Hollands Maandblad. Jaargang 1969-1970 (258-277)
(1969-1970)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Tegels lichten (4)
| |
[pagina 19]
| |
infiltraties kwam van het bondgenootschap niets terecht. ‘Wel had de houding van de Australische regering waardiger kunnen zijn’, schrijft Drees ‘Nadrukkelijk had Indonesië aan de Australische regering toegezegd dat het in geen geval geweld zou gebruiken. Niettemin ging de Australische minister van Defensie, op het ogenblik dat Indonesië infiltraties en parachutistenaanvallen organiseerde, in plaats van daartegen te protesteren, in Indonesië op bezoek om daar legermanoeuvres bij te wonen’. Zo bracht de buitenlandse politiek ons telkens weer verrassingen. Een van de belangrijkste gebeurtenissen van 1953 in onze buitenlandse politiek was het besluit om in het jaarboek van Buitenlandse Zaken Nieuw Guinea van het hoofdstuk Azië naar het hoofdstuk Australië over te brengen. In 1954 werd de Zuidoostaziatische Verdragsorganisatie (SEATO) opgericht, maar Nederland mocht er niet aan meedoen. In 1955 organiseerde Indonesië de conferentie der neutrale landen in Bandoeng en kreeg daar steun voor zijn Irian-politiek zonder overigens ‘af te glijden naar het communisme’. In 1956 verklaarde Beel zich tegen internationalisering maar intussen werd de Indonesische politiek verscherpt waardoor de internationale belangstelling toenam. Hier begint de geschiedenis weer interessant te worden omdat ze een nieuwe wending krijgt. Al een paar jaar voor de grote en onvermijdelijke ineenstorting van de Nederlandse aanwezigheid in Indonesië zich voltrok, was het bedrijfsleven ongerust geworden. Sommige captains of industry die met politiek inzicht gezegend waren begrepen dat de ‘eeuwenoude banden’ en de ‘ze hebben ons nodig’ formule niet voldoende waren om het voortbestaan van 500 ondernemingen en 50.000 Nederlanders in Indonesië te verzekeren. In 1952 gingen Sidney van den Bergh en Paul Rijkens naar Djakarta waar ze samen met Soekarno een plan bedachten om Nieuw Guinea nog 25 jaar door Nederlandse ambtenaren te laten besturen onder een internationale commissie van toezicht. Een wereldvreemd plan, maar toen kennelijk voor korte tijd acceptabel. De heren van de Unilever vertrokken opgewekt naar Den Haag, maar Drees (die in zijn mémoires over deze affaire niets zegt) was tegen. Achter de schermen werd nog met een paar machteloze roomse politici gemompeld en toen was de zaak van de baan. In de loop van dat jaar raakten nog verscheidene andere ondernemers doordrongen van de ernst der tijden, en, zoals Rijkens schrijft: ‘Ze kwamen met mij praten met de brandende vraag: zou hieraan nu niets te doen zijn?’. Het antwoord was het ontstaan van de groep Rijkens zelf. De groep was een onofficiële, vrijwel ongeorganiseerde vertegenwoordiging van het Nederlandse bedrijfsleven. Het doel was, de Nederlandse Indonesië-politiek zo te beinvloeden dat Nieuw Guinea geen nadelig effect zou kunnen hebben voor de verhoudingen tussen de twee landen. Aangezien die verhouding vooral economisch was, dienden de Rijkens-mannen in de eerste plaats een economisch belang. Maar behalve dat hadden ze ook hun denkbeelden over de wereldpolitiek, die hierdoor bepaald werden dat ze bijzonder geïmponeerd en daardoor | |
[pagina 20]
| |
bang waren voor het communisme. Overdracht van Nieuw Guinea aan Indonesië zou Soekarno een motief ontnemen om zich teveel met de Sowjet Unie en het ‘wereldcommunisme’ in te laten. Dat was hun redenering die niet gecompliceerder was dan ze hier wordt beschreven. Om te begrijpen waarom het steeds rustelozer wordende gedrag van de groep Rijkens niet de bedoelde invloed op de Haagse politiek heeft gehad, moeten we iets meer weten over het onoverzichtelijk grensgebied tussen politiek, kapitaal en overheid in Nederland. Er bestaan twee verhoudingen waarvan de eerste de direkte en betrekkelijk eenvoudige is. Kapitaal en overheid zijn partijen in zakelijke onderhandelingen. Het voorwerp van de verhouding is een concrete, gemakkelijk te omschrijven zaak: grond, lonen, prijzen, concessies, medezeggenschap, subsidies, belastingen, enz. Er is een hoge graad van controleerbaarheid mogelijk zeker in Nederland - wat niet wil zeggen dat van die mogelijkheid maximaal gebruik wordt gemaakt. De complicatie wordt veroorzaakt doordat de verhouding niet louter zakelijk, objectief, pragmatisch is, maar door politieke factoren wordt beïnvloed. De richting waarin het overheidsbeleid zich ontwikkelt is ook politiek bepaald, en het is dus logisch dat iemand die iets bij of door de overheid wil bereiken, zal proberen om de politieke voorwaarden zo gunstig mogelijk te maken. Zo ontstaan de pressiegroepen en de manipulatie, waarover sociologen veel geschreven hebben. In tegenstelling tot wat vooral aan de linkerkant rotsvast wordt geloofd, hebben de ondernemers van het bedrijfsleven vrijwel geen verstand van pressie en manipulatie. Wat dat betreft hebben de vakbonden veel meer kennis en talent. De ondernemers vormen geen hechte groep, laat staan een doelbewuste samenzwering. Er zijn geen ‘200 van Mertens’ die op een doortrapte wijze met elkaar de dienst uitmaken. Over de dagelijkse gang van zaken in de politiek en het bestuur hebben ook de grootste ondernemers vaak de gebrekkigste denkbeelden. In de wereld van de partijen en de massamedia kennen ze de weg niet en ze hebben ook weinig vrienden die hun de topografie kunnen leren. Doen ze een poging om pressie uit te oefenen, bijvoorbeeld op een krant of een partij, dan gaat dat menigmaal zo grof en onhandig dat er grote kans is op een averechts resultaat. Want ook al zouden instellingen van politiek of publiciteit misschien wel willen helpen, ze zouden zich compromitteren door het op zo'n incidentele manier te doen. Verder komt door het gebrek aan duurzame contacten tussen ondernemers aan de ene kant, en politiek en massamedia aan de andere, natuurlijk van een veel moeilijker werk als manipulatie helemaal niets terecht. Een bewuste poging tot het besturen van de publieke opinie om op langere termijn de politieke voorwaarden te scheppen waaronder een commercieel doel bereikt kan worden, dat is iets waaraan het ondernemerschap in Nederland niet is toegekomen (behalve misschien in locaal verband, bijv. in Rotterdam en de Delta). De oorzaken van dit gebrek zijn moeilijk te achterhalen. Het bewerken van de publieke opinie met de bedoeling, politieke beslissingen te beïnvloeden, past niet bij de regels van het bedrijfsleven. Het wordt in Nederland meestal een verdacht zaakje gevonden en waarschijnlijk beschouwd als weinig de moeite waard. Veel ondernemers en ook ministers, ambtenaren en politici geloven dat moeilijke kwesties veel beter onder elkaar geregeld kunnen worden, zonder dat het publiek er zijn ongevraagde opinie over geeft. Later kunnen het volk, het parlement en de massamedia ervan zeggen wat ze willen en zodoende komt de democratie toch aan zijn trekken. Dat heeft, om het precies te zeggen, niets met het leiden van de publieke opinie te maken, noch met het manipuleren ervan: het is daarentegen de grootst mogelijke negatie van die opinie. In de acht of negen jaar van haar bestaan is het de groep Rijkens niet gelukt, enig inzicht in de werking van de politiek gerichte publiciteit te krijgen, en dat is een van de oorzaken van haar mislukking omdat voor de oplossing van de kwestie Nieuw Guinea verandering van de openbare mening een voorwaarde was. De groep had tot die verandering bij kunnen dragen. Ze had de publiciteit kunnen gebruiken om haar eigen activiteit een respectabel aanzien te geven en ook om een gunstig resultaat daarvan te bevorderen. Maar hoewel Rijkens en zijn vrienden zeker hebben ingezien dat zij jarenlang bij de kleine minderheid hoorden die zag hoe groot het gevaar was voor de Nederlanders in Indonesië en de vijf tot zes miljard Nederlands kapitaal, hebben zij niet in het openbaar de consequenties van dat inzicht getrokken: in ieder geval niet bijtijds en uit vrije wil. Van 1953 tot 1961 hebben zij gepraat met ministers en directeuren en iedere hoogwaardigheidsbekleder binnen hun bereik, voortdurend in het geheim. Toen hun namen eindelijk in de krant | |
[pagina 21]
| |
kwamen, waren zij de machteloze helden van een vaderlands schandaal waarbij grote volksdelen opnieuw in hun verontwaardiging dreigden te stikken. Rijkens en zijn groep hadden daartegen geen enkel verweer en dat was het laatste bewijs van hun machteloosheid. Het nuttig effect van acht jaar reizen, confereren, lunchen en brieven schrijven was nul. De groep Rijkens heeft geen invloed op de Nederlandse Nieuw Guinea politiek gehad. Rijkens zelf schrijft dat bemiddeling het enige doel van zijn vereniging was: ‘de weg te verkennen waarlangs het overleg tussen beide regeringen zou kunnen worden hervat’. Dat had een redelijk doel kunnen zijn als hervatting van het overleg de onvermijdelijke uitkomst dichterbij zou hebben gebracht en gemakkelijker aanvaardbaar zou hebben gemaakt. Maar de Nederlandse regering, het parlement en de pers hadden in de loop van de jaren waarin de groep Rijkens actief was, zich zo in hun onhoudbare positie vastgebeten, dat bovenvermelde verkennerij geen zin had. Bovendien is het niet waar dat de groep Rijkens zich alleen met het verkennen bezig hield. Op hun manier, met geheim gestuntel en een kwaad geweten, hebben zij geprobeerd, de publiciteit te beïnvloeden. Daarvoor hadden zij een paar specialisten het veld in gestuurd, eerst alleen Willem L. Oltmans, later ook Werner Verrips. De werkelijk interessante kant van de groep Rijkens wordt door de aanwezigheid van Oltmans en Verrips onverwacht gedemonstreerd. Niet het inzicht en de wijsheid van de groepsleden, hun invloed in de hoogste kringen en maatschappelijke routine komen tevoorschijn, maar hun naïviteit en gewichtigheid, hun gebrekkig politiek inzicht, hun aanlopen tot machiavellisme en tenslotte hun bangheid. De grondslag voor zijn loopbaan bij de groep Rijkens legde Oltmans door niet langer weerstand te bieden aan zijn voorkeur voor land en volk van Indonesië. Daarvóór was hij met weinig nuttig effect werkzaam geweest in de zuidvruchtenhandel, de verzekeringen en de journalistiek. In 1956 kwam hij in Rome in contact met Soekarno en werd bij een bezoek aan Pompeï door de staatsman betoverd - een ander woord kan ik er niet voor vinden. Zo hoorde hij o.a. van de politieke moeilijkheden en hij besloot om in te grijpen. Ook wilde hij, na met Soekarno door Europa gereisd te zijn, de president opnieuw spreken, en aangezien na afloop van deze eerste expeditie Teheran de dichtsbijzijnde ontmoetingsplaats was (Soekarno zou er overnachten op doorreis naar Moskou), vervoegde Oltmans zich bij de KLM, niet aan het loket maar bij de directie. Dr. E. van Konijnenburg, een onderdirecteur en lid van de groep Rijkens ‘identificeerde mij onmiddellijk als de schrijver van twee Elseviers reportages en hij scheen van mening, dat er meer dergelijke artikelen in de pers zouden moeten verschijnen. Binnen een uur stond ik weer op straat met een retourbiljet Teheran in mijn zak. Ik wilde proberen, Soekarno in Iran op te vangen’.Ga naar voetnoot*) We zien dat het bedrijfsleven in voorkomende gevallen van aanpakken weet. Buiten de schuld van Oltmans verliep het opvangen in Teheran niet goed, wat voor het vervolg van de geschiedenis overigens weinig terzake doet. Na een aantal avonturen die voor het grootste deel door de groep Rijkens of haar affiliaties werden betaald en die hier en daar stukken in de pers opleverden (Telegraaf, Vrij Nederland, NRC, Handelsblad, Vaderland), ging Oltmans naar Djakarta (‘De financiering verliep als steeds vlot via de Rijkens-pot’), waar de Nederlandse Handelmaatschappij een flat, een auto en een chauffeur voor hem gereed had. In Nederland had Oltmans langzamerhand het nationale obstinatisme herkend als | |
[pagina 22]
| |
de oorzaak van de stagnatie in de Nieuw Guinea politiek; in Indonesië kon hij dank zij zijn goede contacten waarnemen hoe daar de revolutionaire stemming tegen Nederland steeds sterker werd. Niet afkerig van zware donderslagen in de publiciteit besloot hij te proberen, de openbare mening in Nederland met één klap tot een beter inzicht te brengen. Daartoe diende een Adres aan de Staten Generaal, waarin het parlement en de regering door de bezorgde ondertekenaars (425 volgens Oltmans) werd aanbevolen het beleid tegenover Indonesië te veranderen. Het idee was min of meer per ongeluk gelanceerd door de Nederlandse persattaché in Djakarta, Pekelharing, de tekst werd geschreven door de jurist dr. P.N. Drost, het kantoor van de KLM zorgde voor vermenigvuldiging en Oltmans voor de verspreiding en propaganda. Wat de organisatoren van het Adres niet hadden beseft was dat de bunker van de Nederlandse publieke opinie voor redelijke argumenten allang weer ontoegankelijk was geworden. Het gekrijs uit de duisternis van het moederland was opnieuw onbeschrijfelijk; Oltmans kwam terecht in de oudhollandse molen waar de reputaties vermalen worden en stond dan ook al vlug bekend als landverrader. Het zou niet rechtvaardig tegenover de andere kranten zijn, de acties tegen het Adres alleen op rekening van de Telegraaf te schrijven. Met de omzichtigheid, die als beschaving en fatsoen bekend staat, stortte praktisch de hele pers zich op Oltmans. Hij zelf heeft dat waarschijnlijk lang niet uitsluitend vervelend gevonden, en bovendien: hoewel de groep Rijkens danig was geschrokken van zijn spontane gedrag in Djakarta en in het openbaar geen vinger uitstak om hem te helpen, bleven de leden het contact met hem in stand houden, niet begrijpend dat zij zich, voorzover het Oltmans' drift tot zelfpubliciteit betrof, met een ongeneselijke recidivist hadden verbonden. Tot midden 1961 is hij, zoals hij zelf schrijft ‘een soort officiële koerier van de befaamde groep Rij kens’ geweest en daarbij ook een soort publiciteitsmanager die probeerde, hier het politieke klimaat te veranderen. Die laatste bedrijvigheid had veel minder resultaat, omdat hij van de werking van pers en politiek hier weinig begreep en zich er hoe langer hoe meer vijanden maakte. In het najaar van 1957 kwam Oltmans terug uit Indonesië met het nieuws dat de Nederlandse bedrijven daar zouden worden genationaliseerd en dat alle Nederlanders uit het land zouden worden gezet. ‘Lag het niet in de lijn der dingen, een poging te ondernemen een trait d'union te leggen tussen enkele heren van de Rijkens lobby en een uitgelezen groepje politici?’, vroeg hij zich af. Zo gedacht zo gedaan, en op een niet nader vermelde datum troffen in hotel De Wittebrug onder regie van Oltmans elkaar: Van Konijnenburg, Van der Mandele, Delprat, Idenburg, Joekes en Meyer Ranneft. Geen gezelschap dat de Nederlandse politiek een nieuwe, frisse wending zou kunnen geven, en het is er dan ook niet van gekomen. Zo bleef de activiteit van de groep Rijkens halfslachtig en zonder effect. Oltmans reisde op kosten van de groep af en aan, menig lid ontmoette met of zonder zijn bemiddeling Soekarno, aan wie geheim begrip werd verleend, en vervolgens lazen de leden zonder een spoor van manifest protest dagelijks in de krant dat met Soekarno nooit gepraat kon worden en dat de Papoea's zelfstandig moesten kiezen voor wat dan ook. Het einde van de groep kwam in zicht op 17 juni 1961, de dag waarop Oltmans in Vrij Nederland een open brief publiceerde. Daarin beschuldigde hij de leden van bangheid en gaf hij hun de raad, hun inzichten in het openbaar te verdedigen. Hoewel Hiltermann al eerder een uitvoerig artikel in de Haagse Post over de groep had geschreven, ontketende de brief van Oltmans pas de storm die de groep wegblies.Ga naar voetnoot*) |
|