berenoffer naar mensenoffer tenminste al gemaakt, en we begrijpen zonder moeite dat bij ons vergelijkbare mechanismen werken. Zullen we dan de beren niet teveel uit het oog gaan verliezen, nu we als gemeenschappelijk trekje hebben gevonden de speciale verering waarmee een slachtoffer bejegend kan worden? Dat ‘mechanisme’ is toch algemeen menselijk? Dus gauw weer terug naar de Ainoes. Het blijkt dat het offer met excuses gepaard gaat, en de beer aan de staak levert een vroeg-Christelijk (welke eeuw, derde?) tafereeltje op.
We belanden nu met een reuzezwaai in de tegenwoordige tijd. Immers, het is de gewoonte van ministerpresidenten of ministers van oorlog bij het vertrek van detachementen (komt van ‘détaché = losgelaten’) soldaten overzee een toespraak te houden waarin een beroep gedaan wordt op de dankbaarheid van de soldaten. Net een beer voordat hij geofferd wordt: de beer werd er aan herinnerd dat hij dankbaar moest zijn voor de genoten verzorging, en ook onze jongens worden geofferd, althans opgeofferd.
Vroeger was de overeenkomst groter, toen durfden de meestal christelijke bestuurders nog spreken van het hiernamaals waar de jongens na offering naar toe zouden gaan, dat durven de Mohammedanen nog steeds, en ook de Japanners zeiden dat bij het vertrek van hun Kamikazevliegers en -onderzeeërs (hé vliegers?). Ik ben blij dat ik weer even terug ben in Japan.
Wat blijkt nu? Alle systemen, van communistisch tot kapitalistisch en alles wat daartussen in de knel zit (in de knel? zijn wij dat, en wordt het er erger door?), spreken met gemak van offers terwille van een toekomstig ideaal. Ik heb eens een teddybeer uit Tsjecho-Slovakije meegebracht.
We lezen nu over een schilderij van Rembrandt. Abraham, het offermes brengend naar de gespannen keel van Isaac (waarom engelse spelling?)... en dan de engel. Die engel moet dan wel bevolen hebben dat het offer doorgang moest vinden, immers: ‘een verhaal en een beeld dat vele Christelijk opgevoeden wel voorgoed genezen moet hebben van de gedachte aan een liefderijke God en Vader’. Ter verklaring van de merkwaardige uitwerking die het bijbelverhaal op velen gehad heeft wordt een gedicht geciteerd van Wilfred Owen, een kenner van de offerproblematiek, immers, hij was ‘slachtoffer van de Eerste Wereldoorlog’. Deze dichter - hé, nee, hier beveelt de engel een ram te slachten in plaats van de zoon, maar de oude Abram is ongehoorzaam en slacht niet alleen Izak maar ook ‘half the seed of Europe, one by one’. Een mooi gedicht, als ik het goed begrepen heb wil de dichter aantonen dat door deze ongehoorzaamheid van Abraham aan een liefderijke God en Vader het doden van mensen in Europa ingang gevonden heeft.
Dat zal dan wel na de uitvinding van de landbouw gebeurd zijn, zoals volgens Hillenius algemeen wordt aangenomen. ‘Geen bloeddorstiger volken dan landbouwvolken’. Mooi dat de industrievolken toch minder bloeddorstig blijken te zijn. Voor het offer zouden, zo heeft Hillenius gelezen, twee redenen kunnen bestaan: de ene is imitatieve magie, d.w.z. het zaad in de grond moet sterven voordat de nieuwe (!) oogst kan opgroeien (dus: de bloeddorstige landbouwvolken doodden eerst het zaad in de grond en lieten dan, uiteraard, een nieuwe oogst opgroeien, waar heb ik zoiets toch eerder gelezen, of stond het daar ietsje anders?), en dit merkwaardige gebruik werd magisch geïmiteerd door het brengen van mensenoffers. Dezelfde gedachte vinden we, volgens Hillenius, terug bij paringen aan de rand van korenvelden (het zaad moet gedood worden).
De andere reden is de uitlaatklep theorie: de bloeddorst van de mannetjes werd te weinig bevredigd nu er niet zoveel meer gejaagd kon worden.
En nu komen de beren opeens weer terug, en we zijn weer in het pre-landbouwtijdperk: 40.000 jaar geleden is er eens een bereschedel zo opgesteld (nml. met enkele er niet bij horende botten) dat hij doet denken aan de op palen geplaatste schedels van door de Ainoes geofferde beren, en die oude schedel was niet de enige! Daarmee hebben degenen die algemeen aannamen dat ‘de behoefte aan offeranden pas ontstaan is na de uitvinding van de landbouw’ dus lelijk ongelijk gekregen. Maar dat wist Hillenius toch al, het stond toch in Frazer, die het al had over gebruiken bij primitieve jagersvolken?
Goed, daar zijn we nu weer terug. De jagersvolken staan ambivalent tegenover hun jachtwild: het probleem van het noodzakelijke doden van het sympathieke dier. En waarmee illustreert Hillenius die ambivalentie? Met ‘de irrationele afschuw die de hele geschiedenis door jagers en stropers t.o.v. elkaar uiten’. Onder excuses geslachte stropers? Of wederkerig geslacht? Of jagers die de pest hebben aan stropers omdat die geen consideratie hebben met het wild? Maar ik wil niet zo springen, ik wil een voorbeeld van ambivalentie.
We zijn er nu bijna: nog even Lorenz, en we zijn geen echte jagers maar we gaan