niet helemaal begrijpen wat er staat. Dat geeft hun het gevoel, dat ze meeproeven van de geheime waarheid. Hoe obscuurder, hoe beter.’
Ander gezichtspunt, van E. bij wie we in Parijs logeerden: ‘Ik lees graag een boek dat me moeite kost, een Ulysses of Ivy Compton-Burnett, maar niet een Rhys of Jelinek, die gewoon een verhaaltje vertellen. Dat verveelt me, dat kan ik sneller en vollediger in een film zien.’
Moraliseren. - F. klaagde erover dat hij in zijn stukken nog altijd teveel moraliseert, teveel dominee, de Terbraakse kant die hij niet op wil. Het uitdelen van voorschriften voor wat de mensen moeten doen en denken.
F. roddelt graag, net als C. en ik, dwz. mensen moraliserend indelen. Zijn vrouw E. doet daar zelden of nooit aan mee. Nee, zei zij, ik verzamel fiches, ik bekijk de roddelaar en ik luister naar wat hij over anderen zegt. Dat noteer ik later. Als houding, zei zij zelf, is dat nog veel superieurder, vernietigender. Je verliest je niet in je omgeving van het moment, je observeert en je spreekt geen goed of kwaad.
Hemel. - A., zich bij het ontbijt uitrekkend: Hè, ik zou best in de hemel willen zijn.
C.: Wat zou je daar dan willen doen?
A.: O, spelletjes met God en Jezus en Maria en zo. En met opa. Kaartspelletjes.
C.: En wanneer zou je dan weer terugkomen?
A.: Verleden week zondag of zo.
C.: Hoe kan dat?
A.: Weet ik het, maar het zegt zo lekker: flede week zondag, flede week zondag.
Grootmoeder. - De nu 65-jarige G.H. vertelde over haar grootmoeder. Rijk en keurig, gierig en streng. Wanneer zij daar als kind zaterdagmiddag op bezoek kwam, met een zusje, werd zij ontvangen met: ‘Dag kinderen, gaan jullie maar eens beginnen met het grind te wassen.’ Steentje voor steentje moest dat. Als het klaar was, zei de grootmoeder: ‘Uitstekend, nu hebben jullie wel iets lekkers verdiend’. Zij belde het dienstmeisje. ‘Stientje, geef de meisjes eens een glaasje suikerwater. Denk eraan, niet teveel suiker, want suiker is duur. Tien korrels en niet meer.’
Diezelfde grootmoeder lachte nooit. Wanneer iemand iets grappigs zei, was haar vaste reactie, met een strak gezicht: ‘Het is om te lachen.’ Zij doet denken aan de Midiërs in een van de Tarzanverhalen. Wie daar zelfs maar glimlachte, werd met de dood gestraft. Bij de betere standen is dat nog altijd een wijdverbreid principe: een mens hoort niet gelukkig te zijn. De meeste mensen horen trouwens wat dat betreft tot de betere standen.
Volharding. - I.J. over iemand die laat opstaat en laat naar bed gaat: ‘Hij volhardt bij voorkeur in de toestand waarin hij zich bevindt.’
Speerpunt. - Een herinnering van K. De leraar Latijn vraagt aan een meisje de vertaling van tragula, speer met ijzeren punt. Zij weet het niet en de leraar probeert haar op weg te helpen.
L.: Een speer met...?
M.: -?
L.: Een speer met een punt...?
M.: -?
L.: Een speer met een punt van...?
M.: Een speer met een punt van voren.
Metamorfose. - B. van 12, die zich tot dusver liever als jongen gedroeg dan als meisje, op de vooravond van het eerste lyceumfeest: ‘Weet je, ik weet haast niet hoe ik het zeggen moet’, zich verlegen krullend in een stoel, ‘ja, weet je, ik moet er eigenlijk om lachen en huilen tegelijk, maar ik zou ook zo graag lippenstift willen hebben. Mag dat? En oogschaduw.’ Door de tranen heen, die werden weggeveegd toen haar zusje N. binnenkwam.
Het huilen en lachen zal wel te maken hebben met het gevoel, dat zij, door zich op te maken, voorgoed afscheid neemt van haar kindertijd, van het jongen-willen-zijn ook, maar vooral van de paradijs-onschuld, veilig en tevreden onder ouderlijke hoede. Ze ondervindt het waarschijnlijk als een glimp van verraad aan ons, als een teken dat ze bereid is een vreemde buitenshuis voor zich te winnen, en zich aan hem over te geven. Lachen bij het vooruitzicht van feest, van ‘vrijen’ zoals ze het zelf noemen, maar huilen omdat ze zich losmaakt, en omdat ze ons daarmee als oud, als toekomstige grootouders, definieert. De overgangsjaren van een kind vallen samen met de overgangsjaren van de ouders.
Literatuur. - Nietzsche begint het voorwoord bij de tweede druk van Die fröhliche Wissenschaft met de zin: ‘Diesem Buche tut vielleicht nicht nur eine Vorrede not; und zuletzt bliebe immer noch der Zweifel bestehn, ob jemand, ohne etwas Ahnliches erlebt zu haben, dem Erlebnisse dieses Buches durch Vorreden nähergebracht werden kann.’ Wittgenstein begint het voorwoord van zijn Tractatus met: ‘Dieses Buch wird vielleicht