| |
| |
| |
Het Actusgeheim onthuld
Wim Bodde Philippe Boucher
In het afgelopen jaar 1969 organiseerde het Groninger Studentencorps ‘Vindicat Atque Polit’ voor het eerst een groentijd op voet van gelijkheid, na eeuwenlang een groentijd op voet van ongelijkheid gekend te hebben, die werd afgesloten door een ritueel, Actus (handelingen) genaamd. Wat er tijdens zo'n groentijd zoal voorviel geniet in vrij ruime kring bekendheid, van de gebeurtenissen op de dag van de Actus is echter niemand buiten Vindicatkringen op de hoogte, daar alle corpsleden zich door een belofte verplicht hebben deze geheim te houden. Wij willen nu in dit artikel deze gang van zaken uit de doeken doen, waarbij we nog even uitdrukkelijk willen vaststellen dat er, in Groningen althans, geen ‘Actussen’ meer hebben plaatsgevonden in 1969. Wil het geheel van de Actus echter begrijpelijk zijn, dan is het noodzakelijk eerst enige elementen uit de groentijd naar voren te halen.
Voordat de eigenlijke groentijd begint vindt het zogenaamde patroonzoeken plaats. Ieder aspirant-corpslid krijgt een aantal adressen van ouderejaars corpsleden om zich iemand te zoeken die gedurende de groentijd zijn patroon zal zijn. De patroon speelt een vaderrol en is de enige vertrouwensfiguur waarop het foet zich tijdens de groentijd kan verlaten in een overigens vijandige omgeving. Bij de patroon gaat het foet elke middag tijdens de groentijd lunchen, hij noemt hem bij de voornaam en bij hem kan hij met al zijn problemen aankomen zonder de kans te lopen bij ieder woord dat hij zegt gepakt te worden, wat in zijn relatie met alle andere corpsleden wel het geval is. Zo groeit er tussen de patroon en de zoon een band van vertrouwen en vriendschap. Heeft het aspirant corpslid een ouderejaars gevonden die bereid is het patroonschap op zich te nemen, dan zal de patroon zijn nieuwe zoon b.v. als volgt toespreken: ‘Je bent nu vanaf dit moment mijn zoon, en ik hoop dat je dit tijdens de komende weken zult waarmaken en dat blijken zal dat je het waard bent om als corpslid te worden toegelaten. Je begrijpt wel dat we niet iedereen als lid kunnen aksepteren, er wordt van jou verwacht dat je je de komende weken volledig zult inzetten en alles in het werk zult stellen om het vertrouwen dat ik in je gesteld heb niet te beschamen. Slappe zakken kunnen we hier niet gebruiken. Het is niet alleen in je eigen belang dat je je uiterste best zult doen maar het is ook voor mij van het grootste belang. Ook mijn lot als corpslid zal tijdens de komende weken in jouw handen liggen. Mocht jij falen en als lid geweigerd worden dan zal ook ik uit het corps verwijderd worden! Met mijn patronaat stel ik dus voor jou mijn hele vriendenkring op het spel. Ik hoop dat je je dat de komende tijd voortdurend zult realiseren.’
Drie elementen komen reeds nu naar voren: De vrienschappelijke relatie met de patroon, het feit dat hij zowel als zijn patroon eventueel als corpslid geweigerd kunnen worden en het feit dat kan blijken dat hij de vriendschap van de patroon niet waard is. Om de sfeer tijdens de groentijd te schetsen is het voldoende een aantal hoogtepunten te beschrijven die van belang zijn voor het begrijpen van het inwijdingsritueel, de Actus.
De groentijd begint met de avond van het invechten. De foeten, allen kaalgeschoren en uniform gekleed in hun oudste colbert en broek, met omslagen natuurlijk, wit overhemd en zwarte stropdas, worden verzameld in de mensa waar een langdurig appèl wordt afgenomen. Ongeveer tweehonderd man staan in lange rijen strak in de houding, terwijl een aantal donderspeeches wordt afgestoken door de leden van de groentijdscommissie. Alle ramen en deuren worden potdicht gehouden en terwijl de atmosfeer steeds bedompter wordt ziet een aantal ouderejaars er op toe dat de foeten geen vin verroeren. Wie met zijn ogen draait wordt uitgekafferd, (‘kijk in de pukkel van de nek van je voorbuurman’) niets mag bewegen! ‘God wat een zootje is dit,’ schreeuwt de praeses van de groentijdscommissie, ‘zo'n stelletje klootzakken
| |
| |
hebben we nog nooit bij elkaar gehad. Weet wat je begint, wie nu nog terug wil kan vertrekken, we zullen hem niet tegenhouden, slappe zakken kunnen we wel missen. God daar valt alweer iemand flauw, hoe is het mogelijk, het is nog maar net begonnen.’
Er vallen tijdens dit langdurige appèl elk jaar wel een tiental mensen flauw. Tijdens het appèl wordt de dreigende atmosfeer opgevoerd door een groep vijandig schreeuwende corpsleden buiten de appèlzaal en het luidruchtig loeien van sirenes ergens in het gebouw. Als het moreel van de troep voldoende gebroken is en iedereen is doordrongen van de ernst van de situatie breekt de volgende fase aan van de eerste groentijdsavond: het invechten. Groep voor groep worden de foeten het trappenhuis opgejaagd, waar ze halverwege opgewacht worden door een aantal tweedejaars, slechts gekleed in zwembroek en voorzien van grote teilen met rot fruit, visafval en andere smerige troep, alles doorelkaar gemengd tot een kotserige brij, waarmee ze de foeten bekogelen. Zijn ze eenmaal boven, zeiknat en stinkend als een riool, dan begint het eigenlijke ontgroenen. De foeten worden opgewacht door enkele honderden corpsleden, die bij het binnentreden van de aspirantleden een gehuil aanheffen en er elk een uitpikken en voor zich neerzetten op de grond, waar binnen korte tijd een laag bier van enkele centimeters staat, onder andere doordat vele glazen bier geleegd worden over de kale schuurpapierhoofden van de foeten, alleen maar om het vuil af te spoelen natuurlijk, en een begin maken met het proces van geïnstitutionaliseerde verneukerij en intimidatie. Dat gaat zo:
‘Foetmans, maak jij eens even kennis met mij.’ Het foet staat op en zegt: ‘Mag ik mij misschien even voorstellen.’ ‘Meneer! klootzak.’ ‘Mag ik mij even voorstellen meneer.’ ‘Ja geef maar eens een voorstelling foetmans.’ Het foet steekt de hand uit en zegt: ‘Mijn naam is Janssen.’ Zijn hand blijft onbeantwoord in de lucht hangen. ‘Mooi zo foetmans, ga maar weer zitten.’ Janssen gaat weer op de grond zitten en wordt vervolgens onmiddellijk uitgekafferd: ‘Lul, weet je nou al hoe ik heet? Ik zit nou al een hele tijd met je te praten, en je weet nog niet eens hoe ik heet. Doe daar es wat aan.’ Het foet: ‘Mag ik misschien Uw naam weten meneer?’ Het corpslid: ‘Misschien.’ enz. enz.
Dit kan uren doorgaan tot het foet een bepaalde kennismakingsprocedure heeft geleerd die min of meer algemeen geaksepteerd wordt.
Een centraal objekt tijdens de groentijd is de ‘zwarte ziel’, een identiteitsboekje en tegelijk groentijdsagenda en puntenboek. In dat boekje staat precies wat het foet elke dag allemaal moet doen, waar hij moet zijn, en op welke tijden, zodat het onmogelijk is zich aan het groentijdsprogramma te onttrekken. Ieder ander corpslid kan hem immers steeds en op ieder moment van de dag kontroleren, ook al kent hij hem niet. Alle agendapunten moeten worden afgetekend als bewijs dat het aspirant corpslid zich niet gedrukt heeft. Behalve als agenda wordt het ook gebruikt als puntenboekje, dat wil zeggen dat het foet moet trachten in dat boekje een aantal handtekeningen van corpsleden te verzamelen, waarmee hij punten kan behalen. Het wordt hem duidelijk gemaakt dat er een minimum aantal handtekeningen nodig is om uberhaupt als corpslid te worden aangenomen. Verder kan een eenmaal gegeven handtekening weer worden ingetrokken en het is ook mogelijk dat het foet handtekeningen krijgt die een negatief aantal punten met zich meebrengen, zodat het totaal aantal punten zakt (zgn. hazen en galgen). Dit systeem fungeert als stok achter de deur om de foeten te allen tijde onder de duim te kunnen houden, en ze allerlei merkwaardige opdrachten uit te laten voeren waaraan den handtekeningen worden verbonden. Op deze manier worden mensen er toe gebracht in een lekbak met bier te gaan zitten, zich piemelnaakt uit te kleden, op te treden als schemerlamp of verwoed W.C.-brillen en bezems te gaan verzamelen in de gemeente Zuidlaren, en meer van dit soort grappen. Het uitreiken van dit belangrijke objekt gaat als volgt: In een sfeervol met kaarsen verlichte kamer zetelt de senaat van het corps in al zijn heerlijkheid, achter een met groen laken beklede tafel. De foeten kruipen in een lange rij op de knieën vanuit de gang naar binnen, het hoofd gebogen en de ogen op de
grond gericht, want zij zijn niet waardig de senaat in het gelaat te kijken. Een voor een wordt hun het boekje overhandigd en op de zelfde wijze als ze gekomen zijn verlaten ze weer de senaatskamer.
De groentijd gaat zo verder maar wordt wel gedurende enige tijd iets minder zwaar en vervelend. Er zijn buitendagen, voorlichtingsdagen, er wordt overdag wel eens aan sport gedaan en er moeten huisbezoeken worden afgelegd, die een min of meer gemoedelijk karakter dragen. Na enige tijd krijgen de foeten de indruk dat het allemaal toch nog wel meevalt. Het sluitstuk van deze periode is het dauwtrappen: een dag waarop alle foeten met hun patroons er op uittrekken in koetsen en boerenkarren naar
| |
| |
Zuidlaren, waar een prettige dag wordt doorgebracht en veel handtekeningen worden uitgedeeld. Er wordt gezongen voor de burgemeester en er worden allemaal gekke spelletjes gedaan. Daarna wordt echter plotseling een domper op de feestvreugde gezet. Tijdens de avondmaaltijd in de Prins-Bernhardhoeve te Zuidlaren wordt een aantal donderspeeches afgestoken die er in resulteren dat een aantal foeten verwijderd wordt samen met hun patroons, omdat ze het corpslidmaatschap om de een of andere reden niet waard zijn gebleken. Het spel wordt goed gespeeld; een aantal vrienden van de verstoten patroons barst in huilen uit en rukt zich in pure vertwijfeling de kleren van het lijf. Later slaat dit verdriet over in woede jegens de overgebleven foeten, die van dit alles de schuld krijgen. Er vindt weer een zeer langdurig avondappèl plaats als de ontnuchterden terug zijn in Groningen en de sfeer op de sociëteit wordt weer vijandiger dan ooit.
Behalve de ‘zwarte ziel’ heeft het aspirant-corpslid ook een exemplaar van de corpswet gekregen, waarvan hij een aantal artikelen moet bestuderen en uit het hoofd leren.
In de derde week van de groentijd breekt de dag aan waarbij in het programmaboekje het geheimzinnige woord Actus staat. Op de avond die aan deze dag voorafgaat,
| |
| |
vindt het uitreiken van de Actusbrief plaats, b.v. in het huis van de patroon of een andere geschikte ruimte. Er is weer een stemmige sfeer met kaarslicht, glazen rode wijn en dergelijke. Een goede vriend van de patroon spreekt het foet plechtig toe en doordringt hem van de ernst van de situatie: ‘Morgen is de grote dag waarop je je waar zult moeten maken, waarop de Heilige Curie zal nagaan of je het waard bent tot het Groninger Studenten-Corps Vindicat Atque Polit te worden toegelaten. Het lot van jouw patroon, mijn beste vriend, ligt in jouw handen. Hierbij overhandig ik je de Actusbrief, die je pas morgenochtend, nadat je om zes uur bent opgestaan zult mogen openen. Houd je precies aan de opdrachten in deze brief. Doe je uiterste best! Zul je dat beloven?’ Er wordt een slok gedronken op de goede afloop en het foet gaat, na een bemoedigende handdruk gekregen te hebben van zijn patroon en intieme vrienden, naar huis om de laatste nacht in te gaan voor de ‘grote dag’, waarin hij geheel alleen zijn grote taak zal moeten volbrengen.
De volgende morgen in alle vroegte maakt ons aspirant corpslid, na zich volgens opdracht met koud water te hebben gewassen, de met rode lakzegels gesloten Actusbrief met nieuwsgierige vingers open. In de Actusbrief vindt hij een volledig dagprogramma dat hij geheel alleen zal moeten afwerken en het geheel is opgesierd met een aantal symbolische spreuken en tekens. Hij zal de hele dag met niemand meer mogen spreken, behalve met een aantal met name genoemde corpsleden, aan wie hij een bezoek moet afleggen, maar die ‘toevallig’ niet thuis zijn. Slechts door gebaren of geschreven woord zal hij zich tot de gewone burgers mogen richten zoals bakkers en melkboeren. Op het programma komt een aantal symbolische plaatsen voor, die hij in de loop van de dag dient te bezoeken en waar hij zich aan filosofische meditatie zal moeten overgeven. Alles gaat te voet, wat er op neer komt dat hij zo'n dag 15 à 20 kilometer moet lopen. In de loop van de dag tracht het foet zijn gedachten te laten gaan over zulke uiteenlopende zaken als: de betekenis van het Fries stamboekvee voor de vaderlandse ekonomie, staande voor het standbeeld van Jan Evert Scholten in het Stadspark, het verband tussen de dood en de noodzaak van een groentijd op voet van ongelijkheid, in de toepasselijke omgeving van de Noorderbegraafplaats, het historisch belang van het Groninger Studentencorps Vindicat Atque Polit voor de groei van de stad Groningen, in kleermakershouding op de ster in het midden van de Grote Markt zittend. Hij tracht de voor hem moeilijk te achterhalen betekenis te duiden van geheimzinnige symbolen zoals een mes met een van bloed druipend lemmet, een ladder met één gebroken sport, de groot en in het rood geschreven letters WWW, en als HBS-er zal hij enige moeite hebben met latijnse spreuken als Nil Nisi Veritas en Cave Patronum. Zeven maal loopt hij rond de
zeven vijvers van het Noorderplantsoen, zeven maal begeeft hij zich langs de cirkel van de inmiddels gedeeltelijk gedempte oude stadsgrachten, zijn gedachten jakkeren naar alle kanten behalve naar het opgedragen onderwerp. Het meest vertoeft hij al bij de mysterieuze Heilige Curie waarvoor hij aan het eind van deze dag, als hij alle opdrachten heeft uitgevoerd, zal moeten verschijnen. Hij heeft niet het lef om van het programma af te wijken omdat hij de waarschuwing, dat hij gedurende de dag gekontroleerd wordt door Actusinspekteurs, die hij af en toe in zijn verbeelding op een straathoek of enige tientallen meters achter zich inderdaad meent waar te nemen, ter harte neemt.
Tenslotte begeeft hij zich, bekaf van alle vermoeienissen van deze uiterst vreemde dag, naar een laatste halteplaats, waar hij wacht totdat hij wordt afgehaald om te verschijnen voor zijn Heilige Curie. Snel repeteert hij nog even de vermoedelijke zin van de symbolen op zijn brief en kontroleert voor het laatst zijn aankopen van die dag, geschenken aan de Heilige Curie, zoals een fles wijn, in blokjes gesneden kaas, een tros druiven en een pakje studentenhaver. Dan verschijnt een corpslid dat hem meeneemt naar de societeit, waar hij opgesloten wordt in een volslagen duister hol, de rommelopslagplaats die in corpskringen bekend staat als het hok van Koero. Hier brengt hij enige tijd door, en hij vermoedt de aanwezigheid van lotgenoten, wat niet ongerechtvaardigd is, te oordelen naar het gezucht en gesteun alom. Niemand waagt het echter een woord te spreken. Dan gaat de deur open en zijn naam wordt afgeroepen. Hij wordt geblinddoekt, het hok uitgeleid en door vele handen opgetild. Een merkwaardige ervaring breekt aan, hij wordt rondgedraaid en trappen op en af gesjouwd, zodat hij op het laatst niet meer weet waar hij is en zich lichtelijk duizelig gaat voelen, terwijl zij die hem dragen voortdurend zoemen. Dan wordt hij, nog steeds geblinddoekt, neergezet op een stoel terwijl tegenover hem iemand het woord tot hem richt: ‘Foet,
| |
| |
het uur is aangebroken, je zit hier nu voor je Heilige Curie. Tot jou spreekt je Praeses Curiae. Links van mij zit de Examinator Primus en naast hem de Magister Scribendarum, die al wat hier gesproken wordt op schrift zal vastleggen. Rechts van mij zit de Examinator Secundus en naast hem de Magister Flammarum, die zorg draagt voor het ceremoniëel. Achter je staat je Carnifex, die je zal bijstaan in deze moeilijke uren. Mijnheer de Carnifex, plaats de duimen van de kandidaat in de oogkassen van de schedel van Wijlen Walen Winter.’
Terwijl de Praeses Curiae (P.C.) zo spreekt drukt de Carnifex (C.) de duimen van het foet (F.) in de oogkassen van een schedel, zodoende twee zich daarin bevindende druiven verpletterend, zodat het sap het foet over de vingers loopt. Maar dat ziet hij allemaal later pas. Vervolgens trekt de Carnifex het dichtgeknoopte colbertjasje van het foet over zijn schouders naar achteren, zodat deze zijn armen moeilijk kan bewegen en zijn schouders vrij komen.
Daarna plaats de Carnifex zijn ellebogen in de holtes vlak boven de sleutelbeenderen van de kandidaat waar de slagaders naar het hoofd lopen, met het oogmerk zijn bloedcirkulatie te belemmeren en hem zodoende suf te maken.
P.C. - Foet, we zullen met een eenvoudig vraagje beginnen. Ik zie hier op jouw Actusbrief de woorden Nil Nisi Veritas, wat betekenen deze?
F. - Niets dan de waarheid meneer de Praeses Curiae.
P.C. - Juist! En waarom denk je dat deze woorden daar staan foet?
F. - .......?
P.C. - Je begrijpt dat in het Heilige Uur geen leugens getolereerd kunnen worden. We willen bij het corps alleen oprechte kerels die niets dan de waarheid spreken. Het is de grootst mogelijke misdaad die mogelijk is, te liegen ten overstaan van je Heilige Curie. Op een leugen volgt onmiddellijke verwijdering uit het corps. Verder zie ik hier de woorden Cave Patronum. Wat betekent dat?
F. - Dat betekent: behoud uw patroon, meneer de Praeses Curiae.
P.C. - Juist. Wees loyaal ten opzichte van je patroon, die zijn sporen in het corps heeft verdiend en die het voortbestaan van zijn lidmaatschap ten behoeve van jou op het spel heeft gezet. Goed, foet. Geef mij nu antwoord, wie ben je?
F. - Janssen, meneer. (afkeurend gemompel van de omstanders die er ook in grote getale blijken te zijn.)
P.C. - Nee foetmans, nee! Symbolisch! Alles is vandaag symbolisch.
De Carnifex begint nu luid in het oor van het foet te fluisteren, zo luid dat iedereen het wel moet horen, maar niemand reageert.
C. - Zeg maar dat je een pluisje bent.
F. - (als hij het snel heeft begrepen) Ik ben een pluisje meneer.
P.C. - Heel goed Janssen, heel goed. (waarderend gemompel alom) En waar kom jij vandaan foetmans?
F. - Ik kom uit Assen, meneer. (luid misbaar rondom).
P.C. - Nee symbolisch, denk nou eens goed na.
C. - Ik kom aangedreven op de zuidoostenwind, zeg dat maar.
F. - Ik kom aangedreven op de zuidoostenwind, meneer de Praeses Curiae. (er klinken waarderende woorden, goed, zeer goed, mooie bal etc.)
P.C. - En waar ga jij naar toe?
F. (nu op eigen initiatief) - Ik wil mij nestelen in de schoot van de Alma Mater, meneer de Praeses Curiae. (waarop iedereen in de lacht schiet en het foet het gevoel krijgt het zeer goed te doen.)
Op deze wijze gaat het nog enige tijd door en de stemming wordt steeds joliger. De Carnifex zegt nog wel voor maar moedigt het foet ook aan zelf het initiatief te nemen, het foet ontdooit wat en komt over zijn eerste vrees en onzekerheid heen. Na enige tijd neemt opeens de Examinator Primus het woord en stelt voor het foet een Klein Druipertje toe te kennen als eerste blijk van waardering voor zijn prestaties. Een Kale Bal acht hij nog iets te hoog gewaardeerd. De Praeses Curiae stemt hiermee in en vraagt de Magister Scribendarum dit vooral even goed te noteren. Zo grapt men verder tot het moment komt dat het foet de blinddoek wordt afgenomen. Voor zich ziet hij een lange tafel bekleed met groen laken, waarachter de heilige Curie, gehuld in zwarte gewaden en een zwarte muts diep in de ogen, gezeten is. De tafel is verlicht met kaarsen die vlak voor de curieleden staan, zodat hun gezichten een luguber aanschijn krijgen. Hij ziet ook de schedel van Wijlen Walen Winter en zijn eigen duimen in de blubberige oogkassen.
Examinator Secundus (E.S.) - Ik stel voor maar direkt tot de installatie over te gaan, gezien de voortreffelijke prestaties van Janssen, en af te zien van het overhoren van de wet.
P.C. - Ja meneer de Examinator Secundus,
| |
| |
ik ben het eigenlijk wel met U eens, hij heeft het erg goed gedaan, maar ja, U weet het, ik ben gebonden aan het Actusreglement waarin staat dat de wet overhoord dient te worden. Het is in dit geval maar een formaliteit natuurlijk, maar het moet nu eenmaal gebeuren. Ik ben er echter van overtuigd dat het foet de corpswet op zijn duimpje kent, want de patroon heeft natuurlijk de wet elke dag overhoord, zoals hij dat in zijn patroonseed heeft beloofd.
Dit is echter voor het eerst dat het foet van een dergelijke eed hoort. Zijn patroon heeft hem nooit overhoord en heeft ook nooit een dergelijke eed afgelegd. Het overhoren van de wet begint.
De eerste artikelen rollen er vlot uit maar nu komt de Carnifex pas goed in aktie. Hij drukt zijn ellebogen zo stevig mogelijk in de nek van het foet en omklemt met beide handen zijn hoofd zodat dit stevig tussen zijn armen vastzit hem ondertussen een stroom van woorden in het oor fluisterend, zogenaamd ter aanmoediging. Het foet maakt een kleine verspreking.
P.C. (springt onmiddellijk in) - Nee dat was niet helemaal goed, doe dat nog eens over, we willen het even helemaal exact goed horen.
C. - Toe nou, doe je best, het ging zo goed, denk aan je patroon! Nu even goed koncentreren en geen fouten maken! (hij knijpt nog eens extra hard).
Het foet wordt steeds onzekerder en maakt al gauw fout na fout en het publiek laat zijn misnoegen steeds duidelijker merken. De patroon (P), die voor het eerst van zijn aanwezigheid blijk geeft, probeert hem voor te zeggen.
P.C. - Meneer de patronus! Wilt u achter het rode koord blijven! (Er is geen rood koord maar dat ziet het strak voor zich kijkend foet niet. De situatie wordt kritiek. Het foet maakt weer een paar foutjes).
P.C. - Hoe kan dat nou Janssen, toen je patroon de wet overhoorde ging het toch ook goed neem ik aan? (Nu staat het foet voor een moeilijke keus, zijn patroon verraden of liegen.)
F. - Ja toen ging het wel goed, meneer de Praeses Curiae.
P.C. - Is dat zo, meneer de patronus, ging het goed?
P. - Eh... ja... ja.
P.C. - Als u uw zoon een cijfer had moeten geven, wat zou dat dan geweest zijn?
P. - Nou... een zeven.
P.C. - Een zeven, nou dan moet het nu ook goed kunnen gaan. We zullen het foet nog een kans geven.
Het overhoren begint weer. Het zenuwachtige foet stapelt de ene blunder op de andere. De patroon zegt steeds luider en vaker voor totdat de Praeses Curiae ingrijpt.
P.C. - Mijnheer de patronus! Wat doet U daar, u zegt voor! Ik heb het duidelijk gehoord! (verontwaardigde stemmen uit het publiek) Waarom doet u dat mijnheer de patronus. U kunt er toch zeker van zijn dat uw zoon de wet kent. U heeft hem toch de wet overhoord? Of niet soms? Zegt u eens eerlijk meneer de patronus, heeft u de wet overhoord ja of nee. (er valt een ijzige stilte).
P. - Nou... eh... om u de waarheid te zeggen, meneer de Praeses Curiae..
P.C. - Niets dan de waarheid meneer de patronus! Nil Nisi Veritas!
P. - Ik beken dat ik de wet niet heb overhoord.
Nu breekt een hel van verontwaardiging los. ‘Er uit met die vent, hij heeft zijn patroonseed gebroken, hoe bestaat het, gooi hem eruit!’ wordt er geroepen. Er ontstaat een uiterst verwarde situatie, Enigen van de aanwezigen storten zich op de patroon en sleuren hem het vertrek uit. De Carnifex en enige goede vrienden van de patroon trachten nu het foet tegen de Heilige Curie op te zetten.
C. - Dit is niet eerlijk! Red je patroon, Janssen! Maak de Actus ongeldig! Pis de kaarsen uit en gooi de tafel omver! Grijp die kerels! Dit kun je niet zomaar toelaten!
Het foet blijkt inderdaad tot dit alles in staat, maar wordt na de eerste uitspattingen, als het te gek wordt, door vele handen weer teruggedrukt in zijn stoel. Met enige moeite wordt de orde hersteld.
C. - (terwijl hij zijn ellebogen weer op de juiste plaats brengt) Godverdomme, je patroon is weg! Geen corpslid meer! Mijn beste vriend, en dat alleen voor jou, klootzak die je bent! (Enige vrienden van de patroon roepen): - Gooi die vent er ook uit.
P.C. - Stilte heren, we gaan door met de Actus.
Mag. Scrbend. - Wacht even mijnheer de Praeses Curiae, ik begrijp even iets niet. Ik heb hier de woorden genoteerd van het
| |
| |
foet, dat daarnet zei dat het goed ging tijdens het overhoren bij de patroon. Maar nu is gebleken dat de patroon niet heeft overhoord. Hoe zit dat nu?
P.C. - Hoe zit dat foet? Heb je dat daarnet gezegd?
F. - Ja mijnheer de Praeses Curiae.
Nu breekt er een geweldig tumult los. ‘Leugenaar! Hij heeft gelogen ter Heilige Curie! Er uit met hem, er uit!’
C. - Dit is niet eerlijk, vraag een tweede Actus aan, daar heb je recht op! Smeek om een nieuwe Actus! Misschien kun je de zaak nog redden.
Het foet is totaal ontredderd, valt snikkend op de kniëen, smeekt, schreeuwt, maar de Heilige Curie is onverbiddelijk.
Het foet wordt beetgepakt en het vertrek uitgesleurd. Buiten de deur wacht de patroon hem op, slaat zijn armen om hem heen en samen dalen ze de trappen af, nageschreeuwd en uitgejoeld. De patroon huilt.
P. - Wat moet ik nu beginnen, al mijn vrienden kwijt! Laten we maar in Leiden gaan studeren, hier is alles afgelopen.
Ze strompelen samen door een achterdeur naar buiten. Nu tovert de patroon plotseling een corpsmuts onder zijn jas vandaan en drukt die op het verbouwereerde hoofd van Janssen.
P. - Gefeliciteerd, je bent nu corpslid. Ja kijk maar niet zo ongelovig het is echt waar. Kom maar mee naar boven, dan zul je het wel zien.
Ze gaan weer naar boven waar de Curieleden en de toeschouwers, lachend en nieuwsgierig of hij er wel goed onderdoor is gegaan, hen opwachten. (Als het foet er niet goed onderdoor is gegaan, hetgeen ter beoordeling aan de patroon staat, is het mogelijk dat het hele spel weer opnieuw begint, doordat de patroon zijn zoon weer naar boven stuurt om een nieuwe Actus aan te vragen. De Curie moet dan met gewone intimidatie en ontgroeningsmethoden gaan improviseren om alsnog een psychische ineenstorting van het foet te bewerkstel- | |
| |
ligen.) Een ontwapenend lachende Praeses Curiae komt op het nieuwbakken corpslid toegestapt, en feliciteert hem van harte, zeggende dat de hele groentijd en de Actus maar een grap geweest zijn, en dat hij hoe dan ook corpslid geworden zou zijn. Janssen krijgt een mooie corpsbul overhandigd met een prachtig lakzegel en iedereen is blij.
P.C. - Heb je nog rancunes tegen iemand die je in de groentijd onheus bejegend heeft?
Nee, dat heeft Janssen niet. (En we hebben nog nooit gehoord van iemand die op dat moment toegaf dat hij ze wel had.) Dan breekt het enige serieuze moment van de groentijd aan. De Praeses Curiae legt uit dat voor het welslagen van de groentijd van het volgend jaar de gang van zaken tijdens de Actus geheim moet blijven, en laat Janssen nu een eed van de volgende strekking afleggen: - Ik zweer dat ik niets betreffende de Actus zal vertellen aan anderen dan leden of oudleden van het Groninger Studentencorps Vindicat Atque Polit.
| |
Naschrift
Na een geslaagde actus blijkt dus dat de groentijd een grote grap is geweest en dat het enige wat men serieus moet nemen de eed is. En uit het feit dat tot nu toe nog nooit iemand naar buiten toe over de actus heeft gesproken, blijkt wel dat men dit nog steeds vindt. Na zes jaar zijn wij echter toch tot de ontdekking gekomen dat we ons weer voor de gek hebben laten houden: de groentijd was geen grap, maar juist een ernstige zaak, het is de eed die we niet meer serieus hoeven te nemen. Vandaar dit artikel.
De tragikomische ontdekking, dat we door het afleggen van de eed weer bij de neus genomen zijn, leidt tot de vraag: waar dient dan die groentijd voor? Met het uitpluizen van de officieel genoemde en veel gehoorde doelstellingen zoals: de groentijd moet een band scheppen tussen de nieuwelingen, als ze hier aankomen zijn ze veel te verwaand, dat moet er uit, en de groentijd leert de mensen tegen een stootje te kunnen enz. enz., kom je niet veel verder, evenmin als met de uitspraak van de medicijnman die zegt dat het dansen ten doel heeft het te laten regenen. Het is vruchtbaarder te kijken naar de gevolgen van de groentijd bij de mensen en bij de groep en zo het doel van de groentijd te beschrijven in termen van zijn waargenomen funktie. Vooraleer daar mee te beginnen moet wel duidelijk gesteld worden, dat de uitspraak aan het einde van de actus dat het drie weken lang ontgroenen een grap is geweest, natuurlijk niet wil zeggen dat daarmee de effekten van de intimidatie zijn opgeheven. Die effekten gaan voor een groot deel juist helemaal niet weg, wat we dan ook als doel van de groentijd zullen moeten aanmerken.
Het eerste belangrijke effekt van het ontgroenen is dat men leert dat, wanneer men oprecht en zichzelf is, men bespot en te kijk gezet wordt. Het houdt in dat men als individu en als persoonlijkheid ontkend wordt. Iedereen zal natuurlijk gedurende de groentijd een manier ontwikkelen om aan deze beangstigende ervaring te ontkomen. Hoe verschillend de gedragswijzen ook mogen zijn, op één punt zijn ze allemaal gelijk, namelijk dat ze onecht zijn. Dat wil zeggen dat echte gevoelens en overtuigingen verborgen en beschermd zullen worden en vervangen door andere minder kwetsbare, want niet van ons zijnde, houdingen. De minst kwetsbare houdingen zijn dan natuurlijk altijd die, welke binnen het kader der corpsmores historisch gegroeid zijn en een stereotiep vormen. Door het kreëren van situaties tijdens de groentijd waarin gespot wordt met alle normen die tot nu toe richtlijn zijn geweest voor het handelen en denken van het individu, wordt de weerstand van hen die tegenstribbelen gebroken. Het foet komt in een psychologisch luchtledig te hangen en is blij als hij door zich te konformeren weer vaste grond onder de voet kan krijgen.
Het tweede belangrijke effekt van de ontgroening is de aanvaarding van een hiërarchie en de aanvaarding van machtshantering en machtsuitoefening van ‘hogeren’ over ‘lageren’. Dit ligt al besloten in de term ‘verplichte kennismaking op voet van ongelijkheid’. Na de ‘grote grap’ blijft de ongelijkheid onverminderd gehandhaafd. Niet de inhoud van wat iemand zegt is belangrijk, maar zijn anciënniteit. En deze anciënniteit wordt ook duidelijk zichtbaar gestruktureerd, ouderejaars krijgen steeds komfortabeler stoelen, een jongerejaars mag nog niet aan de bar zitten, de eerste tijd moeten de nieuwe corpsleden nog buigen bij het binnentreden van de konversatiezaal enz. enz.
De actus is een onverbrekelijk deel van de groentijd, wil deze haar funktie goed verrichten. In de actus worden de twee bovengenoemde effekten door een duivelse kombinatie bekrachtigd en versterkt. Een foet, dat er goed onderdoor is gegaan, toont nog éénmaal zijn echte emoties als hij huilt omdat hij denkt dat hij schuld heeft aan het
| |
| |
uitstoten van zijn patroon, en wordt in die situatie vernederd en bespot. Nog eenmaal maakt hij die ervaring mee objekt te zijn van spot en verachting op het moment dat hij iets van zichzelf laat zien. Maar het listige van de actus is dat deze ervaring gekoppeld wordt aan de manifestatie van de groepsmacht. De groep laat zien aan het individu dat, zelfs nadat hij in die drie weken een zekere zelfbescherming heeft opgebouwd, ze nog in staat is hem op de knieën te krijgen. Wie denkt dat de vriendelijke stemming na de actus en de ontwapenende lach van de praeses curiae bij de uitreiking van de corpsbul niets meer met het ontgroenen te maken hebben, vergist zich. Het is de meest geraffineerde manier waarop men het individu laat ervaren dat zijn emoties tijdens de actus niet alleen bespot werden maar ook nog voor niets zijn geweest, de situatie was immers niet echt maar het was een ‘grap’. Het leven is een spel waarbij echtheid en eerlijkheid niet nodig zijn, het is voldoende het spel te spelen volgens een aantal regels en normen die men daartoe opgelegd krijgt. Er is nog een vergelijkbare situatie, namelijk als de patroon lachend het verbouwereerde foet de corpsmuts op het hoofd zet. De enige met wie hij tijdens de groentijd een echte relatie dacht te hebben, blijkt hem nu achteraf ook verraden te hebben door het actusspel mee te spelen. Het impliceert dat degene die hij al die tijd vertrouwd heeft, dat vertrouwen niet waard is geweest. Dat wil zeggen: je kunt niemand vertrouwen in het leven, je zult altijd op je hoede moeten zijn, want het is vrijwel zeker dat je voor de gek gehouden wordt. Dit is de belangrijkste les die de actus aan de nieuwe corpsleden meegeeft; niet zichzelf te zijn in relatie tot anderen, denken en handelen ondergeschikt te maken aan hiërarchie en groepsnormen.
Zij die lid willen worden van corpora die nog op een dergelijke wijze ontgroenen, weten wat hun te wachten staat en zij weten ook welke sfeer zij daar op het ogenblik nog zullen aantreffen.
|
|