voor de geestkracht van de opperbevelhebber, wiens houding tijdens de Duitse inval ‘niet alleen de door hem gecommandeerde strijdmacht maar het gehele volk ten voorbeeld had kunnen strekken.’
Er lijkt mij geen reden aan De Jongs oordeel over het karakter van Winkelman iets af te doen, zeker als men bedenkt dat er gelukkig nog wel wat andere Nederlanders waren, burgers en militairen, wier houding in die paniekdagen van mei '40 als voorbeeld voor minder vastberaden Nederlanders kon dienen. De houding van de hoogste militair in den lande was in elk geval heel wat voorbeeldiger dan die van de hoogste burger, minister-president De Geer. Toch betwijfel ik of het nodig was de voorkeur van De Jong zo sterk in de vorm van een posthuum nationaal huldeblijk te gieten. Stond er gewoon: ‘Voor mij (De Jong) was Winkelman in de meidagen het voorbeeld van de kalme en van zijn verantwoordelijkheden bewuste opperofficier,’ dan was er niets aan de hand. Maar waarom dit officiëlerige, waarom die klacht dat Winkelman ‘nimmer een figuur geworden is die tot de verbeelding van het Nederlands volk gesproken heeft’, waarom dit overdreven optreden namens het Nederlandse volk?
De Jong maakt goed onderscheid tussen Winkelmans ‘houding’ (betrouwbaar, rustig, voorbeeldig) en zijn ‘kunde’, die voor wat zijn strategisch inzicht betreft niet onaangetast is. Maar voor een werkelijk beroep op de volksverbeelding is ook de kunde een onmisbare factor. En het is hier dat De Jong niet alleen heenloopt over de kernfout van Winkelmans strategie en een reeks van ermee samenhangende taktische fouten in de oorlogsdagen, maar zijn favoriet zelfs in bescherming neemt tegen de ‘filippica's’ van diens voornaamste criticus in het verleden, Reynders.
Bij de relatief grote aandacht die in Nederland altijd aan de gevechten bij de Grebbeberg is besteed, is niet voor iedereen steeds duidelijk dat het toch in de eerste plaats de snelle doorstoot van de Duitse negende pantserdivisie door Noord-Brabant naar de Moerdijk is geweest, die in feite al op 12 mei de ineenstorting van de Nederlandse defensiemogelijkheden heeft veroorzaakt. Op 10 en 11 mei vielen de bruggen van Moerdijk tot en met Rotterdam in Duitse handen. Zodra de pantserdivisie bij de Moerdijk was aangekomen, lag het hart van Holland voor de Duitsers open. Of, zoals generaal Reynders het voor de Parlementaire Enquêtecommissie uitdrukte: ‘36 uur na het uitbreken van de oorlog is die pantserdivisie bij Venlo over de grens gekomen, en de duur van de oorlog is verder bepaald door de tijd die nodig is geweest voor die pantserdivisie om ongehinderd naar Rotterdam te marcheren. Onze oorlogvoering heeft geduurd 36 uur plus de tijd, die een pantserdivisie nodig heeft om van Venlo ongehinderd naar Rotterdam te marcheren.’ (Parl. Enq. dl 1c, pag. 7. Een briljante opmerking, te goed voor een man die bij De Jong maar hoogstens een 6- kan krijgen).
Mij lijkt het bovendien gerechtvaardigd te veronderstellen dat deze doorstoot (germanismen zijn hier toegestaan) als het ware het bombardement van Rotterdam ten dele in zekere zin heeft uitgelokt. Er waren twéé aanleidingen voor dit bombardement: de zuiver terroristische bedoelingen van Hitler die de oorlog in Nederland snel wilde beëindigen voordat Engelse of Franse troepen in Holland zouden landen (De Jong maakt aannemelijk dat Hitler zelf op 13 mei het bevel tot bombarderen heeft gegeven); en de meer militaire opzet het Nederlands militair verzet in Rotterdam te breken teneinde de aanstormende pantserdivisie de gelegenheid te geven verder naar Den Haag op te rukken.
Had Winkelman niet het leeuwedeel van zijn troepenmacht in de vroege ochtend van 10 mei volgens plan uit Brabant weggetrokken, dan had een vertraagde opmars van de Duitse pantserdivisie een bombardement van Rotterdam althans uit militair oogpunt minder ‘logisch’ gemaakt.
Dit blijft speculatie. Geen speculatie is het feit dat Winkelman de Brabantse troepen, het IIIe Legerkorps en de Lichte Divisie, overhaast liet terugtrekken uit vrees dat de oprukkende Duitsers al op de eerste oorlogsdag hun terugtocht naar stellingen in de Betuwe en naar de Vesting Holland onmogelijk zouden maken. In zijn krijgsplan had Winkelman deze troepen in Brabant slechts een symbolische functie gegeven. Zij moesten, terwille van onze neutraliteitspolitiek, waarmaken dat niet onze hele defensie op het oosten was gericht (in Brabant de Peel-Raamstelling), maar ook op het zuiden. Hun eigenlijke, zeer geheime oorlogsdoel was voor het IIIe Legercorps de Linge-stelling, aansluitend aan de Grebbelinie, en voor de Lichte Divisie de Vesting Holland. De Lingestelling was nog op geen stukken na gereed toen de Duitsers binnenvielen.
Met zijn bevel op die vroege ochtend van 10 mei 1940 aan de troepen in Brabant, riskeerde de opperbevelhebber:
1. | Een uiterst moeilijke terugtocht van 30.000 man over smalle wegen en nood- |