Agnes de Graaf
hoe van een neger een kever te maken voor lim
er waren eens twee kinderen, de outste was jesaja, de jongste
jesus. ze woonden in een stenen huisje bij de zee en ze
hadden een kat, di judas hete, en dat was dan alles.
's morgens zei jesaja tot jesus: vannagt hep ik een spel
verzonnen, en hij trok met een stok een vierkant in het zant.
in het vierkant maakte hij dri tekens: één duide de zon aan,
de twede een dag van de winter, en de derde de niewsgirigheit
welke neger? vroeg jesus.
de neger van de bron, zei jesaja, en ze lagten beide.
nu moet je in het vierkant blazen, zei jesaja, en toen jesus
blies, vervaagde het zand de tekens een beetje.
luister, zei jesaja, dit betekent, dat het vandaag niet zo
warm wort, en omdat ik het weer verander, is het teken van de
dag van de winter belangrijk, om te voorkomen dat het mij
en de neger? vroeg jesus.
ik weet het niet, zei jesaja, laten we hem gaan zoeken.
ze keken natuurlek bij de bron, maar hij was er niet.
toen ze hem ripen, kwam hij er aan.
warom was je niet bij de bron neger? vroeg jesaja.
ik wil niet meer weten wat eronder zit, zei de neger.
warom niet neger? vroeg jesaja, hij grijnsde naar jesus.
ik weet al wat eronder zit, zei de neger.
dat kan niet, zei jesaja, pas op je woorden neger.
eronder zit een lant met tien ogen, zei de neger, één oog
kijkt naar boven, maar het doet zeer en het is darom bijna
neger, zei jesaja dreigent.
maar de neger zei treiterig:
de andere ogen gebruikti als volgt:
de derde om de jaargetijden.
de zesde louter en alleen ter bevrediging van het grote weke
en de negende om kwaat mee te kijken.
neger, je liegt, zei jesaja, je fantaseert.
hij pakte de neger in één hant en toen hij hem weer open deet,
zat er een goutkever in. hij haalde er voorzigtig de vleugels
af en begon hem langzaam op te eten.
leer mij dat ook jesaja, zei jesus.
later, zei jesaja, later, zantblazer.
| |