenhang weer te geven en daarvoor vaak een originele vorm te vinden. Al is het niet zo dat hijzelf de Oranje Vrijstaat als ‘bovengrondse’ organisatie van de alternatieve samenleving heeft bedacht (volgens amateur-historici van de beweging is daarvoor de student Ruud Vermeer verantwoordelijk), deze samenbundeling van protestacties en radicale jongerengroepjes, is wel rechtstreeks uit zijn Volksuniversiteit voor Sabotagetechnieken geboren. Van hem ook zijn de kaboutergedachte en het anarchistisch vaandel dat de Oranje Vrijstaat veel openlijker voert dan voorheen met zijn voorganger Provo het geval was geweest.
Ook toen was het intussen Roel van Duyn die in het voorjaar van 1965 met het blad Provo een ongearticuleerde, anti-autoritaire protestbeweging van jongeren, vorm gaf. Ook toen weer was de naam niet door hemzelf bedacht en droeg de geboorte van de beweging veeleer een toevallig karakter, maar Roel van Duyn bevond zich in het middelpunt en was, ook blijkens oude dagbladinterviews die ik erop nasloeg, in de begintijd steeds de woordvoerder en ideoloog. (Zijn betrekkelijke afwezigheid tussen 1967 en 1969 heeft naar het schijnt met ziekte te maken.)
Hij was trouwens ook de eerste van de oud-provo's die een poging tot geschiedschrijving van hun eigen beweging deden. Als veel anarchisten had en heeft Van Duyn kennelijk voortdurend het idee ‘met de historie bezig te zijn’ en aan deze mengeling van zelfinkeer en zelfoverschatting danken we een reeksje geschriften die bij elkaar een heel wat inhoudsvoller werkterrein voor onze naspeuringen vormen, dan de Kabouterkrant en de daarmee verbonden publicaties. (Ik heb bv. een Kabouter Boodschap gelezen, gedateerd 14 juni 1970, bevattend acht pagina's in kleine letters gedrukte, van grappige tekeningetjes en grote koppen voorziene, volstrekt onbegrijpelijke tekst. Wat een werk moet dát geweest zijn!)
In de knipselarchieven van de dagbladen - deze goudmijn der contemporaine geschiedschrijving - wordt Roeland van Duyn het eerst als auteur vermeld in juni 1965. Hij is de opsteller van een pamfletje dat in de Verlovingstijd (welke Verlovingstijd? Nou, die aan Het Huwelijk voorafging natuurlijk) allerwege in het centrum van
| |
| |
Amsterdam werd opgeplakt. Claus von Amsberg persona non grata, heette het. De verzekering dat ‘afschaffing van de monarchie de eerste stap (moet zijn) op weg naar de werkelijke democratie - de anarchie’, was getekend: Publikatie Provo, anarchistisch maandblad. Het blad moest toen nog verschijnen en werd een onregelmatige reeks publikaties in brochurevorm. De naam Provo is vooral blijven kleven aan de beweging die weliswaar duidelijk anti-autoritair was en vormloos en als zodanig misschien heel losweg ‘anarchistisch’ genoemd mocht worden, maar ideologisch toch bepaald veel te heterogeen voor welke politieke duiding dan ook. In zijn publicatie Het Witte Gevaar (1967) beschrijft Van Duyn de Provotijd uit zijn eigen anarchistische gezichtshoek. Als Provo echter ooit zulke trekken heeft gehad, dan zijn ze toch onder de turbulentie van het provoistisch optreden en de anti-provoistische reacties erop bedolven. Van Duyns vergelijking met Dada drijft trouwens al aardig van het anarchisme weg. In zijn latere geschriften en interviews heeft Van Duyn duidelijk afstand tot de Provobeweging genomen, onder meer met het argument dat ‘Provo eerder de nadruk op liefde dan op kreativiteit had moeten leggen’, omdat ‘liefdeloze kreativiteit destruktief is’. (De boodschap van een wijze ka bouter, pag. 80) Au fond geen onaardige ken schets van een deel der provoistische kenmerken, dat deel nl. dat het meest met het woord provoceren te maken heeft.
Het was niet voor het eerst dat Van Duyn bij nader inzien zijn vroegere ideeën verwierp, iets waartegen natuurlijk geen enkel bezwaar bestaat maar dat enigszins begint op te vallen als de ideeën eerst met enig poeha in het raam van een allesomvattende ideologie in de grote stroom der historie zijn geplaatst. Zo heeft hij afgezien van het pacifisme en geweldloos verzet, dat hem in zijn vroegste politieke jaren (samenvallend met zijn latere schooltijd) begeesterde, om over te gaan tot de leer der actieve sabotage en stadsguerrilla tegen een eventuele bezetter, die hij in de loop van 1969 in zijn Volksuniversiteit voor Sabotagetechnieken had willen perfectioneren, als intussen de gedachte aan een Kabouterstad hem niet had gegrepen, waaruit dankzij de ingeving van een later moment weer de Oranje Vrijstaat kon ontstaan zonder dat de stad al echt van de grond was gekomen. Al deze gedachten, tegenstrijdig of niet, leven nu naast elkaar voort in een ludiek geheel dat dankzij de bevrijdende kracht van de humor voor zijn eigen consequenties wordt gespaard. Dankzij de humor, die wel een specialiteit van Van Duyn mag worden genoemd, en dankzij de ‘breedheid’ die het anarchisme als inspirerende kracht eigen is.
In het anarchisme is tweeërlei breedheid. Daar is allereerst de ruimte die wordt veroorzaakt door de vaagheid van de leer, waarin - zoals alle schrijvers over het anarchisme altijd is opgevallen, ik beweer niets nieuws - allerlei volstrekt tegenstrijdige gedachten naast elkaar bestaan. De grootste contradictie is natuurlijk deze, steeds weer door de historische feiten in alle bloedigheid bewezen: hoe meer anarchie, hoe meer geweld; hoe minder ‘echt’ gezag, hoe meer totalitarisme.
Maar daar is ook de breedheid van het anarchisme als inspiratiebron voor het hele culturele leven doordat het zich zo uitdrukkelijk op de individuele vrijheid van de mens beroept. Naast de politieke beweging in engere zin heeft in het anarchisme altijd de ‘mantelbeweging’ gestaan, die je ook nu weer in de diverse departementen van de Oranje Vrijstaat tegenkomt. Ook hier echter aan innerlijke contradicties geen gebrek. Een cultuurbeweging die van de absolute vrijheid van het individu uitgaat, moet niet vreemd staan kijken als elke gezamenlijk georganiseerde activiteit in korte tijd verloopt door gebrek aan discipline bij de deelnemers. Maar anderzijds is het deze breedheid van de stroom die steeds weer nieuwe deelnemers kan trekken (huizenkrakers, onderwijshervormers, spelletjesdoeners, hasjisrokers, vrije sex-aanhangers, beeldende en andere kunstenaars, verkeersdeskundigen, natuurliefhebbers, religieuze fanatici, moralisten en wat niet al) en die allerlei nieuws graag opneemt.
Van deze breedheid vertoont het anarchisme van Roel van Duyn alle trekken. Je kunt hem noemen: een idealist op zoek naar een ideaal. Hij beweegt zich in de grote stroom en pikt steeds wel wat nieuws op. Zijn idealisme is een uitgangspunt, geen conclusie. Zijn idealisme is - als bij velen - eerder een karaktertrek en een levenshouding, dan het resultaat van lang nadenken. In zijn eigen Haags theosofisch-anthroposofisch ouderlijk milieu zou deze ‘voorbestemming’ een metafysische klank hebben gehad en was ongetwijfeld aan een zéér hoge vorm van reincarnatie gedacht. Ik ken ze zo goed, deze Haags-Indische milieu's van aardige en zachtaardige, enigszins zweverige mensen in het Bomen- en Bloemenkwartier, de Vruchtenwijk en het Statenkwartier. Iets nuchterder beschouwd dan in deze kring gebruikelijk is, betekent de ‘voorbestemming’ een door dit milieu bepaalde of bevorderde ontvankelijkheid voor esoterische
| |
| |
bewegingen.
Volgens zijn journalistieke biografen, liep Van Duyn op school al met lang haar (dus in de vóór-Beatlesiaanse tijd, Van Duyn is geboren in 1943) en met schoeisel dat bestond uit plankjes triplex die hij met touwtjes om zij n benen had vastgemaakt. Vreemd? Welnee, deze dracht is van oudsher het uniform der idealisten en Zoekers, in overeenstemming met wat de traditie al sedert de dagen van Jezus-Christus heeft opgeleverd. Bakoenin, Tolstoy, Van Eeden, noem maar op. Alleen Rudolf Steiner was geloof ik een keurig gekleed iemand.
Uit deze kring stamde rechtstreeks het geweldloze pacifisme dat Roel van Duyn in de Ban de Bom-beweging bedreef. ‘Toen beschouwde ik geweldloosheid als het enige middel om uit de vicieuze cirkel van geweld tegen geweld te komen. Ik sta er nu anders tegenover. Geweldloosheid is niet toereikend. Dat is alleen voor de massa, zoals de negers in Amerika, niet voor een minderheidsgroepering. Ik wil alle middelen die effectief zijn.’ (Interview uit 1965). De triplexvoetenplankjes en de lange haren bleven, maar het ideaal was vernieuwd. Het kreeg misschien zijn meest uitgesproken theoretische fundering in de Nota van het Raadslid Van Duyn inzake het publieke onderwijs van sabotage en andere niet militaire verzetsvormen oftewel democratie als afschrikkingswapen. Deze nota, die gedateerd is 22 december 1969 maar eerst een maand later en dan gecensureerd in het Amsterdams Gemeenteblad verscheen, was nog uitvloeisel van Van Duyns Kabouterstad-idee dat hij enige maanden tevoren in zijn boek De boodschap van een wijze kabouter had uitgewerkt. Het Amsterdamse raadslidmaatschap voor de reeds lang overleden en plechtig begraven Provobeweging was in de handen van Roel van Duyn al heel wat anders geworden dan onder zijn voorgangers. Toch kreeg hij eerst door deze sabotagenota grote bekendheid en, als gebruikelijk, niet zozeer door de inhoud als wel door het fantasieloze gedrag van de mede-raadsleden en B & W die aanvankelijk weigerden het stuk in het Gemeenteblad op te nemen.
Deze nota is, als bekend, een pleidooi voor de omvorming van de Dienst Bescherming Bevolking in een sabotageschool op stedelijke schaal. De lessen moeten variëren van technische instructie in het saboteren van machines e.d. tot ‘het verwijderen van iedere bedreiging van onze veiligheid zoals het bestaan van potentiëel agressieve legers, zoals het huidige Nederlandse leger’ (deze passage was in het gemeenteblad gecensureerd) en het vertrouwd maken van de Amsterdamse burgers met de gedachte ‘dat wetten de mogelijkheid in zich dragen a-moreel te zijn en dus overtreden moeten worden’. Alles rijkelijk gelardeerd met grappen over het verleiden van de vijand door ‘pseudo-erotiek’ van ‘onze vrouwen en meisjes’, en het verstrekken van slaapverwekkende middelen en LSD. ‘Een eventuele bezetter zal zich in Amsterdam onmogelijk staande kunnen houden, wanneer onze stad bewoond wordt door 830.000 saboteurs, spionnen, pseudo-collaborateurs en andere illegale werkers.’ In deze zin ligt de kern van Roel van Duyns gedachten over het vraagstuk van de volksweerbaarheid. Helaas, ook dit
| |
| |
zal wel weer een van die ideetjes zijn die Roel van Duyn over vijf jaar of zo, mocht hij dan de historie van zijn kabouterbeweging beschrijven, bij nader inzien toch als onjuist van zich zal werpen.
Ik ga nu maar voorbij aan het argument van B & W dat de Amsterdamse gemeenteraad een jaar eerder had besloten de B.B. om te vormen tot een rampendienst, terwijl Van Duyn er nu juist weer een semi-militair apparaat van wilde maken. Grover is de typisch Vanduyniaanse denkfout die aan het hele plan ten grondslag ligt. Bij een bezetting zijn verzet en sabotage nodig, aldus deze gedachtengang; in de oorlog is gebleken dat het verzet in Nederland weinig voorstelde; er moet dus ‘les’ in het verzet worden gegeven, opdat iedereen straks verzetsstrijder wordt; zo'n vooruitzicht zal een eventuele bezetter afschrikken of in elk geval hem verhinderen zich staande te houden.
De denkfout zit in het ontbreken van het allerbelangrijkste element: de bereidheid tot verzet tegen een specifieke bezetter. Niemand hoeft een Nederlander te leren dat sommige wetten onder bepaalde omstandigheden niet nageleefd moeten worden. De vraag is wanneer hij zich genoopt voelt met groot of minder groot risico sommige wetten of regelingen aan zijn laars te lappen. In de tweede wereldoorlog was die aandrang meestal gering en nog geringer was uit vrees, geestelijke verwarring en collaboratiezucht - om een paar oorzaken te noemen - het aantal actieve verzetsstrijders. Stel, een bezetter rukt binnen onder het motto dat de bedoeling is een anarchistische omwenteling uit te lokken of te ondersteunen. Wat zal de houding van de kabouters zijn? Gaan ze de lesjes van de Nieuwe B.B. in praktijk brengen, of beginnen ze eerst enthousiast te collaboreren en worden ze op zijn best pas na enige tijd wakker uit de LSD-roes en de slaapverwekkende middelen om te bemerken dat de bezetter toch eigenlijk geen anarchistische omwenteling wil?
Toevallig zijn dit wel de omstandigheden waaronder een bezetting wordt uitgevoerd, van de Duitse bezetting tot het meest recente geval: de herbezetting van Tsjechoslowakije onder het mom van internationale communistische solidariteit, verzet tegen fascisme en imperialisme. Dan hoeven we nog nauwelijks te spreken van de onderdrukkingsmiddelen waarmee een bezetter is uitgerust en die iets grondiger werken dan de gummiknuppels en waterkanonnen van de Nederlandse politie.
Bij de Duitse bezetting is volop gebleken dat alleen zij die een diepgewortelde antifascistische en anti-totalitaire overtuiging hadden, redelijk snel na het binnenrukken van de vijand weer geestelijk weerbaar waren en in verzet konden komen. Zoals trouwens óók gebleken is dat een bezetter niet door de kans op een verzetsbeweging wordt afgeschrikt, maar slechts door het risico dat hij militair een pak op zijn donder kan krijgen als hij tot de invasie overgaat.
Maar bereidt het anarchisme van Roel van Duyn dan niet voor op zo'n diepgeworteld anti-totalitarisme? Is zijn kaboutervereniging, is de Oranje Vrijstaat niet de op de meest absolute vrijheidsidee gebaseerde ‘vrije associatie’ van mensen en dus door en door anti-autoritair?
Om deze vragen te kunnen beantwoorden moeten we ons onderdompelen in Van Duyns uitvoerigste ideologische rechtvaardiging, zijn boek De boodschap van een wijze Kabouter, Een beschouwing over het filosofische en politieke werk van Peter Kropotkien in verband met de huidige keuze tussen katastrofe en kabouterstad.
Er zijn uiteraard verschillende toegangen tot de gedachtenwereld van Van Duyn, maar gelezen als een anti-autoritair traktaat is het verrassend te merken dat zijn boodschap stijf staat van de autoriteiten. Kropotkin is natuurlijk de grote goeroe, maar onder de al dan niet expliciet optredende geestelijke leidslieden waarop Van Duyn zich pagina na pagina beroept, vinden we onder anderen S.T. Bok, Nederlands popularisator van de cybernetica; K. Lorentz en Desmond Morris, van de oeragressies bij de mens, die naakte aap; Sigmund Freud, niet van de libido, want sex speelt vrijwel geen rol in de puriteinse gedachtenwereld van Van Duyn, maar de Freud van de angst; K. Marx, bekend historisch materialist en dialecticus; Rudolf Steiner van de middeleeuwse mystiek, de biologische dynamiek en het kosmisch ‘evenwicht’; en Herbert Marcuse, van de nieuwe revolutionairen en de minachting voor de arbeiders en andere onwetenden, ook wel genaamd klootjesvolk (Provo) of trollen (kabouterterminologie).
De tegenstrijdigheid in de ideeën van deze grote voormannen, is voor Roel van Duyn geen bezwaar. In zijn anarchisme wordt het onverzoenlijke gemakkelijk verzoend. Hij heeft daarvoor twee methoden. In de eerste verklaart hij de leer van de een met behulp van de ander. Als voorbeeld zijn behandeling van Freud en Marx - grondleggers van twee apert tegenstrijdige ‘gesloten’ denksystemen, waarbij het freudianisme de meest absolute voorrang geeft aan het onbewuste, dat in het dialectisch materialisme even onherroepelijk naar de tweede rang wordt geschoven. Niet onverzoenlijk voor de Grote
| |
| |
Verzoener: ‘We mogen niet vergeten dat Freuds filosofie een rationalisatie is van een door fascisme beheerst tijdperk, dat voorbij is.’
Deze vondst zou zich uiteraard ook laten omdraaien: we mogen dan niet vergeten dat Marx een door oerangst en jeugdneurosen geteisterde jood was, zodat zijn leer geen algemene geldigheid kan hebben.
Het is immers juist de grap van zulke gesloten systemen dat ze geen verklaring toelaten buiten hun eigen grenzen. De verklaring van Freud binnen het kader van Marx echter is de manier waarop Herbert Marcuse een beperkt freudianisme aan zijn neomarxisme lijmt en Herbert Marcuse heeft Van Duyn het laatst gelezen dus het meest geloofd.
Denk intussen niet dat Marx in deze bonte rij van mens- en maatschappij-analyses onverlet blijft. Na Marcuse - de meirellen van Parijs zijn per slot al weer twee jaar geleden - heeft Van Duyn via de boeken van S.T. Bok in die handige Aulareeks kennisgenomen van de cybernetica. Het laatst gelezen, het meest geloofd: ‘De teorie der cybernetika zie ik als een uitbreiding van de dialektiek. Zij vallen in zoverre samen dat zij allebei een denkmodel geven dat de ontwikkeling van een organisme verklaart uit de spanning tussen twee polen.’
Zo lusten we er nog wel eentje. Geef R. van Duyn een populaire samenvatting van de Chinese filosofie in handen en hij noteert dat yin en yang en de leer van het midden een uitstekende verklaring geven van de cybernetica, de cybernetica van de dialektiek, de dialektiek van...
Ja, hier zitten we even moeilijk, want hoe lijmen we nu al deze antithetische redeneringen aan het synthetische anarchisme van Kropotkin dat toch eigenlijk Van Duyns uitgangspunt was, bovendien de basis van zijn sociaal organisatiepatroon met alle locale, regionale en internationale ‘bevolkingsraden’ die samen het anarchistisch geheel vormen? (Merk op hoe in dit neoanarchisme het element van de vakbonden, de syndicaten, vroeger een van de meest essentiële elementen in het anarchistisch geknutsel, geheel is gaan ontbreken sedert door Marcuse is geproclameerd dat de arbeiders in de westerse samenleving een antirevolutionaire macht zijn geworden, als gezegd: klootjesvolk.)
Naast de introductie van de cybernetica waaraan Van Duyn zijn favoriete term van het ‘tegenkoppelen’ ontleent, is de verzoening van het anarchisme van Kropotkin met de antithetische leerstellingen van al die andere meesters, als ik het goed zie Van Duyns eigen bijdrage tot de ideologische maatschappijvernieuwing. Hij maakt voor dit kunststukje gebruik van zijn tweede verzoeningsmethode: de aanvulling. (Herinnert u zich nog? De eerste verzoeningsmethode was de verklaring van het een in het kader van het ander.) In de Aulareeks zijn behalve de werken van professor Bok over de cybernetica per slot van rekening ook heel aantrekkelijke boekjes over het sociale gedrag van mens en dier, of het dier in het mens, verschenen. Hoewel Van Duyn met enkele forse pennestreken afrekent met knoeiers als Darwin en Huxley die trouwens al door Kropotkin op hun nummer waren gezet, lijkt het hem aan de hand van auteurs als Desmond Morris en K. Lorentz toch
| |
| |
wel hoogstwaarschijnlijk dat de door Kropotkin niet onderkende agressie mede tot de existentiële grondslagen van onze samenleving behoort.
Het laatst gelezen, het meest geloofd. Dan moet Kropotkin maar een eindje opzij. De coöperatie van Kropotkin en de agressie van die anderen worden nu beide als essentiële natuurkrachten aanvaard, niet als elkaar afstotende krachten (want dat zou toch waarlijk al te zeer met Kropotkin in strijd zijn) maar als aanvullende. Daarvoor is het nodig de agressie te relativeren. In de gedragen taal van Van Duyn: ‘De tijd is gekomen om de moeilijke maar openbarende verhouding tussen agressie en koöperatie te onderzoeken’ als ‘de twee hoofdfaktoren in de evolutie.’ Allereerst wordt de agressie teruggebracht tot iets eenvoudigers en secundairs, nl. ‘een alternatieve taktiek die de soorten in hun drang zich te handhaven ter beschikking staat als koöperatie niet voldoet.’ Dan komt in het verloop van dit betoog de ware (naakte) aap uit de mouw: eigenlijk is agressie een ‘pseudo-koöperatie’. Het voorbeeld van Van Duyn is te leuk om niet over te nemen. Hij beschrijft de jacht als zo'n pseudo-koöperatief gebeuren, want: ‘door de strijd verfijnen beiden, zowel jager als prooidier, hun organismen.’
Dit vind ik uitstekend gekozen. De jacht is inderdaad een voorbeeld van samenwerking in ‘hogere’, anarchistische zin: jij helpt mij door mij in staat te stellen op jou te jagen; ik eet jou daarna op, wij werken dus zeer nauw samen...
Iets dieper nog gaat de volgende gedachte. ‘Agressie en koöperatie mijden elkaar. Als twee partijen vechten zal de bestaande vorm van samenwerking tussen hen afnemen of zelfs helemaal ophouden’, schrijft Van Duyn. Het is een variatie op dit thema: als het regent word ik nat en hoe natter ik word, hoe minder droog ik ben.
Men kan er lang over nadenken, vooral als het allemaal door de auteur wordt samengevat in een schema met pijlen waarin sprake is van ‘de hogere koöperatieve funktie van de positieve relatie tussen agressie en koöperatie’ en zo. Wij zijn dan een ogenblik héél ernstig en de humor van Roel van Duyn is ver te zoeken. Het is nochtans juist op deze momenten dat het meest te lachen valt.
Dat wordt minder als Van Duyn haast achteloos beschrijft hoe hij zich de overgang van de huidige naar zijn anarchistische maatschappij eigenlijk voorstelt. Hij is in zoverre een goede Kropotkiniaanse anarchist dat hij zich wel ernstig bezighoudt met de bestudering van de menselijke natuur (aan de hand van uiterst onwetenschappelijke gevolgtrekkingen uit primitieve samenlevingen, waarin hij even weinig als zijn leermeester blijkt te weten van zulke verschijnselen als potlatch en cargo cults) en met de anarchistische coöperatievormen die op grond daarvan na de revolutie moeten ontstaan, maar geen tijd heeft voor de revolutie zelf.
Wat is de anarchistische omwenteling? Hoe verloopt hij?
Stilte.
In de proklamatie van de Oranje Vrijstaat, gedateerd 5 februari 1970, wordt dit probleem in een handomdraai opgelost: ‘Hoe ontstaat uit de oude maatschappij een nieuwe maatschappij? Als een paddestoel op een rottende boomstronk’. En verder: ‘Links en rechts zullen de paddestoelen van de nieuwe maatschappij zich uitzaaien. Heksenkringen van Kaboutersteden zullen zich federeren tot een wereldomspannend net: de Oranje Vrijstaat.’
Ontdaan van het kabouteridioom, is dit stukje Van Duyn-proza geheel en al ontleend aan Kropotkin. Ja, zo zou het gaan, zo heerlijk spontaan zouden de ‘raden’ zich aaneensluiten, over de nationale grenzen heen zelfs, tot een wereldfederatie.
Helaas ging het even anders toen Kropotkin zelf met de revolutie werd geconfronteerd. Hij mocht bouwen aan een verre toekomst en meteen na oktober 1917 dromen van een ‘derde revolutie’, het heden werd stevig door een zekere Lenin in de hand gehouden. Die wist precies wat hij onder revolutie verstond: de macht grijpen volgens een nauwkeurig plan waarin minder van heksenkringen en paddestoelen dan van telegraafkantoren en regeringsgebouwen sprake was. In Kronstadt werd enige jaren later het anarchistisch ideaal definitief om zeep gebracht.
Kronstadt - Kabouterstad. Je kunt niet zeggen dat de hedendaagse communisten Roel van Duyn niet gewaarschuwd hebben. In hun pamfletten en artikelen tegen onze Piggelmee laten de Avenue-communisten Konrad Böhmer en Ton Regtien er geen twijfel aan bestaan dat zij hem als lakei en hofnar van het monopoliekapitaal beschouwen met wie - zoals Van Duyn in een tweegesprek met Regtien voor De Nieuwe Linie klagelijk want blijkbaar verbaasd constateert - in een werkelijke revolutie korte metten gemaakt zullen worden. En dit terwijl hij zich in zijn boodschap in een onthullende passage bij voorbaat nog wel akkoord had verklaard met een terreurregiem-inovergangstijd: ‘Ik denk dat Kropotkien te optimistisch was wat betreft de periode na de revolutie, waarin onderdrukking van de
| |
| |
voormalige heersende klasse enige tijd nodig zal zijn ook al kan je (zoals Kropotkien deed) dat inderdaad zien als hun bevrijding, want het gaat niet alleen om de bevrijding van het proletariaat, het gaat om de bevrijding van ons allemaal uit verouderde, tot verdwijnen gedoemde strukturen en denkpatronen.’
Zo wordt onderdrukking bij Van Duyn een ‘hogere vorm’ van bevrijding, op dezelfde manier als hij ons later in zijn boek de door mij gesignaleerde kunstgreep van jacht naar samenwerking voorzet. En denk niet dat de ‘heersende klasse’ dan al ‘samenwerkend’ maar voor zichzelf moet zorgen (als de normen van Rusland en China gelden, gaat het toch slechts om ongeveer tien procent van de bevolking die moet worden uitgeroeid, niet eens anderhalf miljoen mensen), want ‘ons allemaal’ moet immers op deze wijze ‘bevrijd’ worden. Het proletariaat nog even uitgezonderd, want we zijn in deze bevrijdingspassage nog in het begin van de bood-schap. Als Van Duyn tegen het einde intussen ook Marcuse heeft gelezen, wordt de arbeidersklasse in diens voetspoor tot vijand van de revolutie verklaard. Hier in het begin mogen de arbeiders nog meedoen.
Ik voor mij pas er voor me op zo'n manier te laten bevrijden, zelfs al gaat het met nog zoveel gevoel voor humor gepaard. Maar er is nog hoop. Reeds kondigt zich bij Van Duyn de zoveelste nieuwe fase in zijn denkwereld aan.
Hij is met enkele van zijn mede-kabouters in discussie geraakt over de vraag of zijn beweging als nationale politieke partij aan de verkiezingen van volgend jaar zal meedoen, en zo ja, met welke bedoelingen. Van Duyn heeft in de gemeenteraad van Amsterdam de smaak te pakken gekregen. In een interview heeft hij gezegd dat een kabouter in de Kamer ‘een blijvende inspiratiebron’ voor de buitenwereld kan zijn en voor de kabouters zelf ‘een grote mate van continuiteit’ kan waarborgen. In zijn onschuld noemt hij hier de essentialia van het parlementarisme in de partijpolitiek - de grote waterkering in de ‘oude’ linkse beweging, waarbij de anarchisten voor de buitenparlementaire en zelfs antiparlementaire stroom kozen.
In de Oranje-Vrijstaat kon het raadslid Van Duyn nog met een ludiek huppelpasje tot ‘ambassadeur’ bij de niet-kabouterwereld worden uitgeroepen. Deze conceptie werd al wat moeilijker vol te houden toen haast alle leidende kabouters met één klap in de raad werden gekozen. Deelneming aan de Kamerverkiezingen zal het idee van de kabouterkring als een alternatieve maatschappij geheel opblazen.
Geeft niet. Van Duyn wil Kamerlid worden. Piggelmee wil gróót zijn. Kropotkin moet nog maar weer een eindje opschikken. De idealist is op weg naar een nieuw ideaal. De theoretische fundering zal hij straks wel vinden. Dat werk is hem toevertrouwd.
|
|