de lange helpster en vervolgens tegen zijn buurvrouw: ‘Mag ik u er op attent maken dat u kwijlt?’
Het mensje werd rood, maar veegde met haar servet mond en kin af. Koster bediende zich. ‘Ik heb tot mijn spijt uw naam niet verstaan’, zei hij. De vrouw keek hem aan. Ze had nog geen hap gegeten. ‘Mevrouw Vermolen’, zei ze. ‘Anna Vermolen.’
Hij knikte glimlachend naar haar bord. ‘Laat het u goed smaken mevrouw Vermolen.’
Ze glimlachte terug. Ze nam een hapje, maar legde de lepel weer op haar bord om naar hem te kunnen kijken.
‘Mooi servies’ zei Koster, ‘uitstekend bestek. Of bent u beter gewend?’
Ze knikte. ‘Het is geen echt zilver’, zei ze.
‘Daar proef je niets van’, antwoordde hij. Ze lachte. Ze nam de lepel en at.
‘Mijn naam is Kruithof’, zei de man met de plusbril opeens. ‘Ik was vroeger leraar Nederlands’. Hij wees naar zijn rechterbuurvrouw. ‘Dit is mijn vrouw. Lerares Nederlands.’
Koster vouwde zijn servet op. ‘Ik had uw naam meteen onthouden’, zei hij. ‘Boeiend vak. Waar zijn uw boeken?’
De heer Kruithof keek verschrikt op.
‘Die staan in de bibliotheek hier’, kwam zijn vrouw hem te hulp.
Koster keek haar voor het eerst goed aan en werd getroffen door haar jeugd. Ze had zwart sluik haar tot op haar schouders en lichtblauwe ogen.
‘Mevrouw Kruithof’, zei hij kalm, ‘u oefent uw beroep natuurlijk nog uit.’ Niemand merkte iets van zijn verwarring.
‘Ja’, zei ze kort. Ze keek haar man teder aan. Haar hand kroop over het tafellaken naar de zijne. Haar nagels waren roze gelakt. Tijdens het dankgebed bleven de handen van het echtpaar elkaar vasthouden.
Koster liep de gang in en besteeg de trap. Zijn kamerdeur zat op slot. Op de terugweg kwam hij juffrouw Miesje tegen. Ze opende de deur voor hem.
‘Kunt u mij een sleutel verstrekken?’ vroeg hij. Ze schudde haar hoofd. ‘Overdag mag u niet op uw kamer zijn.’
Koster dacht na. ‘Een zeer juiste maatregel’, zei hij toen. ‘Dan is een boekenkast ook niet zo nuttig’.
Juffrouw Miesje knikte. ‘U kunt lezen in de konversatiezaal. Daar kunt u ook andere hobbies doen.’
Koster draaide zich om. ‘Ik zal de kisten verder uitpakken. Het is beter mij nu alleen te laten.’
Juffrouw Miesje bloosde. Ze sloot de deur achter zich. Koster liet zich op het bed vallen. Het was goed dat ze weg was, want de pijn was er weer.
Het trok vanuit zijn maagstreek naar zijn borst. Een aanhoudende druk die zijn ademhaling bemoeilijkte. Hij hijgde en probeerde zijn borst uit te zetten. Zijn gezicht vertrok, zijn handen streken vertwijfeld langs de voorkant van zijn lichaam. Toen het zweet over zijn gezicht begon te druipen zag hij tot zijn ontzetting Maria voor zich. Hij hoorde eindeloze zinnen over zijn lippen rollen en zag ze in de zachte kussens van haar aandacht belanden. Met gesloten ogen raadde hij de uitdrukking van haar gezicht. Hij las haar nooit aflatende dorst uit haar gebogen nek. ‘Je bent mooi’, dacht hij. Maar hij wist dat hij dat niet meende. Ze was mooi als ze alleen was of in een drukke straat. In een slechtbezochte bioscoop, 's avonds in de kamer als hij niet thuis was. Voor de rest was het rennen, trap op, trap af, meegesleept door de stofzuiger en hartgrondig lelijk zijn.
Er werd geklopt. Juffrouw Miesje. Of hij bij de directrice kwam. ‘Kom zo’, zei hij. De pijn zakte. Hij stond voorzichtig op. Het ging. Geen duizelingen? Nee.
Koster opende de deur en daalde de trap af. Beneden, in de gang had hij de zekerheid dat de pijn voorlopig weg zou blijven. Hij strekte zijn rug en klopte op een donkerbruine deur. Juffrouw van Beuzekom zat hem achter haar buro op te wachten. Koster schudde haar hand en nam plaats.
De regels van het huis. Hij had er geen moeite mee. Roken in bed deed hij al jaren niet meer.
‘En dan nog dit meneer Koster, u valt met uw neus in de boter. De huisvrouwenvereniging heeft voor morgen een uitstapje georganiseerd: boottocht, speeltuin, boswandeling.’
Koster stond maar vast op. ‘Dat is een aardig initiatief’, zei hij, ‘maar ik ga liever niet mee.’
Op dat moment werd er geklopt. Het echtpaar Kruithof.
‘Neem me niet kwalijk’, zei Kruithof.
‘Geeft niets’, zei de directrice. ‘Zal ik u aan elkaar voorstellen?’
‘We kennen elkaar al’, glimlachte mevrouw Kruithof. Haar witte tandjes werden zichtbaar. ‘We wilden het over morgen hebben’, vervolgde ze. ‘Wij’, ze keek haar man aan, ‘zijn morgen een jaar getrouwd en dat wilden we liever een beetje intiem vieren, dus...’
Juffrouw van Beuzekom zuchtte.
‘Het is wel jammer’, zei Kruithof.
Koster had de deurknop al in zijn hand. ‘Ik wens u een gelukkige huwelijksdag’,